De Europese Unie wil met de toetreding van nieuwe lidstaten niet teveel bijkomende problemen met nationale minderheden, vooral omdat sommige problemen grensoverschrijdend zijn. De EU-Commissie besteedt bij de aanloop tot de toetreding bijzondere aandacht aan die problemen – aan de ene (zoals de Hongaarse minderheden) al wat meer dan aan de andere (zoals de zigeuners). Daarbij stuit ze willens nillens ook op problemen waar ze liefst ver wil vanaf blijven, zoals het lot van de Duitse minderheden of de na de Tweede Wereldoorlog uitgedreven Duitsers.
De kandidaat-lidstaten worden geacht de universele mensenrechten te eerbiedigen en de principes van de EU inzake nationale minderheden na te leven. Maar dat ligt in enkele van die lidstaten erg gevoelig. De Hongaarse premier Viktor Orban heeft zich in de campagne voor de parlementsverkiezingen opgeworpen als de grote verdediger van de Hongaarse minderheden in Slovakije, Roemenië, Servië en Oostenrijk. Hij heeft van zijn partij Fidesz, "Jonge liberalen", een supernationalistische partij gemaakt die er geen graten in ziet occasioneel samen te werken met de uiterst-rechtse MIEP van Istvan Csurka, een vriend van de Franse Führer Le Pen.
Orban drukte er vorig jaar een wet door die etnische Hongaren in het buitenland extra rechten geeft in Hongarije zelf, onder meer het recht om drie maanden per jaar in Hongarije te werken. Roemenië, waar tussen 1,6 en 2 miljoen etnische Hongaren wonen, reageerde ontzet. Er kwam voorlopig een akkoord waarbij alle Roemenen het recht krijgen een tijdje in Hongarije te werken om te zaken te kalmeren.
De EU oordeelt hoe dan ook dat die Hongaarse wet niet in overeenstemming is met de beginselen van de Unie en dus moet gewijzigd worden. Maar intussen is er in Hongarije zelf een nationalistisch opbod.
Idem in Slovakije, maar dan in omgekeerde richting. Oud-premier Wladimir Meciar en diverse uiterst-rechtse groepen zien in de Hongaarse minderheid in de grensstreek, ca. 560.000 mensen of 12 % van de bevolking, met Orgbans wet nog meer dan vroeger een ‘vijfde kolonne’.
Slovakije heeft ook een aanzienlijk aantal Rom, zigeuners. Zij kunnen moeilijk als een vijfde kolonne worden bestempeld, maar dat maakt hun discriminatie ook zoveel gemakkelijker, want geen andere staat zal het voor hen opnemen.
Dat geldt evenzeer voor de Rom van Roemenië (meer dan twee miljoen), Hongarije, Tsjechië en andere kandidaat-leden. In die landen zijn de zigeuners voor de hand liggende zondebokken voor alle sociale problemen. Roemenië is voor de discriminatie van de zigeuners veroordeeld door de Raad van Europa. (Maar we zijn goedgeplaatst om te weten hoe licht zoiets weegt van een instantie die Rusland als lid opnam terwijl de troepen van dat land in Tsjetsjenië steden en dorpen aan het bombarderen waren).
Geen folklore
De politiek van Orban is koren op de molen van de Roemeense extreem-rechtse nationalisten, voorop Romania Mare (Groot-Roemenië) van Corneliu Vadim Tudor die bij de presidentsverkiezingen 30 % haalde. Zij teren op de door veel ‘intellectuelen’ gecultiveerde cultus rond maarschalk Ion Antonescu, de fascistische dictator tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zij bouwen hun succes op de haat tegen Hongaren, zigeuners en joden. "De joden vragen ons de standbeelden voor Antonescu neer te halen, net zoals de taliban deden met de boeddhabeelden. Zij die onze standbeelden willen vernielen, zullen zelf vernietigd worden", waarschuwt Tudor. Zijn succes bij de verkiezingen toont aan dat dit geen folklore is.
Die nationalisten met hun project van een "Groot-Roemenië" halen nu ook hun hart op aan de massale betogingen in Moldova (de staat Moldavië) voor aansluiting bij ‘moederland’ Roemenië dat tenslotte kandidaat-lid is van de EU, een status waar het veel armere Moldova nog zeer lang kan op wachten.
Andere kandidaat-leden blijven hun Russische minderheden discrimineren. De OVSE (Organisatie voor Vrede en Samenwerking in Europa) heeft zich een tijdlang met dit dossier bezig gehouden (ze had niet veel anders te doen) en ze is tevreden van de inspanningen. Toch kan een Russische ingezetene in Letland slechts stemrecht krijgen na te hebben bewezen dat hij/zij perfect Lets spreekt.
