Afrika verliest één van de monumenten van zijn cinema en literatuur. Op zaterdag 9 juni overleed de Senegalese cineast en romancier Ousmane Sembène op vierentachtigjarige leeftijd. Sembène was een pionier, maar vooral een geëngageerde, revolutionaire kunstenaar. Hij laat ons een subliem oeuvre na.
Ousmane Sembène wordt op 1 januari 1923 geboren in Ziguinchor (de belangrijkste stad van de Casamance, de zuidelijke regio van Senegal). Vanaf zij veertiende leeft hij van twaalf ambachten en dertien ongelukken. Hij overleeft als visser, bouwvakker, monteur. In 1942 – Ousmane Sembène is dan negentien – wordt hij gemobiliseerd als ‘Senegalese tirailleur’ in het Franse koloniale leger. De Tweede Wereldoorlog brengt hem tussen 1942 en 1946 naar Niger, Tsjaad, Noord-Afrika, Frankrijk. En hij geraakt zelfs tot in het Duitse Baden Baden. Voor hem zijn dat de jaren, waarin hij zich bewust wordt van wat het Franse kolonialisme voor de Afrikanen te betekenen heeft.
Na de oorlog keert hij terug naar Senegal, waar hij in 1947 deelneemt aan misschien wel de eerste staking in Afrika. De spoormannen van de lijn Dakar-Niger gaan tot de actie over. Deze staking wordt de basis van zijn latere roman ‘Les bouts de bois de Dieu’.
Op zijn vijfentwintigste vertrekt de jonge Senegalees in 1948 als clandestiene passagier met een schip richting Frankrijk. Eerst werkt hij in Parijs bij Citroën. Later trekt hij naar Marseille waar hij tot 1960 zal blijven. Hij komt er onder meer als dokwerker aan de kost. Zijn periode in Marseille is van essentieel belang voor zijn politiek en syndicaal engagement. Hij sluit zich aan bij de communistische vakbond CGT (meer bepaald bij de Conseil syndical des Ports et Docks). Sembène wordt een antikolonialistische en anti-imperialistische militant en neemt deel aan de strijd tegen de oorlog in Korea en Vietnam. Hij is tegelijk actief in de Afrikaanse studentenorganisatie (Fédération des Etudiants d’Afrique Noire en France – FEANF). In 1950 wordt hij lid van de Franse communistische partij (PCF), waar hij diverse vormingscholen bezoekt. Hij blijft lid van de partij tot in 1960. Sembène werkt actief mee met de MRAP (Mouvement contre le racisme et pour l’amitié entre les peuples), een van de belangrijkste antiracistische organisaties in Frankrijk. En vanaf 1958 is hij aanwezig in de solidariteitsbeweging met de bevrijdingsstrijd in Guinée-Bissao en op de Kaapverdische Eilanden tegen de Portugese koloniale bezetting.
Zwarte dokwerker
Sembène zet zich aan het schrijven en in 1956 verschijnt zijn eerste roman: ‘Le Docker Noir’. Deze zwarte dokwerker heet Diaw Falla. Ondanks zijn armoede en vermoeidheid van lange, harde werkdagen, slaagt hij er in zijn vrije tijd in een roman te schrijven. Zijn boek schetst een mooi beeld van het engagement van een militant, van het leven van de Afrikaanse arbeiders in de haven.
Een jaar later volgt ‘Ô pays, mon beau peuple’ en vier jaar later in 1960 ‘Les bouts de bois de Dieu’, het verhaal van de staking in Dakar.
Op zijn achtendertigste wil Sembène meer mensen bereiken dan met zijn romans. “Met film, de taal van de beelden op het witte doek, bereik je natuurlijk een veel groter publiek in Afrika dan met boeken. Het medium film, geluid en beeld, is een vervolg op onze orale cultuur,” zei hij ooit. Toch zal zijn liefde voor de literatuur altijd sterker blijven. “Literatuur eist niet alleen een grotere verbeeldingskracht van de lezer, maar ook van de schrijver. De kleuren van de emotie, actie of locatie moeten door woorden op de witte pagina worden aangebracht. Wanneer ik schrijf, heb ik geen andere kleuren dan mijn woorden. Daar hou ik van.”
