Het is niet iedereen gegeven: je ergernissen kunnen ventileren in een boek. Maar Walter Zinzen is nu eenmaal niet zomaar iemand. Miljoenen radioluisteraars en tv-kijkers hebben hem leren kennen en waarderen als een gedreven journalist, als een van die voorbeelden (naast ettelijke collega’s in datzelfde huis) van hoe een openbare omroep aan nieuwsgaring en -duiding kàn doen en hoort te doen.
Hij behoorde daar trouwens tot die generatie journalisten waarvan de toenmalige (domme want kortzichtige) BRT-baas gruwde: zij kwamen van een katholieke universiteit, en dus hoorden ze CVP te zijn, maar dat waren ze helemaal niet. Erger nog: ze waren ‘van’ geen enkele andere partij, en dat was in dit verzuilde land al helemaal ongehoord. Alleen omdat ze zo goed waren in hun vak, en omdat de openbare omroep toen nog een behoorlijk journalistenstatuut respecteerde, konden ze zich handhaven. Hoewel … een eerste-minister-in functie hoorde je met passende “schroom” (jawel !) te benaderen, anders werd je de laan uitgestuurd, zoals Daniël Buyle destijds ondervond.
Maar we dwalen af. Zinzen dus. Zoals zovelen van zijn collega’s als licentiaat Letteren en Wijsbegeerte statistisch welhaast ‘gedoemd’ om in het onderwijs te belanden, maar na enkele jaren toch in de journalistiek een betere – maar daarom niet minder educatieve – draai gevonden. Want uiteindelijk verschilt een goede en dus kritische journalist niet zo erg van een goede leraar (m/v): het gaat er niet om als individu te schitteren; het gaat erom dat de klas begrijpt waar het over gaat en er iets van opsteekt. Nu de openbare omroep die statutair vastgelegde opdracht steeds brutaler verwaarloost, mag daar wel even aan herinnerd worden.
Geen lof
Tot zover de verdiende lof voor de journalist Walter Zinzen. Over zijn jongste boek kan ik helaas veel minder lovend zijn. Niet omdat ik het niet eens zou zijn met de standpunten die hier worden verkondigd; want dat ben ik – wellicht tot des schrijvers verbazing – vaak wél. Maar omdat ik van iemand van zijn kaliber beter verwacht. Véél beter.
Nu ja, het gaat om een ‘pamflet’, verdedigt Zinzen zichzelf al bij voorbaat. Daarin mag je woedend tekeer gaan en hoef je je niet te bekommeren om een objectief afwegen van argumenten pro en contra. Lucht geven aan je ergernis, dat lucht op. Zeer zeker. Alleen mag je dan niet verwachten dat je ook maar iémand overtuigt die het al niet van tevoren eens is met wat je schrijft en zich handenwringend verkneukelt “dat heet-em goe gezeed, sè”.
Jammer is dat. Want de thema’s die Zinzen aansnijdt (én zijn eigen reputatie) verdienen beter. Het gaat inderdaad om verschijnselen die van belang zijn voor de ontwikkeling van een hele samenleving, en (dixit Zinzen) uitstijgen boven de kleine ergernissen van elke dag. Vier thema’s hebben te maken met de gang van zaken in dit kleine land: federale kieskring, particratie, historische mythes, en een simpel (maar erg mager) scenario voor de laatste staatshervorming. Eén hoofdstuk is gewijd aan het buitenlands beleid, en met name dan tegenover onze ex-kolonie en -mandaatgebieden, die Zinzen zo nauw aan het hart liggen.
Met elk van die thema’s afzonderlijk zou je moeiteloos een boek kunnen vullen dat een ernstige en objectieve weergave zou bieden van argumenten pro en contra, onderbouwd met volledig en correct feitenmateriaal. Dat zou dan geen pamflet zijn en waarschijnlijk minder lekker leesbaar; maar zeker wél een nuttiger bijdrage tot het ‘brede maatschappelijke debat’.
Maar goed, Zinzen kiest voor het pamflet, en maakt het zich daarmee wel gemakkelijker. Hij hoeft zich niet te bekommeren om fouten of slordigheden, kan uit het rijke (historische, sociografische, enz.) materiaal kiezen wat in zijn kraam past en de rest veronachtzamen, en de logica laten voor wat ze is: iets voor niet-pamflettaire, ernstige geschriften. Eigenlijk maakt hij het ook de recensent gemakkelijk: systematisch ingaan op elk van die thema’s – laat staan op de niet-aflatende stroom bitterheid die Zinzen debiteert – zou veel te ver leiden. Laat ik me dus beperken tot één bedenking per hoofdstuk.
