Estland werd in juli 1997 een van de kandidaat-leden van de Europese Unie. In december 1997 werd in Luxemburg de beslissing genomen onderhandelingen te beginnen. Deze toetredingsonderhandelingen startten op 31 maart. Op een half jaar tijd waren de vooruitzichten van Estland voor integratie in Europa in principe veranderd.
Natuurlijk ging zo’n snelle opeenvolging van ontwikkelingen gepaard met betekenisvolle veranderingen in de houding van het land ten overstaan van de EU/ Volgens gegevens van de eurobarometer van 1996, behoorde Estland tot een groep van landen met een groot aantal onbesliste kiezers, nl. 54%. Slechts 29% waren voor en 17% spraken zich uit tegen EU-lidmaatschap. Het scepticisme was terecht omdat het publiek maar weinig weet had van alles wat betrekking heeft op de EU.
Van 24 oktober tot 5 november 1997 voerde het Centrum voor Euro-onderzoek van het Estlands Instituut voor Internationale en Sociale Studies een onderzoek uit onder de naam
“Estland en de EU” om de impact na te gaan van integratie in Europa op vier belangrijke gebieden: nationale veiligheid, sociaal-economisch succes, sociale zekerheid en etnische cultuur. Die kwesties werden van vitaal belang geacht om de uitslag van het referendum over toetreding tot de EU te kunnen voorspellen.
Het onderzoeksproject werd gefinancierd door de regering van Estaldn. In totaal 300 mensen werden volgens plan geïnterviewd van 24 oktober tot 5 november 1997. Uit het resultaat bleek dat de meeste Estlanders zouden stemmen voor EU-lidmaatschap. Maar als het referendum er snel zou komen dan zou de opkomst niet zeer groot zijn: slechts 63% van de kiezers zou deelnemen aan het referendum. Dit stemt overeen met de indicatoren van de politieke acitiviteit van de jongste jaren. Van degenen die zouden gaan stemmen zou meer dan twee derden stemmen voor EU-lidmaatschap. De steun voor Europa is dus merkelijk toegenomen.
De rijkere Estlanders staan het meest positief tegenover Europa en 68% van hen zou gaan stemmen. De opkomst zou het hoogst zijn in de hoofdstad Tallinn (71%) en het laagst in Tartu (53%). In beide plaatsen zou 68% voor Europa zijn. In het district Ida-Virumaa (noordoost-Estland, dat gedomineerd wordt door Russischtaligen) zou slechts 56% zich voor Europa uitspreken. Er zijn duidelijke diverse regio’s te onderscheiden met uiteenlopende belangen en meningen – afhankelijk van hun economische activiteit, graad van ontwikkeling en openheid tegenover de rest van de wereld.
De grootste participatie wordt verwacht van mensen van middelbare leeftijd, d.w.z. van 50 jaar en ouder. Dit is politiek gezien de meeste actieve generatie, wier bijdrage tot het herstel van de nationale onafhankelijkheid zeer substantieel was. Bijna 80% van die categorie zou gaan stemmen en drie kwart zou stemmen voor volledige Europees lidmaatschap. Van de gepensioneerden daarentegen zou slechts 48% aan het referendum deelnemen en 61% tegen Europa stemmen. Bijna de helft van de jeugd (48%) zou naar de stembus trekken en twee derden zou voor Europa kiezen. Het is dus van belang in de aanloop naar het referendum vooral campagne te voeren bij de oudere burgers. Die vrezen dat er geen rekening zal worden gehouden met hun rechten. Zij moeten gewezen worden op de voordelen die Estland zal halen uit het lidmaatschap van de EU.
Ook de Estlandse boeren, vooral die van het zuiden, staan in grote mate negatief tegenover Europa . Maar zij zullen het beter hebben in de EU, want ze zullen kunnen genieten van de beschermde Europese landbouwmarkt en van substantiële subsidies in het kader van de regionale politiek van het geïntegreerde Europa.