Sembène schrijft zich in aan de filmschool van Moskou. Van zijn verblijf in de Sovjetunie maakt hij gebruik om in 1958 naar China en Vietnam door te reizen. In Beijing ontmoet hij Mao Zedong en Zhou Enlai en in Hanoi gaat hij langs bij de Vietnamese leider Ho Tsji Minh. In één van zijn laatste interviews vertelt Ousmane Sembène trouwens dat hij met Mao Frans sprak.
Eerste film uit Zwart-Afrika
In 1960, op het moment van de onafhankelijkheid van Senegal, keert Sembène terug naar huis. Hij is uiteindelijk bijna twaalf jaar afwezig geweest. Hij organiseert filmvertoningen in de volkswijken van de hoofdstad Dakar. In 1963 realiseert hij zijn eerste kortfilm ‘Borrom Sarret’. In deze film van 22 minuten vertelt hij het dagelijkse leven in de arme wijken van Dakar. ‘Borrom Sarret’ wordt beschouwd als de eerste film uit Zwart-Afrika.
In 1966 wordt ‘La Noire de..’ zijn volgende filmproject dat gebaseerd is op een novelle uit zijn bundel ‘Voltaïque’ (1962). Het is het verhaal van een zwarte huishoudhulp die zich ontzettend slecht voelt bij het racisme van de blanke familie voor wie ze werkt.
Met veel humor schetst hij de maatschappelijke verhoudingen in het Afrika na de onafhankelijkheid in ‘Mandabi/ Le Mandat’ (1968), een film waarvan hij twee versies in omloop brengt: een kopie in het Frans en een andere in het Wolof. Het is de eerste keer dat een Afrikaanse film in de plaatselijke taal wordt gedraaid. Sembène vertelt hier het verhaal van Ibrahima Dieng die een arm maar rustig leventje leidt in de volkswijken van Dakar. Tot op de dag dat hij plots een postwissel krijgt. Dieng wordt een would-be nieuwe rijke en hij begint aan iedereen allerlei dingen te beloven. Maar om die postwissel te kunnen innen, heeft hij een identiteitskaart nodig. En de bureaucratie stuurt hem van het kastje naar de muur. Uiteindelijk verliest hij zijn geld en is hij meteen vele illusies kwijt. In de laatste scène van de film slaat Ibrahima Dieng een diepe zucht: “Eerlijkheid is een misdaad. Ik zal me voortaan in wolfskleren hullen. Een dief en een leugenaar worden.” Waarop de postbode hem op het hart drukt: “Jij, je vrouwen en kinderen, wij allen zullen Senegal veranderen.” Of de hoop van de armen om ooit de wereld te verbeteren.…
In 1969 realiseert hij twee korte documentaires: ‘Traumatisme de la femme face à la polygamie’ en ‘Les dérives du chômage’. Later volgen ook nog ‘Basket africain aux Jeux Olympiques de Munich’ in 1972, en ‘L’Afrique aux Olympiades’ in 1973.
Films als metaforen
‘Xala’ (1974) is een satire op de Afrikaanse burgerij, de politieke klasse die na de onafhankelijkheid aan de macht is gekomen. De oorlog met de koloniale macht vormt het thema van ‘Emitai’ (1971). Tijdens de Tweede Wereldoorlog staat het koloniale leger tegenover de bewoners van een dorp in de Casamance, waar het de rijstvoorraden in beslag wil nemen om zijn soldaten van voedsel te voorzien.
Ceddo (1977) gaat dan weer over de religieuze conflicten in het Afrika van de zeventiende eeuw. Christelijke en islamitische missionarissen proberen op het einde van de zeventiende eeuw de ceddo’s te bekeren, een volk met een animistische wereld- en levensbeschouwing.
Maar Sembène’s bekendste film is wellicht ‘Camp de Thiaroye’ die in 1988 bekroond werd met de Grote Prijs van de Jury op het filmfestival van Venetië. Nadat heel wat Senegalezen tijdens de Tweede Wereldoorlog in de rangen van het Franse leger hebben gevochten, worden ze in 1944 naar Dakar gerepatrieerd. De soldaten mogen niet naar hun geboortedorp terugkeren. Ze worden in een transitkamp ondergebracht. De slechte levensomstandigheden in het kamp leiden tot een regelrechte opstand, waarop het Franse leger opdracht geeft de muiters koelbloedig af te slachten. De film is gebaseerd op waar gebeurde feiten en was jarenlang verboden in Frankrijk.
