Met 49,9 % kreeg de Turkse premier Recep Tayyip Erdogan op een haar na de stem van de helft van de Turken bij de parlementsverkiezingen van 12 juni. Maar door de winst die ook de oppositie, met name o.a. de pro-Koerdische Partij voor Vrede en Democratie (BDP), wist te boeken daalde zijn zetelaantal. Daarom grijpt Erdogan naast de verhoopte tweederde meerderheid, waardoor hij de grondwet naar eigen goeddunken zou hebben kunnen veranderen.
Het is een merkwaardige prestatie van Erdogan, hem nooit voorgedaan door een andere partij, om drie achtereenvolgende keren de verkiezingen te winnen. Meer nog zijn Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling (AKP) boekte telkens stemmenwinst: in 2003 behaalde ze 34% van de stemmen, 46,6 % in 2007 en nu 49,99 %. In vergelijking met 2007 verloor de AKP ondanks de hogere score echter 16 van haar 341 zetels en kwam daardoor op 325 op een totaal van 550 parlementszetels. De tweederde meerderheid van 367 zetels bleef dus ver buiten bereik. Erger nog, Erdogan verloor ook de gekwalificeerde meerderheid van 330 zetels, waaronder hij het recht had om grondwetswijzigingen in een referendum aan de bevolking voor te leggen. Van die mogelijkheid had hij op 12 september 2010 gebruikt gemaakt om 26 amendementen te laten goedkeuren door de Turken.
Het verlies van zetels was het gevolg van het feit dat de oppositie meer dan goed stand hield. Erdogan had gehoopt dat de door een reeks seksschandalen geplaagde extreemnationalistische Partij van de Nationalistische Beweging (MHP) de kiesdrempel van 10% – destijds ingevoerd om Koerdische partijen uit het parlement te weren – niet zou halen. Indien dat het geval was geweest, had hij zijn tweederde meerderheid bereikt. Het liep echter anders: de MHP verloor maar iets meer dan 1% (van 14,27 % in 2007 naar 13,1 %) en behaalde aldus 54 zetels (verlies: 16).
Leyla Zana
De Koerden zorgden voor een onaangename verrassing voor de premier. Ondanks de harde repressie en intimidatie, haalden ze 36 zetels of 14 meer dan in 2007. Ze kwamen, omdat de kiesdrempel van 10 % onhaalbaar is, op als “onafhankelijken”, gegroepeerd in het Blok van Arbeid, Democratie en Vrijheid, dat de steun had van de pro-Koerdische Partij voor Vrede en Democratie (BDP). In het nieuwe parlement zullen ze een BDP-fractie vormen.
Onder de verkozenen bevindt zich Leyla Zana, die als eerste Koerdische vrouw in 1991 tot parlementslid was verkozen. Bij de eedaflegging sprak ze één zin in het Koerdisch uit. Daarvoor werd ze, samen met vier andere Koerdische parlementsleden, in 1994 tot 14 jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens lidmaatschap van een “gewapende bende”, waarmee de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) werd bedoeld, die sedert 1984 een guerrilla voert tegen de Turkse regering. Leyla Zana zat 10 jaar in de gevangenis en kreeg tijdens haar gevangenschap van het Europees Parlement de Sacharov-prijs, die jaarlijks wordt uitgereikt aan een persoonlijkheid die strijdt tegen intolerantie, fanatisme en onderdrukking.
Ook haar echtgenoot, Mehdi Zana, die burgemeester van Diyarbakir was ten tijde van de laatste openlijke militaire staatsgreep van 1980, bracht vele jaren door in de gevangenis. In 1980 werd hij door een militaire rechtbank tot 36 jaar gevangenis veroordeeld. Hij kwam vrij in 1991 maar vloog in 1994 nog eens voor 18 maanden in de gevangenis wegens een getuigenverklaring over de Koerden in het Europees Parlement.
Eén van de vier andere Koerdische parlementsleden die in 1994 werden veroordeeld, Hatip Dicle, won ook een parlementszetel op 12 juni. Daardoor had hij immuniteit moeten krijgen voor verdere vervolgingen. De verkiezingscommissie loste dat anders op: ze verklaarde enkele dagen na de verkiezingen dat Dicle eigenlijk geen kandidaat had mogen zijn omdat hij inmiddels een nieuwe veroordeling opliep wegens “steun aan het terrorisme”. Daarmee heeft de BDP voorlopig één zetel minder in het Turks parlement.
