De Turkse president Recep Tayyip Erdogan is niet echt een goede Europese leerling, maar op één punt zit hij op één lijn met Europa. Europa aanvaardt geen negatief oordeel van zijn burgers als die de kans krijgen om hun opinie via de stembus te ventileren. Die moeten dan de stemming over doen tot het door Brussel gewenste resultaat is bereikt. Zo ook aanvaardt Erdogan zijn nederlaag bij de parlementsverkiezingen van 7 juni jl. niet, waarbij hij de absolute macht aan zijn neus voorbij zag gaan.
Op 1 november krijgen de Turken een tweede kans om hem die te geven. De tactiek van Erdogan om de Turken te overtuigen op hem te stemmen is oorlog tegen de Koerden (foto: vrouwelijke PKK-strijders), ook al kost die vele mensenlevens en doet ze weer de dreiging van een aanslepende gewelddadige burgeroorlog opduiken, die eerder al de economie en lira de dieperik deed induiken.
De inspanningen die Erdogan sedert 2005 deed om de Koerdische kwestie op te lossen, en die vooral de twee voorbije jaren hoop deden rijzen, werden overboord gekieperd uit politieke berekening. Persoonlijke ambitie heeft hier volledige voorgang ten koste van de individuele burgers en van het algemeen belang. De vraag is of Erdogan de Turken zal kunnen overtuigen van zijn project van geweld en van inleveringen om de oorlog te financieren.
Hervormingen
De islamistische Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (AKP) van Erdogan behaalde in november 2002 de absolute meerderheid in het parlement omdat de Turken het geknoei en de corruptie van de traditionele partijen meer dan beu waren. Na strubbelingen met het seculiere establishment werd Erdogan eerste minister op 14 maart 2003. Vorig jaar augustus verkoos hij president te worden omdat hij dit jaar niet nog eens premier kon worden. Hij rekende erop dat de verkiezingen van 7 juni dit jaar hem de tweederde meerderheid in het parlement zouden opleveren. Dat zou het hem mogelijk maken naar believen de grondwet te kunnen wijzigen en zo zijn symbolisch presidentschap tot een uitvoerend presidentschap om te vormen, waaronder hij alle macht in handen zou krijgen
Het moest het sluitstuk worden van zijn reeks interne hervormingen, die gepaard gingen met een steeds autoritairder en islamistischer optreden. Met de hulp van de Europese Unie wist hij de machtspositie van de “diepe staat” – een groep van seculier gezinde hoge militairen, rechters, universiteitsprofessoren, journalisten… die in Turkije de echte machthebbers waren en de rode lijnen bepaalden die de partijen niet mochten overschrijden – te breken. Generaals werden opzijgeschoven en vervolgd wegens samenzwering tegen de staat. Rechters verloren hun coöptatierecht en moesten plaats ruimen voor islamistische elementen.
Maar een transparante democratie werd Turkije niet. Zoals Erdogan het ooit zei is democratie als een bus die je neemt en waar je van afstapt als je je bestemming hebt bereikt. De oude diepe staat werd vervangen door een nieuwe. Om de macht daarin werd een hevig robbertje uitgevochten tussen Erdogan en zijn voormalige bondgenoot, de islamistische prediker Fethullah Gulen, die onder de laatste militaire dictatuur naar de Verenigde Staten uitweek, maar niettemin een machtig netwerk in het gerecht en in het onderwijs wist uit te bouwen. Eens met Europese hulp het oude regime was opgebroken, duldde Erdogan geen rivaal meer naast zich.
Ook zijn kompaan van het eerste uur, Abdullah Gul, is naar de achtergrond verwezen omdat hij niet plooibaar genoeg was. Gul was tijdelijk eerste minister na de AKP-zege in november 2002. Eens alle door de seculieren opgeworpen hinderpalen opgeruimd trad Gul terug ten voordele van Erdogan. Hij werd minister van buitenlandse zaken en in 2007 president. Zeven jaar later moest hij plaats maken voor Erdogan.