Geen mythe
Dat de auteur zijn pleidooi voor een federale kieskring in één hoofdstuk samenbrengt met zijn aanval op de particratie die dit land regeert, is op zijn minst merkwaardig te noemen. Over dat idee van een federale kieskring is al veel inkt en speeksel gevloeid. En wat eminente en minder eminente voorstanders ook mogen beweren (zoals bijv. respectievelijk de heren Philippe Van Parijs en Elio di Rupo), ik zie nauwelijks steekhoudende argumenten pro. Een van de zwaarste tegenargumenten vind ik dan juist de stelling dat zo’n federale kieskring onmiskenbaar en onvermijdelijk de greep van de partijhoofdkwartieren op het politieke gebeuren nog veel steviger zou maken. Terwijl de particratie juist – en zeeeeer terecht – door Zinzen als een van de ergste kwalen van het Belgische politieke bestel wordt aangeklaagd. Niet bepaald logisch, en ook nergens iets of wat verklaard.
Als hij het dan over de mythes heeft waarvan de Vlaamse Beweging (“en zij alleen ?” als ik even Bertolt Brecht mag citeren) zich heeft bediend, wordt het, eerlijk gezegd, een beetje meelijwekkend. In de persoonlijke ‘bekering’ van Walter Zinzen kan de ontmaskering van die mythes ongetwijfeld een nuttige rol hebben gespeeld. Maar je kan anno 2013 toch niet meer in ernst beweren dat die mythes nog doorwegen. Het legendarische en verdienstelijke boek dat ULB-hoogleraar Anne Morelli wijdde aan de diverse mythes waar men in dit land prat op gaat, is inmiddels haast twintig jaar oud, dat van Sophie De Schaepdrijver over de ‘groote oorlog’ ruim vijftien.
Dat iemand zich “bedrogen” (dixit Zinzen) voelt omdat hij aan een of andere mythe teveel gewicht heeft toegekend, dat snap ik. Maar als de ontgoocheling over romantische verhalen doorslaggevend wordt om een hele maatschappelijke beweging te verloochenen, dan vraag ik me af hoe iemand nog – bijvoorbeeld – socialist kan zijn, of ’tiers-mondist’, christen of … Belgisch patriot.
Geen visie
Het woord is gevallen: de derde wereld. Zoals vrijwel alle blanken die daar enige tijd hebben geleefd is Walter Zinzen in de ban geraakt van Afrika, en meer bepaald dan van onze ex-kolonie Kongo en de voormalige mandaatgebieden Rwanda en Bunrundi, waarmee hij zich ook professioneel jarenlang intens heeft beziggehouden. Zijn passie voor dat stuk van de Derde Wereld bedt hij echter in in een bredere bekommernis die hij – andermaal zeer terecht – aankaart: het ontstellende gebrek aan belangstelling voor buitenlands beleid in het algemeen en ontwikkelingssamenwerking in het bijzonder.
“Ontwikkelingshulp staat dus in het regeerakkoord (van di Rupo I, nvdr) op de plaats die ze al meer dan een halve eeuw in de Belgische politiek inneemt: de laatste” schrijft Zinzen, terecht gebelgd. En, voegt hij er aan toen, “dat is niet eens het ergste”. Het ergste is dat de armzalige passage over buitenlands beleid een aaneenschakeling is van stoplappen, nietszeggende clichés, “en – vooral – een hemeltergend gebrek aan visie”. Kijk, “da heet-em goe gezeed”; ik zou het zelf niet beter kunnen. En zeer terecht wordt ook gehekeld dat het gebrek aan belangstelling en aan visie “al een halve eeuw” het buitenlands beleid bepaalt. Dus kan je dat toch moeilijk toeschrijven aan het feit dat de jongste regeringsvorming zo lang heeft aangesleept, en al helemaal niet aan die partij die slechts sinds 2010 meetelt.
Van die partij heeft Zinzen – en waarachtig niet als enige – een viscerale afkeer. Dat steekt hij nooit of nergens onder stoelen of banken, en dat is hem van harte gegund. Maar al die kruistochten tegen die partij (en bij uitbreiding vaak tegen iedereen die nog durft kritiek te uiten op wat in België onvolmaakt is) zouden exponentieel aan geloofwaardigheid winnen indien zij wat meer respect opbrachten voor feiten, ernstige geschiedschrijving en de logische samenhang daartussen. Zelfs in een pamflet.
Emotie (als: ergernis of verontwaardiging) is een krachtige en vaak onmisbare drijfveer, en eigenlijk kan je alleen maar appreciëren dat iemand die de zeventig voorbij is dat vermogen tot verontwaardiging heeft bewaard en niet in mateloos cynisme is vervallen. Maar emotie alléén overtuigt slechts de reeds overtuigden. En dat lijkt me niet echt Zinzens bedoeling. Een karikatuur maken van (de argumenten van) de tegenspeler, en vervolgens die karikatuur onderuit halen, dat is misschien leuk, maar eerder contraproductief als je serieuze mensen wil overhalen of tenminste zelf au sérieux genomen worden.
Met excuus voor die kanjer van een cliché, maar “dit boekje is een gemiste kans”. Dat is meer dan jammer; het is …ergerlijk.