De wind van de revolutie waait nu al meer dan een jaar door de Arabische Wereld. Een wind die gedreven wordt door de hoop voor een betere toekomst. In verschillende landen eisten vele duizenden manifestanten hun fundamentele rechten op, dikwijls met gevaar van hun eigen leven. Maar wat de Arabische lente is gaan heten, is ook wel eens op een Arabische herfst gaan lijken.
Autoritaire regimes lijken niet zomaar bereid om afstand te doen van hun macht en grijpen naar de wapens om het verzet te onderdrukken. In het zog van de opstand drijven ook donkere wolken van sectaire spanningen die hier en daar, zoals in Libië en Syrië, escaleren. De revolutie wordt ook bedreigd door regionale en internationale grootmachten die hun geostrategische belangen laten primeren boven die van de bevolking.
De redenen voor de opstand zijn divers. Ten eerste is duidelijk geworden dat democratie ook in de Arabische wereld een belangrijke verzuchting is. In sommige literatuur werd geponeerd of gesuggereerd dat het Arabische volk nog niet rijp was voor echte democratie. In de meeste landen van de regio zuchtte de bevolking onder het juk van een autoritair bestuur. En jammer genoeg zijn er nog heel wat plaatsen waar regimes nog steeds besturen als absolute monarchen en hun macht laten gelden zonder enige democratische controle door het volk, een verkozen parlement of onafhankelijke media. Dat een politieke overtuiging hebben, zich organiseren of gebruik maken van je mening een gevaarlijke en strafbare bezigheid blijft is nog altijd meer regel dan uitzondering.
Een tweede reden zijn de sociaal-economische problemen waarmee grote delen van de bevolking te kampen heeft. Volgens het laatste Arab Human Development van 2009 leeft 40 procent van de bevolking in de regio op of rond de armoedegrens. In Jemen is dat zelfs 60 procent. De economische problematiek is in onze media onderbelicht. Nochtans blijkt uit een enquête in Egypte, afgenomen twee maanden na de revolutie, dat economische redenen – jobs en lage levensstandaard – voor 64 procent van de bevraagden de belangrijkste reden waren om de revolutie te steunen of te gaan protesteren.
Een derde reden zijn de gevolgen van de sterke demografische evolutie. Er is de milieudruk en daarin vooral de problematiek van toegang tot zuiver water, de sterke verstedelijking en de jongerenwerkloosheid. 60 procent van de bevolking is jonger dan 25 jaar. De werkloosheidsgraad onder jongeren loopt in sommige landen op tot bijna 50 procent.
Tot slot is er de ontevredenheid over tal van aspecten met een internationale dimensie, zoals de internationale grondstoffenhonger en geostrategische belangen, de wisselende militaire steun aan autoritaire regimes, de wapenhandel, de bloedige militaire interventies, het laten verzieken van de Palestijnse kwestie, de neoliberale economische politiek zoals gestuurd vanuit de EU, IMF enz. Ik wil hierna even dieper ingaan op de Europese dimensie hiervan.
De relaties met Europa
De relaties tussen Europa en de Arabische wereld zijn eeuwenoud. In de loop der tijd heeft zich een wederzijdse culturele bevruchting voorgedaan die veel dieper gaat dan wat voor velen bekend is. De politieke en economische relaties daarentegen kenden vele moeilijke en soms uiterst gewelddadige episodes. Bij de Arabische bevolking leeft – niet onterecht – de perceptie en de klacht dat de betrekkingen tussen Europa en de Arabische wereld gekenmerkt zijn door ongelijkheid en asymmetrie. In Europa heerst dan weer het wantrouwen. De eerste reacties op de opstanden waren typerend. In zijn boek ‘Oorlog of Vrede’ schrijft de Egyptisch-Duitse politicoloog Hamed Abdel-Samad, dat Europa vooral bezorgd en angstig reageerde op de revoluties omwille van de gevolgen voor onze olievoorziening, de vluchtelingenstroom en de opkomst van het islamisme.