Ahmet Davotoglu, de man van de “neo-Ottomaanse” diplomatie, waaronder er geen conflicten meer zouden zijn met de buurlanden, werd door Erdogan tot eerste minister gepromoveerd. En is dat nog steeds omdat hij alle bevelen van Erdogan trouw volgt. Zo liet hij toe dat Erdogan af en toe de ministerraad kwam voorzitten, alhoewel dat in strijd is met de grondwet. Het resultaat is nu dat Erdogan de nauwelijks betwiste leider is van de AKP, én van Turkije.
Erdogan begon zich onaantastbaar te achten. Protesten in Istanboel tegen zijn bouwplannen in het Gezi-park bij het centrale Taksom-plein in Istanboel in 2013 werden met geweld onderdrukt. En toen Erdogan begon met de bouw van een nieuw presidentieel paleis, groter dan Versailles, in een natuurgebied, merkte de president op dat de tegenstanders daarvan hem maar moesten aanklagen bij het gerecht. Protest was er ook toen bleek dat de AKP, tot in de onmiddellijke omgeving en familie van Erdogan, even corrupt was als de oude partijen. Erdogan wuifde die beschuldigingen weg als een complot tegen hem. Vele Turken tilden daar helemaal niet zwaar aan, want Erdogan werd zonder probleem tot president verkozen.
Koerdische spelbrekers
Bij elke parlementsverkiezing na november 2002 haalde de AKP meer stemmen, tot bijna 50 % in 2011. Erdogan dacht dat die stijgende lijn zich zou doorzetten en dat hij dit jaar dus wel een tweederde meerderheid van de zetels zou kunnen halen. Het liep helemaal anders uit: de AKP verloor zelfs haar gewone meerderheid in het parlement. Een resultaat dat het werk was van Selahattin Demirtas, de leider van de pro-Koerdische Democratische Partij van de Volkeren (HDP).
Tot dit jaar kwamen Koerden op als onafhankelijke kandidaten of zochten ze een onderkomen bij andere partijen. De reden: om de nationalistische Koerden uit het parlement te houden was in Turkije een kiesdrempel van 10 % ingevoerd voor partijen, niet voor onafhankelijke kandidaten. Demirtas opende de HDP voor alle andere etnische, religieuze, seksuele en politieke minderheden in Turkije. Hij gokte er op dat hij zo boven de kiesdrempel zou uitkomen. En de gok lukte: de partij behaalde met iets meer dan 13 % van de stemmen 80 parlementszetels.
De Koerden waren eens te meer de kwelduivels van Erdogan – en niet alleen van hem, maar ook van alle rechtse en ultranationalistische Turken, die van geen minderheden willen weten. Na de troebelen rond het Gezi-park en de corruptieschandalen, waren het in 2014 de Koerden van Rojava, in het noorden van Syrië, die Erdogan kopbrekens bezorgden en hem internationaal in verlegenheid brachten. Er was het drama van de Jezidi’s in Sinjar/Shingal in het noordwesten van Irak toen Islamitische Staat (IS) de stad veroverde en zich daarna op de regio met dezelfde naam stortte. Het was dankzij de inzet van de Koerdische Volksverdedigingseenheden (YPG), de gewapende arm van de Democratische Eenheidspartij (PYD) van Rojava (in Syrië) dat de omsingeling van de Jezidi’s werd doorbroken en velen van hen naar Syrië of naar gebieden in Koerdische handen in Irak konden worden overgebracht.
Nadien ontspon zich het drama van Kobane (Ayn al-Arab), een grensstad met Turkije en de hoofdplaats van de gelijknamige regio die één van de drie Koerdische kantons in Syrië vormt. IS nam de dorpen in de regio in en wist zich meester te maken van een groot deel van de stad. Dit onder het toeziend oog van de Turken, die verhinderden dat Turkse Koerden hun broeders over de grens zouden gaan helpen terwijl IS-strijders ongestoord een en weer konden gaan. Onder sterke internationale druk moest Erdogan toelaten dat er hulp van Iraakse Koerden via Turkije naar Kobane kon terwijl de Amerikanen wapens begonnen te leveren en met hun luchtmacht in actie kwamen tegen IS.