In ‘Guelwaar’ (1992) voert de cineast aan dat het volk etnische tegenstellingen kan oplossen op voorwaarde dat het afstand neemt van zijn afhankelijkheid van het Westen. Ousmane Sembène hanteert graag een beproefde methode: hij confronteert de bioscoopbezoeker met situaties, zonder hem de gelegenheid te bieden zich met één of ander personage te identificeren.
Het verhaal is een metafoor voor de vele problemen in Afrika. De christelijke catecheseleraar Guelwaar wordt vermoord omdat hij de corruptie heeft aangeklaagd. En de corruptie is met buitenlandse hulp in de Afrikaanse gemeenschap binnengedrongen. Wanneer zijn lijk teruggevonden wordt op de islamitische begraafplaats, neemt de ene helft van het dorp het onder moordlustige kreten op tegen de andere helft, die uiteraard een andere godsdienst belijdt. Het lijkt wel alsof Ousmane Sembène in 1992 al wilde waarschuwen voor de genocide twee jaar later in Rwanda.. In het verhaal van ‘Guelwaar’ komt het net niet tot een grote slachtpartij, omdat beide geloofsgemeenschappen, na lange palavers, het verdeel – en heersprincipe van hun machthebbers gaan begrijpen en zich samen tegen de corruptie en de buitenlandse voedselhulp keren. De cineast is helemaal geen voorstander van een bekrompen terugplooien op zichzelf. Maar voor hem en voor de leraar Guelwaar is een ondubbelzinnige afwijzing van de neokoloniale afhankelijkheid een kwestie van overleven voor Afrika.
Sembène Ousmane is een cineast die overduidelijk discussies wil uitlokken. Film vormt voor hem veeleer de aanzet tot een debat. Niet wat je tijdens de film ervaart, is belangrijk; wel hoe je dat verwerkt en wat je daarmee doet.
Heroïsche vrouwen
Na ‘Guelwaar’ begint hij aan een trilogie over het dagelijkse ‘heroïsme’, vooral dan de heldhaftigheid van de vrouw in Afrika. Hij maakt het portret van een alleenstaande vrouw in ‘Faat Kiné’ (2001). De tweede – en meteen ook zijn laatste – film wordt ‘Moolaadé’ (2003), een relaas van de strijd van de vrouwen tegen besnijdenis.
Volgens de mannen in het dorp is de radio niets voor vrouwen. Ze worden daar veel te eigenwijs van. Zoals Collé Ardo Gallo Sy, die weigerde na twee doodgeboren kinderen haar dochter Amsatoe te laten besnijden. En nu is zij ‘bilakoro’, een onbesneden vrouw, en dus onrein en onhuwbaar, ook als is ze aan de zoon van het stamhoofd beloofd. Het duurt even voordat de mannen in Moolaadé hun ware gelaat tonen. Eigenlijk hebben ze geen gelaat, want de vrouwen in het dorp redden het best zonder hen. Ze wassen hun kinderen, pletten het graan en doen al die dingen die vrouwen al sinds mensenheugenis hebben gedaan om de menselijke soort in stand te houden. Mannen zijn passanten, die er nog een tweede of derde vrouw bij nemen als het zo uitkomt en ver weg gaan werken, bijvoorbeeld in het beloofde land Frankrijk waar ze geld verdienen voor nog meer radio’s. Hadden ze dat maar niet gedaan.