Europa heeft een enorme historische, politieke en economische verantwoordelijkheid voor wat er in de MENA-regio (Midden-Oosten en Noord-Afrika) gebeurt en gebeurd is. Tot vandaag worstelen de MENA-landen met de naweeën van het koloniale verleden. Dit verhaal van bezetting, onderdrukking en uitbuiting is op zijn zachtst gezegd geen al te mooie bladzijde in de Europese geschiedenis. De landkaart van de Arabische wereld en de toekomst van de regio hadden er heel anders kunnen uitzien indien de toenmalige Europese machten na de nederlaag van het Ottomaanse Rijk het Arabische streven naar onafhankelijkheid hadden gerespecteerd. De Britten hadden (in de Hoessein-McMahon-correspondentie) onafhankelijkheid beloofd in het Midden-Oosten, maar pleegden heel vlug dubbel verraad. In 1916 sloten ze met Frankrijk de geheime Sykes-Picot-overeenkomst om het Midden-Oosten onder elkaar op te delen. Een jaar later beloofde de Britse minister van Buitenlandse Zaken, Lord Balfour in een brief aan de zionistische leiding een ‘joods nationaal tehuis’ in Palestina.
Sykes-Picot en de Balfour-verklaring zouden de regio met een zware politieke erfenis opzadelen. De wijze waarop Frankrijk de Libanese afsplitsing doorvoerde van Groot-Syrië en het interne bestuur organiseerde legde de kiemen van de Libanese burgeroorlog van 1975 tot 1991. Ook de toekomst van de Koerden – die in het Verdrag van Sèvres een zekere autonomie werd beloofd – werd bezegeld door koloniale keuzes zonder inspraak van de betrokken bevolking. Hoe anders zou de geschiedenis van Irak, Turkije of Syrië niet zijn geweest? De belofte van een joods nationaal tehuis kwam er al evenzeer zonder inspraak van de plaatselijke Palestijns bevolking. Voor Europa werd de latere effectieve oprichting meteen gezien als een antwoord op het vigerende antisemitisme zoals dat al sinds de 19e eeuw de kop opstak. Ik denk niet dat ik overdrijf als ik stel dat de Palestijnen vandaag nog altijd het gelag betalen van het Europese schuldgevoel over de gruwelijke genocide tegen de joodse bevolking tijdens de Tweede Wereldoorlog.
De reactie van de Europese koloniale machten op het onafhankelijkheidsstreven in de regio was er een in bloed gedrenkt. Dat durven we in het licht van de actualiteit en onze drang om er vandaag militair te interveniëren al eens vergeten. Op de Iraakse opstanden in het interbellum reageerde de Britse Royal Air Force met grootschalige luchtbombardementen en het inzetten van mosterdgas. Een van de bloedigste episodes van het koloniale tijdperk speelde zich af in de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog van 1954 tot 1962 die naargelang de bron tussen de 350.000 en 1,5 miljoen slachtoffers maakte. De voorbeelden zijn talrijk.
Economische belangen geven de doorslag
De belangen die de koloniale politiek inspireerden leefden ook daarna nog voort, zij het in een andere gedaante. Dat de regio op zoveel Westerse belangstelling kan rekenen is uiteraard niet los te zien van onze energie-afhankelijkheid. De Iraakse invasie van Koeweit in de zomer van 1990 was deels een gevolg van een discussie over de ontginning van een groot petroleumveld in de grensstreek van beide landen. Saddam Hoessein viel daarop in ongenade bij het Westen. Irak kreeg een sanctieregime opgelegd en moest twee oorlogen ondergaan. Het officiële argument voor de laatste Golfoorlog tegen Irak waren de nooit gevonden massavernietigingswapens. Maar we weten dat het ware belang van de internationale belangstelling voor Irak te maken heeft met het feit dat het land de derde grootste olievoorraden in de wereld herbergt. Dat Saddam Hoessein een veel te onbetrouwbaar leider was om het beheer en de ontginning daarvan aan hem over te laten. Nochtans was de Iraakse dictatoriale heerser ooit een bondgenoot van Europa. Tijdens de eerste Golfoorlog, de 8-jarige oorlog tussen Irak en Iran, werd hij gezien als een dam tegen de gevaren van een mogelijks oprukkende Iraanse islamistische revolutie. Hij kon rekenen op onze wapens en politieke steun. We knepen onze ogen dicht voor de repressie in het Koerdische noorden van het land.