Pas begin dit jaar kwam het grotendeels verwoeste Kobane weer helemaal in Koerdische handen, terwijl Erdogan had gehoopt dat IS de YPG zou kunnen verslagen hebben. Nog erger werd het toen de YPD vanuit Kobane oostwaarts Tal Abyad veroverden en zo de verbinding maakten met het kanton Cîzîrê. Er werden plannen gesmeed om ook westwaarts op te rukken, over de Eufraat heen naar het kanton Afrin. Moest dat lukken dan zou de noordelijke grensstreek tussen
Turkije en Syrië in handen van de Koerden komen. Een tweede autonome Koerdische regio, zoals in Irak, is voor Erdogan onaanvaardbaar. Die zou ook zijn mogelijkheden tot interventie in Syrië sterk beperken. Als klap op de vuurpijl kelderden de Turkse Koerden Erdogans droom om een nieuwe “sultan” te worden.
Nieuwe stembusgang
Maar Erdogan heeft die droom nog niet opgegeven. Vele waarnemers gingen er al onmiddellijk na de verkiezingen van juni van uit dat Erdogan zou aansturen op nieuwe verkiezingen. Dat is uiteindelijk juist gebleken. Nog voor de termijn voor regeringsvorming op 23 augustus verliep kondigde Erdogan al aan dat er op 1 november een nieuwe stembusgang zou plaats hebben.
En wat de bedoeling daarvan is deelde Erdogan persoonlijk mee in een toespraak op 14 augustus in zijn thuisstad Rize. Hij wees erop – wat iedereen al wist – dat hij de facto de machthebber is in Turkije, dat het bestuurssysteem dus is veranderd en dat die feitelijke situatie wettelijk moet worden bekrachtigd door de grondwet te wijzigen. Kort gezegd, de Turken moeten hem maar carte blanche geven om te regeren omdat hij dat wil.
Erdogan had ook geen haast, en zeker geen zin, om een coalitie te vormen. Het duurde tot in juli vooraleer hij ontslagnemend premier Davutoglu een formatieopdracht gaf. Met dien verstande, zoals Davutoglu zelf toegaf, dat een mogelijke coalitiepartner als voorafgaandelijke voorwaarde moest instemmen met een grondwetswijziging zoals gewild door Erdogan. De Republikeinse Volkspartij (CHP), de grootste oppositiepartij die destijds door Ataturk, de stichter van Turkije, werd opgericht en de extreem-rechtse Partij van de Nationale Beweging (MHP) wezen dat resoluut af. Met de pro-Koerdische HDP werd niet gepraat, al was die partij daartoe bereid. Een coalitie van de drie oppositiepartijen was ook niet mogelijk omdat de MHP zich verzet tegen elke toegeving aan de Koerden.
Koerden-vrije zone
Dat de HDP niet werd aangesproken, zal niemand verwonderen. Al in de aanloop tot de verkiezingen van juni had Erdogan, in de hoop op nationalistische stemmen, feitelijk het vredesoverleg onder bemiddeling van de HDP, met de gevangen leider van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK), Abdullah Öcalan, opgeblazen. Onder het mom van bestrijding van IS, en andere terroristische organisaties, waarmee Ankara de PKK en extreemlinkse Revolutionaire Volksbevrijdingsbeweging (DHKP-C) bedoelt, werd het officieel gekelderd.
Begin juli was de Amerikaanse generaal John Allen, Obama’s speciale gezant voor IS; voor besprekingen in Ankara voor besprekingen over toetreding van Turkije tot de 60 landen sterke anti-IS-coalitie. Tot dan had Turkije wel steeds ontkend dat het IS steunde met wapens, maar de islamist Erdogan en zijn omgeving hadden wel sympathie voor wat ooit vergoelijkend de “jonge heethoofden” van IS werd genoemd. Die gesprekken leidden op 22 juli tot de toelating aan de Amerikanen om de Turkse luchtmachtbasis Incirlik te gebruiken voor de oorlog tegen IS en tot de toetreding van Turkije tot het anti-IS-kamp.
