Bilal Benyaich. Europa, Israël & de Palestijnen. Van politiek deficit naar normatieve impasse, ASP, Brussel, 2010 (320 blz)
Over het bezettingsconflict tussen Israël en de Palestijnen is er al veel inkt gevloeid. Het onderwerp is prominent aanwezig in onze media, waar veel controverses en misverstanden over bestaan, dat bij veel lezers ook als complex staat geboekstaafd. Maar er is altijd wel een invalshoek die wat minder aandacht kreeg. In dat verband is het boek van Bilal Benyaich over de Europese relaties met de conflictpartijen dan ook meer dan welkom.
De grote aandacht voor de kwestie houdt verband met het geostrategisch belang van de regio en de emotionele geladenheid in de Islamo-Arabische wereld, waar het conflict al decennialang omgeven wordt met veel symboliek. Maar evenmin vreemd aan de belangstelling in onze contreien is de gemeenschappelijke geschiedenis die een aantal Europese landen delen met zowel de bevolking van Israël als de Palestijnen. Zo is er de trieste geschiedenis van het Europese antisemitisme dat uiteindelijk zou uitmonden in het zionistische verlangen naar een eigen staat. Dat die uiteindelijk gevestigd zou worden op de puinhopen van het Britse mandaatgebied Palestina, was een gevolg van de typische koloniale tijdsgeest zoals die tot uitdrukking kwam in de Balfourverklaring van 1917 en het Europese schuldbewustzijn over de genocide tegen de joodse bevolking voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Palestijnen zijn dan weer het slachtoffer van de Europese steun aan het zionisme. Ze moesten het verdict van de Verenigde Naties ondergaan die meer dan de helft van het gebied dat ze bewoonden, zouden toewijzen aan een op te richten joodse staat.
Het is met dit gegeven van de Europese historische verantwoordelijkheid in het achterhoofd dat Bilal Benyaich een geslaagde analyse maakt van de relatie tussen Europa, Israël en de Palestijnen. Hij doet dat gedocumenteerd en gestructureerd. Elk van de zes hoofdstukken is overzichtelijk ingeleid en aan het eind voorzien van een conclusie. Hij omschrijft de essentie van de relatie in termen van een politiek machtsdeficit of het onvermogen van de Europese Unie om een politieke rol te spelen in het conflictgebied. Nochtans beschikt de EU bij beide betrokken partijen over veel economisch gewicht.
Het Europese buitenlands beleid, aldus Benyaich, is voor een groot deel ontstaan als een gevolg van de ontwikkelingen in het Midden-Oosten. De zesdaagse oorlog in juni 1967 en het aanvankelijk erg verdeeld reagerend Europa noopten de dan nog zes landen van de Europese Gemeenschappen om hun buitenlands beleid op elkaar af te stemmen. Dat mondde in 1971 uit in een Europese Politieke Samenwerking (EPS), die zich meteen schaarde achter resolutie 242 van de VN-Veiligheidsraad. Daarin werd Israël opgeroepen zich terug te trekken uit de bezette gebieden. Dit betekende geenszins het einde van de Europese verdeeldheid. Die zou geregeld opduiken, maar doorgaans ook gevolgd worden door een poging het buitenlands beleid beter te organiseren en te integreren. Dat gebeurde bijvoorbeeld toen Nederland samen met de VS zijn volledig steun uitsprak voor Israël in de Yom Kippuroorlog (1973) waarna de OPEC een olie-embargo afkondigde en de EPS zich verplicht zag om de violen weer op elkaar af te stemmen en de ‘rechtmatige eisen van de Palestijnen’ te erkennen. Toch zou de latere Europese Unie er nooit echt in slagen een politieke rol van betekenis te spelen.
