Hét argument om in 2003 Irak binnen te vallen, het gevaar voor de wereld van massavernietigingswapens in dat land, bleek vals. Toch wordt nu hetzelfde scenario herhaald om een excuus te vinden voor een aanval op Iran: het gevaar dat uitgaat van Irans capaciteit om een kernwapen te maken en te gebruiken. En ondanks de ervaring met Irak laten o.a. de Europese leiders zich weer op sleeptouw nemen.
Waarom is Washington zo gebeten op Teheran? Waarom blaast het Amerikaans bewind het nucleair programma van Iran op tot een grote militaire bedreiging voor de wereld? Dat heeft alleszins niet veel te maken met de aard van het Iraans bewind, want Washington heeft geen enkele last van het islamfundamentalisme van bevriende regimes als dat van Saoedi-Arabië en met de “islamitische” kernwapens van Pakistan.
De ‘haviken’ in Washington willen om diverse redenen afrekenen met het bewind in Teheran – wraak voor de vernedering van 1979 met de bezetting van de VS-ambassade, Irak, Afghanistan en vooral olie en gas. Daarom fabriceerden ze het nucleair gevaar dat bovendien een bedreiging zou zijn voor de rest van de wereld.
Dat Iraans nucleair programma startte in 1974 en bevatte toen al een militaire dimensie waar Washington zeker niet van wakker lag. Toen was het bewind van de sjah een “westerse pijler” in het Midden Oosten, een bondgenoot van de VS en van Israël. Bovendien, is dat “gevaar” zo acuut? Amerikaanse inlichtingendiensten schatten zelf dat het in het “slechtste geval” nog vijf tot tien jaar duurt eer Iran in staat zou zijn een kernwapen te fabriceren.
Hypocrisie
Vanwaar trouwens die – al dan niet fictieve – vrees voor een mogelijk Iraans kernwapen. Is het Iraans bewind terroristisch of expansionistisch? Washington verwijst naar de Libanese Hezbollah, maar men moet wel erg blind zijn om deze beweging terroristisch te noemen. Haar grootste misdaad is dat ze Israël in het zuiden van Libanon een militaire nederlaag toebracht.
De enige grote oorlog waarin Iran was betrokken, was die van 1981 tot 1988 met Irak, een oorlog die Saddam Hoessein had ontketend met militaire en politieke steun van onder meer Washington en Parijs die maar al te graag het Iraans bewind zagen sneuvelen. Voor Teheran telt in de buitenlandse betrekkingen alleen het eigenbelang,. Dat betekent concreet streven naar eigen veiligheid en naar bescherming tegen mogelijke aanvallers. Het zijn de VS die in de regio dreigen met tactische kernwapens. Het zijn de VS die verarmd uranium hebben gebruikt in Irak.
Waarom toont Washington zich trouwens niet bekommerd om het feit dat India en Pakistan kernwapenmogendheden zijn die dan nog bovendien onderling al drie oorlogen uitvochten? Integendeel, de VS en andere westerse landen steken die landen een nucleair handje toe. Bush beloofde India tijdens zijn recent bezoek nucleaire technologie die ook voor militaire doeleinden kan worden gebruikt. In die gevallen zijn de westerse landen de eerste om het verdrag tegen de spreiding van kernwapens met de voeten te treden. Het feit dat Iran dat wel ondertekende en India en Pakistan niet, is natuurlijk louter formeel.
Waarom?
De regering Bush legde in het begin van de 21ste eeuw haar strategische prioriteiten vast. Eerste prioriteit: de bedreiging van China voor de Amerikaanse posities in Azië en op langere termijn op wereldvlak; vandaar de politiek van “containment” (indijking) van China. Tweede prioriteit: Zuidwest-Azië.
Zuidwest-Azië is de regio van het Midden Oosten en het gebied rond de Kaspische Zee met al zijn energierijkdommen. Iran neemt in die regio een bijzonder belangrijke plaats in, zowel door zijn olie- en aardgasvelden als door zijn ligging: de kortste weg tussen de energiebronnen van Centraal-Azië en de ‘wereldmarkten’ loopt door Iran.
Bovendien ligt Iran tussen twee landen waar de Amerikanen militair zwaar betrokken zijn, Irak en Afghanistan. Iran heeft grote invloed onder de Iraakse sjiieten; in Afghanistan heeft het nauwe banden met de sjiïtische Hazara’s en met de etnisch verwante Tadzjieken, de tweede belangrijkste bevolkingsgroep van het land.
Zijdelings is Iran ook belangrijk in de indijkingspolitiek tegenover China, want het heeft uitgebreide relaties met China en het speelt een relatief grote rol in Afghanistan, pion van die indijkingspolitiek. Dus staat Iran hoog op de lijst.