In ruil zouden de Amerikanen hun zegen hebben gegeven voor een “IS-vrije zone” in het noorden van Syrië, een 100-tal km lang en tot 40 km diep, een zone die niet toevallig ligt tussen de twee delen van Rojava. Voor Turkije zouden ook de Syrische-Koerdische strijdkrachten daaruit moeten vertrekken en zou de zone onder controle moeten komen van elementen van het Syrisch Vrije Leger, een gewapende verzetsgroep tegen president Bashar al-Assad. Syrische oppositiegroepen zouden er worden opgeleid en bewapend om vandaar deel te nemen aan de oorlog in Syrië. Ook hoopt Ankara dat een aantal van de ruim 1,5 miljoen Syrische vluchtelingen naar de zone zouden kunnen worden overgebracht, waar ze zouden worden beschermd worden door een vliegverbod voor Syrische vliegtuigen.
Hoe het nu echt zit is nog altijd niet duidelijk. De Syrische Koerden zijn totnogtoe de beste bondgenoten geweest van de Amerikanen voor de strijd op de grond tegen IS. Kan Washington het zich permitteren die bondgenoten te laten vallen en ze bovendien te verdrijven uit die “vrije zone”?
Dat de Koerden het echte doel zijn van Turkije’s deelname aan de anti-IS-coalitie, blijkt uit de feiten. Turkije begon zijn bombardementscampagne tegen “terroristische organisaties” na de dood op 22 juli van een Turkse soldaat “door IS-vuur” in de grensplaats Kilis. Eerder, op 20 juli, was er een aanslag op een bijeenkomst van Turks-Koerdische jongeren in de stad Suruç over steun die ze zouden kunnen geven aan hun volksgenoten in Syrië. Daarbij kwamen 32 studenten om. De aanslag werd toegeschreven aan IS, maar die eiste hem nooit op.
Luchtaanvallen en arrestaties
Als vergelding voor de dood van de soldaat namen Turkse artillerie en tanks op 23 juli stellingen van IS onder vuur. De volgende dag kwam het tot luchtaanvallen. Symbolisch met drie toestellen tegen IS en nog een dag later met golven van bombardementen op kampen van de PKK in het Qandil-gebergte op de grens tussen Iraaks Koerdistan en Iran. Tegelijkertijd werden in heel Turkije honderden mensen opgepakt. IS-sympathisanten maar ook vele Koerden. President Erdogan dreigde ermee de parlementsleden van HDP hun immuniteit te ontnemen en ze individueel te laten berechten voor steun aan terrorisme. Wat hem goed zou uitkomen in de aanloop naar de verkiezingen. Hij dacht er ook aan de partij te verbieden, maar daar keerde hij op terug toen bleek dat een van zijn eigen wetten dat vrijwel onmogelijk maakt. De wet werd door Erdogan door het parlement gejaagd nadat in 2008 een poging van het Grondwettelijk Hof om de AKP te ontbinden als een partij die de scheiding tussen staat en moskee wou ondergraven op nippertje mislukte.
De aanvallen van het Turkse leger op de Koerden bleven niet onbeantwoord. De PKK en islamistische elementen sloegen terug, van Istanboel tot in het oosten van het land, zodat er een spiraal van geweld is ontstaan. Een toestand die doet denken aan de jaren 1984-1999. En waarvan Erdogan hoopt te kunnen profiteren. Al is dit nog niet zo zeker. Begrafenissen van militairen en politiemannen lopen geregeld uit op protesten tegen de regering. Blijkbaar weinig Turken willen terug naar de tijd van vernietiging van duizenden dorpen en gehuchten.
Aan Koerdische kant heeft de leider van de Democratische Partij der Volkeren, Selahattin Demirtas, in harde bewoordingen de PKK opgeroepen zonder voorwaarde te stoppen met aanslagen op soldaten en politiemannen. Daarmee zit hij op één lijn met Abdullah Öcalan, die vanuit zijn cel op het gevangeniseiland Imrali al jaren probeert een einde te maken aan het geweld. Niet altijd met succes, want de frustratie bij het uitblijven van resultaten in de onderhandelingen is bij vele militanten groot.