Sinds het Verdrag van Maastricht en de ontwikkeling van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid zag de EU het tot haar taak om de mensenrechten en democratie te promoten. De verklaringen over de erkenning van de Palestijnse rechten kregen evenwel geen of een gebrekkige vertaling op het terrein. Na de Oslo-verklaring (1993), die het begin inluidde van het zogenaamde ‘vredesproces’ zou de EU de politieke hoofdrol noodgedwongen overlaten aan de VS. Ze zou zich voortaan toeleggen in het verstrekken van financiële steun aan de nieuwe Palestijnse Autoriteit en ontwikkelingsprojecten. Benyaich oordeelt terecht: “Door het gros van de internationale hulp aan de Palestijnen voor zich te nemen kocht de nieuwbakken EU zich letterlijk een plaats aan de diplomatieke tafel. De EU werd de bankier van de vrede zonder enig uitzicht op een significante politieke rol.” (blz. 80) Ook met het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) en de Euro-mediterrane Associatieakkoorden zou de EU de kans missen om daadwerkelijk invloed uit te oefenen. Zo blijft de mensenrechtenclausule (art. 2) sinds de inwerkingtreding van het Associatie-akkoord met Israël onuitgevoerd. Nochtans staat gestipuleerd dat het betrokken artikel een essentieel onderdeel is dat bij het niet respecteren ervan tot een schorsing of stopzetting van de overeenkomst kan leiden. Toen het Europees Parlement in een reactie op het bloedig neerslaan van de tweede Intifada in een resolutie effectief de opschorting vroeg, stelde de Europese Raad van regeringsleiders zich verdeeld op. Israël kwam er ongeschonden mee weg. Ook inzake de oorsprongsregels die bepalen dat producten uit de joodse nederzettingen in de Palestijnse bezette gebieden niet onder de bepalingen van het Associatie-Akkoord naar de EU mogen worden geëxporteerd, trapt Israël met de voeten. Voor de Palestijnen werkt het anders. Zij zijn financieel veel afhankelijker van de Europese Unie en kunnen dan ook gemakkelijker in het gareel worden gedwongen. Het werd stilaan duidelijk dat “het conditionaliteitsbeleid van de EU enkel voor de zwakste partij in het conflict gold: de Palestijnen.” (blz. 168) En bovendien: “Dat de EU de Palestijnen met een financieel infuus in leven hield, kwam Israël goed uit. Aldus ontlastte de EU Israël van zijn internationaalrechterlijke plicht tot onderhoud van de bevolking wier territorium men bezet.” (blz. 158)
De Europese verdeeldheid geldt evenwel alleen maar als het gaat over een (gebrek aan) gespierd optreden. In het Actieplan dat opgemaakt is in het kader van het ENB voor Israël zitten, anders dan voor de Palestijnen, veel voorrechten en weinig plichten. Meer nog, Israël heeft zich in de relaties met de EU opgewerkt tot een land met speciaal statuut. Het is een sterk staaltje van politiek cynisme dat goed twee jaar na de dodelijke bombardementen op Libanon en anderhalf jaar na het afkondigen van een moordend embargo tegen de bevolking van Gaza, de Europese Raad het nodig achtte om zich formeel achter de opwaardering van de relaties met Israël te scharen. Indien het Europees Parlement er niet had voor gezorgd dat de opwaardering in de koelkast werd gestopt, zou dit geleid hebben tot de institutionalisering van de diplomatieke betrekkingen, de toename van de participatie in Europese Agentschappen en programma’s en de integratie in de Europese Eenheidsmarkt. Dat zou betekenen dat Israël “kan genieten van bijna alle voordelen die EU-lidstaten afleiden uit hun lidmaatschap zonder zich te moeten onderwerpen aan de plichten die een werkelijk EU-lidmaatschap met zich mee zou brengen.” (blz 243)
Op de vraag hoe het komt dat Israël zo’n uitzonderingspositie heeft verworven zal de lezer jammer genoeg wat op zijn honger blijven zitten. Benyaich noemt heel even de transatlantische relaties, het openhouden van de communicatiekanalen en Israëls hoog ontwikkelde economie en wetenschappelijk en intellectueel kapitaal, zonder dat evenwel uit te werken. Ook andere factoren spelen wellicht een rol. In de VS bijvoorbeeld is er heel wat literatuur verschenen over de invloed van de zionistische lobby. Hoe ziet die er uit in de Europese Unie, met welke invloed? En in welke mate speelt het antisemitisme-discours dat Israël en zijn aanhangers geregeld hanteren om kritiek te pareren, een rol in de Europese houding? En wat met het doorwerken in de Europese geesten van de holocaust? Of kan Israël vooral op Europese goodwill rekenen omdat we een gemeenschappelijke cultuur of dixit het Actieplan (2005), “gemeenschappelijke waarden van democratie en mensenrechten” delen en de zionistische staat dus een zekere bescherming moet genieten in een regio waar vijandige islamitische of autoritaire (Arabische) regimes de plak zwaaien?
Veder zou het ook interessant zijn om wat meer inzicht te krijgen over de toch wel bijzondere relaties op vlak van wetenschappelijk onderzoek. In het Zevende Raamwerkakkoord, dat Benyaich even vernoemt, heeft het Israëlische bedrijfsleven een toch wel uitzonderlijke plaats veroverd, wat illustratief is voor de intensiteit van de EU-Israël-relaties. Zo participeren schijnbaar probleemloos verschillende Israëlische wapenbedrijven aan de Europese onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s. Dat betekent dat de EU onrechtstreeks steun verleent aan de Israëlische wapenindustrie. Ook het feit dat – zoals blijkt uit de gegevens in het kader van de Europese Gedragscode – de wapenhandel vanuit de Europese Unie richting Israël probleemloos kan doorgaan ondanks de duidelijke criteria die binnen de EU sinds eind 2008 bindend zijn voor alle Europese wapenexport, is iets dat aandacht mocht krijgen.
Benyaich besluit dat “de Europese houding van de laatste jaren allesbehalve een constructieve bijdrage is geweest tot de transformatie van het conflict” en het zelfs verergerd heeft. De Europese Unie heeft een oplossing van het conflict mee bemoeilijkt door haar faling om de “zelf gepropageerde waarden en normen consequent te verdedigen en er zelf naar te handelen.” (blz 233)
(Uitpers nr. 127, 12de jg., januari 2011)
Zie elders in dit nummer een interview met Bilal Benyaich over zijn boek.
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=957989&refsource=uitpers