De Estlanders koesteren hoge verwachtingen over de EU als vehikel voor ontwikkeling. Er bestaat geen twijfel aan dat de EU in Estland de reputatie heeft economisch goed ontwikkeld te zijn. Ook hopen de Estlanders op veiligheidswaarborgen van de EU gezien de kwetsbare geopolitieke ligging van het land en de economische politiek van Rusland. Beide kunnen leiden tot destabilisering van het sociaal-politieke leven en tot etnische problemen. De toetreding tot de EU wordt beschouwd als een soort substituut voor het lidmaatschap van de Navo.
Het imago van de EU is de voorbije jaren wisselvallig geweest in Estland. Maar vele ondervraagden veronderstellen dat ze met Europa meer kansen zullen hebben om een job te vinden. De Estlanders zijn beter geïnformeerd over Europa en zijn bereid gebruik te maken van de nieuwe kansen, neemt toe.
In het algemeen gesproken hebben de Estlanders meer positieve dan negatieve verwachtingen
Van Europa. Uit de ingevulde vragenlijsten blijkt dat een economisch gemotiveerd “neen” tegen Europa onmogelijk is. Maar men mag toch de vrees en de achterdocht niet onderschatten of afdoen als irrelevant. De Estlanders hebben immers lang beperkingen op hun etnische cultuur opgelegd gekregen en momenteel worden ze overspoeld door een vloedgolf van “cultureel imperialisme”. Ze zijn dus zeker overgevoelig over alles wat hun culturele erfenis aangaat. Maar verrassend genoegd waren de ondervraagde Estlanders niet erg bezorgd over de impact van de EU op hun etnische waarden.
De vrees dat de Estlandse landbouw risico op gevaar en vernietiging loopt is duidelijk overdreven. Hetzelfde geldt de vrees voor een mogelijke reactie van Rusland. Een vrees die geïnspireerd is door de voortdurende druk van Ruland in andere kwesties, zoals het getouwtrek in verband met het grensverdrag met Estland. Maar de Russische houding tegenover Estland als nieuw lid van de EU zal duidelijk verschillen van de houding die Rusland nu aanneemt tegenover haar voormalig gebied.
Succesvolle hervormingen in de landbouw zouden problematischer zijn zonder dan met de Unie. En wat betreft het probleem van de statenloze mensen (de Russen die tijdens de Sovjetunie naar Estland uitweken, maar daar na de onafhankelijkheid geen burgerrecht kregen, nvdr), dat momenteel een etterbuil is in het vlees van Estland, zal de oplossing tijdelijk hangende blijven. De uitdaging bestaat er hier in dat de politiek van de EU erop gericht is het aantal statenloze burgers in alle lidstaten te verminderen. Een dergelijke politiek in Estland echter zou tot destabilisering en ondermijning van de regering en parlement van Estland kunnen leiden. Estland zal zich schrap moeten zetten tegen zware druk.
Het resultaat van het onderzoek laat er geen twijfel over bestaan dat er een direct verband is tussen economisch welzijn en een positieve houding tegenover de EU. Hoe rijker, hoe positiever tegenover Europa. Het is zeer waarschijnlijk dat de positie van die groep niet alleen berust op zijn economische situatie, maar ook op het sociaal en cultureel “kapitaal” dat samenhangt met zijn status, en dat ook betere vooruitzichten biedt om het te maken in de EU. De rijkste groep is ook het best geïnformeerd over alles wat de EU aangaat en dat draagt bij tot steun voor het EU-lidmaatschap.
We kunnen niet beweren dat degenen die er sociaal en economisch gezien het slechts aan toe zijn – zoals marginale groepen van bv. werklozen – strikt tegen de EU zijn. Hun wantrouwen komt voort uit hun onzekerheid. Het gaat om mensen met weinig scholing, die ook geen benul hebben van de kansen die de EU de zwakkeren biedt. Dit is in het bijzonder van toepassing op gepensioneerden en oude mensen. Marginale groepen zijn doorgaans ook conservatiever wat betreft etnische kwestie en zij hebben de neiging de EU als een culturele bedreiging te zien.
(Uitpersn juni 2001)
(*) De auteurs zijn onderzoekers bij het Estlands Instituut voor Internationale en Sociale Studies. De Engelse versie van dit artikel is te vinden op: http://www.zzz.ee/tbr/