De Eurosceptische of Eurovijandige partijen zouden het goed doen bij de verkiezingen voor het parlement van de EU? Wellicht, maar ze zullen met lengten geklopt worden door de onthoudingen. Want de twijfels aan de inzet van die verkiezingen, uiten zich in 2014 wellicht nog sterker dan voorheen in de niet-opkomst. De uitleg is niet alleen te zoeken in de perceptie van dat EU-Parlement of in de EU-instellingen, het weerspiegelt een zeer ruim gebrek aan vertrouwen in alle instellingen van de representatieve democratie, ook de nationale dus.
In de meeste landen van de EU stellen we de voorbije tien jaar een steeds dalende opkomst vast bij nationale verkiezingen. Peilingen wijzen min of meer uit dat veel potentiële kiezers het gevoel hebben dat hun stem er toch niets toe doet. Dat er in de praktijk toch zo weinig verschillen tussen de partijen zijn. Dat oppositiepartijen er meestal niet in slagen een geloofwaardig alternatiet te bieden, of dat ze er niet in slagen zich te laten horen als ze al een alternatief hebben. Veel media dragen er door het showkarakter dat ze aan de campagnes geven ook al niet toe bij de ernst van een stem te belichten.
Nog lager?
In enkele EU-lidstaten kan het moelijk nog lager liggen dan vorige keer. Vijf jaar geleden was het gemiddelde opkomstcijfer 43 %, alvast minstens de helft koos om niet te kiezen. Tien jaar daarvoor was de opkomst nog 49,5 %, vijf jaar eerder 45,5 %.
Onderaan bengelden in 2009 enkele recente lidstaten, met opkomstcijfers zoals 19% in Slovakije, 20% in Litouwen, 24 % in Polen, 27% in Roemenië, 28 % in Tsjechië en Slovenië. In de nieuwste lidstaat Kroatië nam slechts een vijfde van de stemgerechtigden de moeite om een keuze te maken.
Veel andere landen zaten onder het gemiddelde: 34% in het Verenigd Koninkrijk, 36 % in Hongarije en Nederland, 37% in Portugal en Bulgarije, 40 % in Frankrijk en Finland, 42 % in Oostenrijk. Duitsland, Estland en Zweden zitten op het gemiddelde, 43 %. Spanje haalt het gemiddelde licht naar omhoog, 44 %. Gelukkig zijn er landen als België (90 %), Griekenland (53 %) en Italië (66 %) om het gemiddelde op te tillen.
Foert
En nu? Bij elke peiling in elk land worden vraagtekens geplaatst omdat het gissen is naar het aantal kiesgerechtigden dat effectief stemt. Dat leidt bij sommige Eurovijandige partijen tot ongerustheid. Want zij vertellen hun mogelijke achterban dat dit parlement toch maar een zeer dure praatbarak is, waarom zouden uitgerekend hun kiezers dan de moeite doen, tenzij die partijen hen voorhouden dat ze de kans moeten grijpen om foert te zeggen aan de eigen regering.
Zo zien we dat het Franse Front National zijn campagne tegen de EU en de euro sterker ging koppelen aan een nee tegen de zogenaamde UMPS-staat (de rechtse UMP en de regerende PS in één zak). Want al gaven peilingen het FN 24 % van de stemmen, wat als nu nog minder dan 40 % de verplaatsing maakt? Met amper 20 % onder de jongeren. Ook de Britse UKIP hoopt dat er genoeg kiezers, dat is dan minstens een derde, opdagen om haar de eerste plaats te geven. Het Verenigd Koninkrijk is dan wel een van de weinige lidstaten waar het thema Europe centraal staat, tot ergernis van de Conservatieven en van Labour die beide liever niet duidelijk zijn over Europa. En daardoor hun kiezers zeer moeilijk kunnen mobiliseren.
Figuren
Die dalende opkomst baarde het Europees Parlement uiteraard zorgen. Een van de middeltjes om deze keer meer kiezers te lokken, was de Europese verpersoonlijking van de campagne, de grote politieke families pakken uit met een kandidaat-voorzitter voor de Commissie. Ze dachten zo die verkiezingen nieuw leven in te blazen. Maar het effect daarvan zal allicht beperkt blijven tot Luxemburg met oud-premier Jean-Claude Juncker als topman van de EVP, en tot Griekenland met Alexis Tsipras als leider van radicaal links. De kandidatuur voor de Liberalen van Guy Verhofstadt zal Open Vld wel extra stemmen opleveren, maar door de stemplicht in België levert dat geen extra-opkomst op.
De EU en haar instellingen dragen niet alleen de verantwoordelijkheid voor deze negatieve gang van zaken, hetzelfde zet zich door in de nationale verkiezingen. De remedie voor deze daling ligt niet in reclamecampagnes en verpersoonlijking. Het gevoel van steeds meer burgers dat het “toch allemaal niets uitmaakt, dat er toch niet wordt geluisterd” heeft te maken met de veralgemeende maatschappelijke crisis. En die heeft dan weer veel te maken met het jarenlange doorgedreven neoliberaal beleid van afbouw van de staat en de sociale zekerheden.
Indien het EU-Parlement op een dag dat roer kan omgooien, zou het beruchte democratisch deficit alvast veel kleiner maken. Is een linkse meerderheid in dat parlement een illusie? Of zou die toch weer gesmoord worden in een grote neoliberale coalitie?