Bij de première in Cannes werd Moolaadé, de zestiende film van de toen eenentachtigjarige Afrikaanse grootmeester Ousmane Sembène, door de internationale filmkritiek ontvangen als dé film van het festival. Niet eerder was de praktijk van vrouwenbesnijdenis in Afrika op zo’n lucide en menselijke manier in een film aan de orde gekomen. Over vrouwenbesnijdenis is in het lang en het breed gediscussieerd. Er zijn sociologische, historische, religieuze en psychologische argumenten te geven voor het feit dat het bestaat. Door mannen opgedrongen én door vrouwen in stand gehouden. Dat alles toont Sembène in Moolaadé via de methode van retorische herhaling. Aanvankelijk wekt dat ergernis op: komaan, zo dom zijn we nu ook weer niet! Dan werkt het bezwerend: aan elk bekend feit wordt een nieuw toegevoegd. Een gordiaanse knoop die maar op een manier ontward kan worden: doorhakken. Collé doet dat door een drastische beslissing te nemen: ze verleent onderdak aan vier van de zes meisjes die op de ochtend van het besnijdenisritueel zijn weggelopen. Ze spreekt een ‘moolaadé’ (een beschermende bezwering) uit over haar huis en erf. In een tragische en absurdistische parade komt vervolgens de ‘salindana’, een raad van boze grootmoeders en de nog bozere mannen onder aanvoering van de ‘dougoutigi’, de stamoudste, voorbij. Binnen de vicieuze cirkels van traditie en overlevering en de gesloten cirkels van mannen en vrouwen, trekt Collé haar eigen cirkel, en die blijkt uiteindelijk bevrijdend. Moolaadé biedt geen argumenten voor een politieke discussie – misschien ook omdat het onderwerp van vrouwenbesnijdenis voor Sembène níet ter discussie staat. Het is verminking en mensonterend. Punt. En hij verwerpt de islam die er een seksistisch genoegen in schept om vrouwen te onderdrukken.
De stem van de film is de gil van het meisje dat door de ‘salindana’ te pakken is genomen, de kreet van Collé die door haar man wordt afgeranseld, het triomfantelijke stemgeluid van Amsatoe die beseft dat het geen schande is om ‘bilakoro’ te zijn en de lach van de man die toch met haar trouwt.
Op 9 juni heeft de pionier en de ‘deken’ van de Afrikaanse film zijn publiek verlaten. Zijn films zullen nog generaties lang meegaan, net zoals zijn boeken. In Senegal staan ‘Les bouts de bois de Dieu’ et ‘Ô mon pays, beau peuple’ nog steeds op het leerprogramma in de meeste scholen. En hopelijk blijven ze daar nog vele jaren.
(Uitpers, nr 88, 8ste jg., juli-augustus 2007)
* Guido Huysmans is directeur van het Afrika Filmfestival.
Bibliografie:
1956 – Le docker noir
1957 – Ô pays, mon beau peuple
1960 – Les bouts de bois de Dieu
1962 – Voltaïque
1964 – L’harmattan
1965 – Véhi Ciosane ou blanche genèse
1966 – Le mandat
1973 – Xala
1981 – Le dernier de l’Empire
1987 – Niiawam
1987 – Taaw
(al deze romans en novellen zijn verschenen bij Présence africaine, Parijs)
In het Nederlands vertaald:
Storm over Dakar, Pegasus, Amsterdam, 1962
Xala, Het Wereldvenster, Weesp, Novib, Den Haag, 1975
De houtjes van God, Pegasus, Amsterdam, 1981
De zwarte dokwerker, Het Wereldvenster, Weesp, 1985
Einde van een imperium (twee delen), Het Wereldvenster, Weesp, 1985
Krassen van vrijheid, In de Knipscheer, Amsterdam, 1987
Niiwam, Ambo, Baarn, 1991
Taaw, een jeugd in Dakar, In de Knipscheer, Amsterdam, 1992
De vrucht van de schande, De Postwissel, De Geus, Geuzenpocket, Breda, 1995
Filmografie:
1963 – Borrom Sarret (kortfilm)
1963 – L’empire songhay (kortfilm-documentaire)
1964 – Niaye
1966 – La noire de
1968 – Le mandat / Mandabi
1969 – Traumatisme de la femme face à la polygamie (documentaire)
1969 – Les dérives du chômage (documentaire)
1970 – Taaw
1971 – Emitaï (Dieu de tonnerre)
1972 – Basket africain aux Jeux Olympiques de Munich (documentaire)
1973 – L’Afrique aux Olympiades (documentaire)
1974 – Xala
1976 – Ceddo
1987 – Le camp de Thiaroye
1992 – Guelwaar
2000 – Faat Kiné
2003 – Moolaadé