Atatürk’s partij
Ook de Republikeinse Volkspartij (CHP), de oudste partij van Turkije, die werd gesticht door Atatürk, de vader van het moderne Turkije, deed het beter. Ze haalde 25,9 % en 23 zetels meer. De CHP is niet langer de feitelijke eenheidspartij van vroeger, maar is nu centrum-links en komt op als een sociaal-democratische partij. Ze is niet langer meer de sterk nationalistische en kemalistische partij van vroeger. Ze voerde campagne rond thema’s als meer individuele vrijheid, meer democratie en voor de erkenning van de rechten van de minderheden zoals de Koerden en de alevieten, die behoren tot een heterodoxe tak van de sjiitische islam, die in Turkije, waar de soennitische islam de staatsgodsdienst is, nog altijd worden gediscrimineerd. Haar huidige leider, Kemal Kilicdaroglu, is een aleviet.
Alles samen stelt de uitslag van de verkiezingen heel wat problemen voor premier Erdogan. Hij wil de huidige grondwet van 1982, die de militairen na hun staatsgreep van 1980 werd opgesteld, vervangen door een nieuwe grondwet of hem op zijn minst grondig aanpassen. Hij wilde in Turkije een presidentieel systeem invoeren zoals bv. in Frankrijk. Iets wat vele waarnemers deed vrezen dat hij de autoritaire toer wou opgaan. Het is weinig waarschijnlijk dat de oppositie hem daarvoor de nodige stemmen zal willen leveren
Een ander probleem is de toetreding tot de Europese Unie, die officieel nog altijd het doel is van de regering. De laatste vijf jaar is er nauwelijks nog vooruitgang geboekt. Vorig jaar liet Erdogan via een referendum een 26-tal amendementen op de grondwet goedkeuren. Ze waren echter zo halfslachtig dat de EU ze een onvoldoende gaf. Enkele voorstellen van Erdogan, zoals een om het verbieden van partijen door het gerecht moeilijker te maken, haalden het referendum zelfs niet. Het voorstel moest onder meer voorkomen dat de regerende AKP alsnog buiten de wet zou worden gesteld. In 2008 was dat ei zo na gebeurd op grond van het feit dat de islamistische AKP de scheiding tussen moskee en kerk niet zou respecteren. Maar ook een aantal parlementsleden van de AKP waren tegen het voorstel omdat ze de kans wilden oplaten om de pro-Koerdische BDP te verbieden. Ook in de AKP is het Turkse nationalisme sterk.
Dat laatste is er de oorzaak van dat de Koerdische kwestie maar niet opgelost geraakt en de Europese eis voor erkenning van de rechten van de minderheden in Turkije wordt genegeerd. Nochtans had Erdogan al in 2005 erkend dat er een Koerdisch probleem was. In de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 2007 beloofde hij de Koerden meer rechten en investeringen. En in 2009 hoopte hij Koerdistan te veroveren via de gemeenteraadsverkiezingen. Dat laatste lukte niet. De in Koerdistan in 2007 geboekte vooruitgang, ging helemaal verloren omdat de Koerden meer wilden dan loze beloften. Sedert zijn verlies in Koerdistan in 2009 is Erdogan in de slechtste Turkse traditie weer de toer van repressie en oorlog opgegaan. Alles wat zweemt naar Koerdische nationalisme wordt hardnekkig vervolgd. Opnieuw zijn doodseskaders actief in Koerdistan. En tegen de PKK wordt een compromisloze oorlog gevoerd: met terroristen wordt niet onderhandeld, zo luidt het.
Die houding staat in fel contrast met wat Erdogan predikt voor de Arabische leiders, die te kampen hebben met een “Arabische lente”. Zowel Hosni Mubarak, inmiddels ex-president van Egypte, Bashar al-Assad van Syrië als Muammar al-Kadhafi van Libië kregen te horen dat ze moesten hervormen en onderhandelen in plaats van geweld te gebruiken tegen hun onderdanen. In eigen land doet hij dat echter zelf niet.
En ook de “Arabische lente” op zich baart hem heel wat kopzorgen. De voorbije jaren is er gestreefd naar betere relaties met de Arabische buren. Dit is de zgn. neo-Ottomaanse koers van minister van Buitenlandse Zaken Ahmed Davutoglu. Met die koers wou men een einde maken aan de afhankelijkheid van het Westen en een alternatief creëren voor het geval de EU Turkije uiteindelijk toch het lidmaatschap zou weigeren. Dat wil zeggen dat er heel veel geld is geïnvesteerd in Iran, Irak, Syrië, Libië e.a. In Libië zou het gaan om 15 miljard dollar. In dat laatste land werkten ook 25.000 Turken aan projecten allerhande. Die mensen moesten worden gerepatrieerd en de vraag is of er van de investeringen nog iets te recupereren valt, zeker als kolonel Kadhafi zou overleven. Hetzelfde geldt voor Syrië. Beide landen konden de kritiek van Erdogan in het geheel niet appreciëren. Ook de enorm toegenomen handel komt in het gedrang. De economie van Turkije, die de voorbije jaren flink groeide, maar het werkloosheidsprobleem niet kon oplossen, kan daardoor nog flinke klappen krijgen.
(Uitpers nr. 133, 12de jg., juli-augustus 2011)