Dat op belangen gebaseerd beleid ten koste van de principes van de verlichting is jammer genoeg een waarmerk gebleken voor de relaties tussen de landen van de Europese Unie en de Arabische wereld. Er zijn te veel voorbeelden over hoe kwesties als mensenrechten en democratie naar het tweede plan werden verdreven. Zo sloot Frankrijk een akkoord met de Verenigde Arabische Emiraten in 2008 voor de oprichting van een militaire basis dat de cynische naam Camp de la Paix zou gaan dragen. Reden: de Verenigde Arabische Emiraten liggen aan de strategisch belangrijke Perzische Golf waarlangs 40 procent van de petroleum uit de regio wordt vervoerd. Dat het land problematisch is op vlak van respect voor mensenrechten en de macht uitoefent zonder controle van verkozen instanties is een gegeven waar Parijs niet graag over spreekt.
De Europese Unie heeft dan ook heel wat kritiek moeten slikken omwille van de dubbele normen die het hanteert op vlak van democratisering waar het zegt op gefundeerd te zijn. In de associatie-akkoorden staat het principe van de mensenrechten en de democratie als een voorwaarde ingeschreven voor de onderlinge relaties. Maar terwijl de EU voor landen als Egypte en Tunesië graag de andere kant op keek, was ze veel kritischer voor Syrië waar een associatie-akkoord uitbleef.
Critici stelden dan ook dat het Europese Nabuurschapsbeleid in de praktijk de prioriteiten legden bij structurele hervormingen en de liberalisering van de handel en ten koste ging van de politieke liberalisering. De EU koos voor veiligheid en stabiliteit eerder dan voor democratisering en mensenrechten. Eind 2010 sloot de EU een akkoord met het regime van Kadhafi over de controle van ‘migratiestromen’ onder meer door samen te werken op vlak van grensbewaking. De meeste Europese landen maakten ook geen problemen over de wapenhandel met het regime. De erbarmelijke staat van de mensenrechten was blijkbaar van ondergeschikt belang.
Wapenhandel
De meest perverse uitdrukking van het gewicht van de Europese economische belangen speelt zich af op het terrein van de wapenhandel. De Arabische wereld was in 2009 de belangrijkste wapenexportregio voor de Europese Unie. In totaal werden 6.824 vergunningen verstrekt voor een totale waarde van 11,673 miljard Euro. Minder dan 2 procent van de vergunningen werd geweigerd! Veruit de grootste leveranciers zijn Frankrijk en Groot-Brittannië, de oude koloniale machten van de regio. Frankrijk verleende in 2009 vergunningen voor een waarde 3,5 miljard Euro, Groot-Brittannië voor 1,9 miljard Euro naar het Midden-Oosten, wat overeenkomt met 56 procent van alle Europese wapenexport naar die regio. Frankrijk is op zijn eentje ook nog eens goed voor 34 procent van alle Europese wapenvergunningen voor Noord-Afrika. Dit plaatst president Sarkozy’s positionering als grote verdediger van een ethische politiek in de MENA-regio in een heel ander daglicht. In januari 2011 nog geraakte bekend dat er een vliegtuig klaarstond op de Franse luchthaven Roissy met zeven ton uitrusting voor ordehandhaving, waaronder traangas, met bestemming Tunesië. Het voorval deed zich voor twee dagen nadat de Franse minister van Binnenlandse Zaken, de Tunesische president Ben Ali, Franse steun beloofde aan de Tunesische politiediensten in hun optreden tegen de demonstranten.