Oliegeur
Maar natuurlijk speelt de strijd om energie een hoofdrol in de houding van Washington. In de toenemende concurrentie om olie (en aardgas) krijgen de VS steeds meer te maken met de zogenaamde energiehonger van onder meer India en vooral China dat in deze regio bijzonder actief is. De Amerikaanse oliemaatschappijen zouden wat graag weer voet aan de grond krijgen in Iran zelf. Ze hopen vooral dat ze olie vanuit Centraal-Azië via Iran kunnen transporteren. Al tien jaar geleden voerden vertegenwoordigers van Amerikaanse oliemaatschappijen, onder wie Brzezinski, veiligheidsadviseur van ex-president Carter, gesprekken met Teheran over dergelijke transporten.
Dat zou natuurlijk eenvoudiger liggen indien er in Teheran een bevriender regime zou zijn. Washington en de oliemaatschappijen hadden erop gerekend dat Akbar Hashemi Rafsanjani vorig jaar de Iraanse presidentsverkiezingen met gemak zou winnen, waarna er met deze zakenman kon worden gepraat. Het draaide echter anders uit. En al kunnen Iraanse verkiezingen niet echt democratisch worden genoemd – onder meer door de selectie die de religieuze leiding vooraf maakt – toch was het duidelijk dat de Iraanse kiezers Rafsanjani, een van de rijkste mannen van het land, niet wilden. Met Mahmoud Ahmadinejad ligt dat voor de VS nu moeilijker.
Washington kan kiezen tussen twee mogelijkheden: de Iraanse regering omverwerpen, of er toch mee praten. Binnen Bush’ Republikeinse partij gaan merkwaardig veel gezaghebbende stemmen op om te praten in plaats van te dreigen. Sommigen zijn door de ervaringen in Irak toch iets wijzer geworden. Bovendien zijn er de voorbije jaren al verscheidene gesprekken gevoerd. In november vorig jaar zei de Amerikaanse ambassadeur in Bagdad, de zeer invloedrijke Zalmay Khalilzad van Afghaanse afkomst, dat hij van Bush met Teheran mocht praten, vooral dan over de situatie in Irak.
Washington kan er nu eenmaal niet naast kijken dat Iran zeer veel invloed heeft in Irak, dat Irangezinde politici daar een groot deel van de macht hebben en dat allemaal volgens de door Washington gepredikte democratische regels. Maar democratische processen kunnen vervelend zijn. Ahmadinejad is redelijk democratisch verkozen en het Westen beseft maar al te goed dat hij met zijn forse nucleaire uitspraken de grote meerderheid van de bevolking achter zich heeft. Het Iraakse parlement heeft een flink pak Irangezinde leden, bij de Palestijnen won Hamas, in Egypte zou de Moslim Broederschap vrije verkiezingen winnen…Washington gaat twijfelen aan zijn “groot project voor een democratisch Midden Oosten”.
Twijfels
In Washington groeit dan ook de twijfel aan het succes van een mogelijke aanval op Iran. De toenemende roep om dialoog met Teheran binnen Bush’ Republikeinse partij zelf weerspiegelt de onzekerheid. In de eerste plaats is er de slechte ervaring in Irak, in de tweede plaats het besef dat een beperkte aanval op Iran het Iraans regime zal versterken en dat een globale aanval nog veel zwaardere gevolgen zal hebben dan in Irak.
Bij de bondgenoten is de twijfel nog groter. Bij de Europese en Aziatische bondgenoten vangen de Amerikaanse leiders bot, degenen die deelnamen aan de invasie in Irak hebben er genoeg spijt van.
Moskou denkt alleen aan zijn eigen belangen in de naburige regio. Het heeft met Iran redelijk goede relaties en het heeft gemeenschappelijke belangen. Moskou is bovendien erg ontstemd door de nasleep van “11 september”. President Poetin was een van de eersten om Bush toen bij te treden voor zijn “coalitie tegen het internationaal terrorisme”. Poetin rekende daarbij op Amerikaanse goodwill om Ruslands belangen in zijn eigen “nabije buitenland” te erkennen en respecteren. Maar de regimewissels in Georgië en vooral Oekraïne ontnuchterden Poetin.
Washington gaat dan maar aankloppen bij de vijanden van gisteren. Zoals de ‘Modjaheddin Khalq’, een beweging die deelnam aan de opstand van 1978-79 tegen de sjah en toen werd bestempelde als links-islamitisch. Deze Modjaheddin mochten van Saddam basissen oprichten in Irak; mede daarom belanden ze op de westerse lijsten van terroristische bewegingen. Na de val van Saddam gingen ze zoete broodjes bakken met de Amerikanen die in hen bondgenoten zien tegen Teheran. De Amerikanen maken ook andere oppositiegroepen, zoals natuurlijk de monarchisten maar ook Koerdische, het hof. Vooral die laatste moeten echter niet ver teruggaan in de geschiedenis om zich enkele nare ervaringen van samenwerking met Washington te herinneren.
(Uitpers, nr. 76, 7de jg, juni 2006)