Duitsers
De Hongaarse premier Orban had in de campagne nog een ander stokpaardje: de Benes-decreten. Na de Tweede Wereldoorlog decreteerde de Tsjechoslovaakse president Edward Benes dat de drie miljoen Duitse ingezetenen, ‘Sudeten Duitsers’, naar Duitsland moesten verdreven worden omdat ze collectief schuldig werden gedacht aan collaboratie met nazi-Duitsland. Ook 100.000 Hongaren moesten het land verlaten. De bezittingen van de uitgedrevenen werden geconfisceerd. De Tsjechoslovaakse communisten hamerden zeer sterk op die uitdrijvingen en op de vestiging van burgers uit armere gebieden in het Sudetenland – wat hun veel stemmen opleverde.
Orban rakelde de decreten weer op tijdens een toespraak tot het Europees Parlement en tijdens verkiezingsbijeenkomsten in Hongarije. Tsjechië mag volgens hem slechts lid worden van de EU op voorwaarde dat de decreten Benes worden ingetrokken. Dat is koren op de molen van de zeer invloedrijke organisaties van Sudeten-Duitsers in Beieren en Oostenrijk. In dat laatste land krijgen ze enthousiaste steun van de uiterst-rechtse voorman Jörg Haider, in Duitsland vormt hun groep een van de sterke pijlers van de CSU.
De coalitie Orban-Haider roept uiteraard een felle reactie op in Tsjechië zelf. De sociaal-democratische premier Milos Zeman, reeds berucht met zijn racistische uitspraken over de Palestijnen, herhaalt nog maar eens de stelling uit 1945 over de collectieve schuld van de Sudeten-Duitsers, "een vijfde kolonne van Hitler". Praag vindt dat het meer dan genoeg gedaan heeft door in 1997 met Duitsland een verklaring uit te geven waarin het toegeeft de Sudeten-Duitsers te hard te hebben aangepakt.
Die discussie over de Benes-decreten vergiftigt de sfeer tussen Berlijn en Praag. Het bezoek van de Duitse kanselier Gerhard Schröder aan Praag is eind februari uitgesteld tot de zomer, na de Tsjechische verkiezingen. Zeman werpt zich in de campagne op als de verdediger van de nationale belangen tegen het opdringerige Duitsland. Hij hoopt dat de linkse kiezers zo zullen vergeten dat zijn sociaal-democratische regering op grote schaal privatiseringen doorvoerde waarvan de meerderheid van de Tsjechen niet beter werd maar waarvan buitenlandse investeerders, ook Duitse, veel beter zijn geworden. Zijn grote rivaal Vaclav Klaus, ultra-liberaal, vindt dat Tsjechië hoe dan ook moet eisen dat in een aansluitingsverdrag bij de EU een clausule wordt opgenomen die de eeuwigdurende geldigheid van de Benes-decreten bevestigt.
Praag heeft alvast steun gekregen van de Poolse autoriteiten die niet willen dat de uitdrijving van rond negen miljoen Duitsers weer opgerakeld wordt, vooral nu het jongste boek van Günther Grass over die uitdrijving gaat.
De EU-Commissie wil die kwesties evenmin oprakelen, zij vindt dat dit een bilaterale zaak is tussen de betrokken buurlanden. Maar de commissie buitenlandse betrekkingen van het Europees Parlement heeft een studie bevolen die moet nagaan of de decreten van Benes in overeenstemming zijn met de Europese wetgeving.
Na de implosie van het Sovjet-imperium zorgden diverse nationaliteitenvraagstukken voor spanningen in en tussen talrijke staten. Die spanningen leken na een moeilijke beginperiode te luwen, de bevolkingen van die staten hadden wel andere katten te geselen. Men had hen ook voorgehouden dat er na een moeilijke overgang naar de "vrije markt" economische bloei zou volgen. Maar die is in de meeste landen uitgebleven, ze zagen integendeel hoe de economie werd geplunderd en hoe de corruptie toenam, ongeacht of er nu rechtse dan wel sociaal-democratische regeringen aan de macht waren.
Tegen die achtergrond zijn de nog talrijke hangende nationaliteitenvraagstukken gesneden brood voor ultra-nationalisten die in de aanloop naar het EU-lidmaatschap de EU nog veel kopzorgen kunnen bezorgen.
(Uitpers, april 2002)