De Turkse president Recep Erdogan koestert een Ottomaanse droom. En bij dat Ottomaanse rijk hoorde tot een goede eeuw geleden ook een groot deel van de Balkan. Erdogan heeft er enkele troeven in handen, een Ottomaanse erfenis bestaande uit Turkse minderheden en moslimgemeenschappen.
Toen de burgemeester van Istanboel, Ekrem Imamoglu, eind vorig jaar Sarajevo, hoofdstad van Bosnië-Herzegovina, bezocht, waren er zeer weinig Bosnische politici om hem te verwelkomen. Imamoglu is een tegenstander van Erdogan, en die Bosnische politici willen de Turkse president niet mishagen. Erdogan is immers gul voor hen.
Geheime dienst
Albanië leverde op 1 januari een Turkse opposant aan Turkije uit. Harun Celik is volgens Ankara een aanhanger van de door Erdogan vermaledijde religieuze leider Gulen en moet in Turkije terechtstaan als lid van een “terroristische organisatie”. Celik werd in juli vorig jaar opgepakt toen hij vanuit Kazachstan onderweg was naar Canada. Volgens diverse Turkse media was de arrestatie en de recente uitlevering het werk van de MIT, de Turkse inlichtingendienst.
Albanië weigerde Celik asiel te verlenen. Tirana ontkende dat dit iets te maken heeft met de goede relaties tussen Erdogan en de “socialistische” premier van Albanië, Edi Rama.
Gelijkaardige arrestaties en uitleveringen gebeurden eerder al in Moldova en Kosovo. In dat laatste telt Erdogan eveneens veel ‘vrienden’. Turkije hoopt ook garen te kunnen spinnen bij de weigering van de EU (onder Franse druk) om op kortere termijn de deur open te zetten voor Albanië en Noord-Macedonië.