Palestijnse kwestie
Het is tekenend hoe vooral in de begindagen de Arabische opstanden werden bekeken vanuit negatieve invalshoeken, zoals het gevaar voor het oprukkende islamisme, de instabiele gevolgen v.w.b. vluchtelingen en oliebevoorrading of de mogelijke bedreigingen voor Israël. Wat dat laatste betreft: mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal recht door de bezettende Israëlische macht blijven niet alleen grotendeels ongestraft, maar blijken bovendien in geen enkel opzicht een hinderpaal te zijn voor de verdere ontwikkeling van uitstekende relaties. Die zijn zo ver gevorderd dat Israël als het ware van dezelfde voordelen geniet als die van een lidstaat van de Europese Unie. Tijdens zijn bezoek aan Israël in het najaar van 2009 liet Javier Solana, toenmalig Hoog Vertegenwoordiger van het Europese Buitenlandse beleid zich letterlijk in die zin uit: “Israël is, staat u mij toe om dat te zeggen, lid van de Europese Unie, zonder lid te zijn van de instellingen (…) Het is een lid van alle programma’s.” En hij vervolgde: “Geen enkel land buiten het continent heeft het soort van betrekkingen zoals Israël die heeft met de Europese Unie”. Solana verwees nadrukkelijk naar de deelname van Israël aan de EU-programma’s voor onderzoek en technologie. Israël is het enige niet-Europese land dat van een volledige toegang geniet tot het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek.
Die goede verstandhouding tussen de EU en Israël is opmerkelijk in het licht van de kritische politieke verklaringen die de diverse Europese instellingen geregeld uiten. In het Actieplan van 2005 in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid verbinden de EU en de Israël zich ertoe om zich in te zetten “voor een nauwere politieke samenwerking en dialoog gebaseerd op hun gemeenschappelijke waarden: respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, democratie, goed beleid het internationaal humanitair recht.” De EU houdt ook vast aan de belangrijke resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties die een stopzetting van de bezetting vragen en Israëlische territoriale annexaties of wijzigingen niet erkennen. In het jaarverslag 2009 van de Hoge vertegenwoordiger aan het Europees Parlement staat: “De EU zal geen andere wijzigingen van de grenzen van vóór 1967 erkennen, ook niet met betrekking tot Jeruzalem, dan die welke door beide partijen in onderling overleg zijn vastgesteld.” Desalniettemin verhinderden mensenrechtenschendingen noch overtredingen van het internationaal recht of het eigen onderhandelde associatieakkoord met clausules over mensenrechten en de producten uit de nederzettingen, dat de Europese ministers van Buitenlandse Zaken in december 2008 unaniem beslisten om de bestaande relaties tussen de EU en Israël op te waarderen. Een opwaardering die overduidelijk niet te rijmen valt met de politieke positie van de Europese Unie.
De Europese houding in de Palestijnse kwestie is uiteraard niet onopgemerkt gebleven in de Arabische wereld. Op het Tahrir-plein lieten de Egyptische betogers zich kritisch uit over de al te grote verstandhouding van Moebarak met de Israëlische bezettingsmacht en de westerse steun die werd verleend aan het ‘verraad aan de Palestijnse zaak’.
Opportuniteiten
Na enige aarzeling gaf de Europese Commissie begin maart 2011 een eerste signaal dat ze begrepen heeft dat de EU een nieuwe start moest nemen met een nieuw partnerschap waarbinnen democratie en mensenrechten een veel belangrijkere plaats zouden innemen alsook de zorg voor economische vooruitgang. Maar amper een jaar later ziet het Arabische NGO-Netwerk voor Ontwikkeling (ANND) – een platform van civiele organisaties uit 10 landen van MENA – zich verplicht om aan de alarmbel te trekken omdat de Europese Commissie van plan is vlug onderhandelingen op te starten met Egypte, Tunesië, Marokko en Jordanië over zogenaamde ‘Diepe Vrijhandelsakkoorden’ met inbegrip van bescherming van investeringen en concurrentiebeleid. Het gaat om oude voorstellen uit 2007 in een nieuw kleedje en die toen op bezwaar stootten omdat ze te weinig rekening hielden met de ontwikkelingsbehoeften van de bevolking. Het ANND is boos omdat de voorstellen er komen voor het politieke proces in de betrokken landen is afgerond en voor het maatschappelijk debat over het te volgen ontwikkelingsmodel in de betrokken landen.
Is de Europese Unie alsnog te overtuigen om het roer om te gooien en de eisen van de Arabische opstand voor democratie en welvaart voor alle bevolkingslagen ernstig te nemen?
(Uitpers nr. 140, 13de jg., maart 2012)
Tekst van de inleidende lezing op de studiedag ‘Arabische lente, luistert Europa?’ van 11.11.11 en verschillende lidorganisaties op 21/02 in De Centrale te Gent.