INTERNATIONALE POLITIEK

Een scherpe kijk op de Surinaamse samenleving

Walter Lotens. Omkijken naar een ‘revolutie’: Surinaamse intellectuelen onder militairen. 192 p., prijs € 15,00. In eigen beheer uitgegeven, te bestellen via e-mail: walterlotens@yahoo.com

De Belgische journalist Walter Lotens woonde van 1998 tot 2003 in Suriname. In die periode interviewde hij tal van Surinaamse prominenten Deze interviews bundelde hij later. In 2000 verscheen Gesprekken aan de Waterkant en twee jaar later Suriname in stukjes. Lotens derde werk over Suriname, een bundel die met kop en schouders boven de twee andere uitsteekt, is Omkijken naar een ‘revolutie’: Surinaamse intellectuelen onder militairen.

Lotens verbleef in de jaren 1980 vier jaar als internationalista in Nicaragua om de Sandinistische Revolutie te verdedigen. Toen hij zich begon te verdiepen in het Suriname van de beginjaren 1980 viel het hem op dat de politieke situatie daar en toen gelijkenis vertoonde met wat hij in Nicaragua had meegemaakt: ‘een corrupte elite, moedige militairen, Cuba-fanaten, CIA-watchers en de voortdurende dreiging van een VS-interventie.’ Hij besloot tien bekende Surinamers te interviewen om zo een tijdsbeeld te schetsen van deze rumoerige periode die intussen al weer 25 jaar achter ons ligt.

Lotens koos niet voor militairen of voor mensen van de owru su (de traditionele partijen van voor 1980 en na 1987), maar voor personen die op de een of andere manier in relatie tot het militaire regime stonden. Hij vermeldt niet of er ook mensen waren die een interview hebben geweigerd of waarvan het interview buiten het boek bleef. De tien geselecteerden zijn echter stuk voor stuk interessante persoonlijkheden met een scherpe kijk op de Surinaamse samenleving. Dit zijn ze: de ‘linkse’ journaliste Chandra van Binnendijk, de ‘rode’ pater Joop Vernooij, de geoloog Eddy Jharap, in 1980 lid van de Volkspartij, nu directeur van Staatsolie, Marten Schalkwijk, de eigenzinnige DOE-politicus uit een roemruchte EBG-familie, Edward Naarendorp, lid van de Revolutionaire Volkspartij en fervent ondersteuner van de revolutie ook na de decembermoorden, Maureen Silos, de directeur van de Mensenrechtenorganisatie Moiwana 1986, het echtpaar Cynthia Roosenblad en Harold Jap-A-Joe, PALU-leden toen en nog steeds, de eveneens tot de PALU behorende landbouweconoom Winston Caldeira en Maurits Hassankhan, als wetenschapper werkzaam aan de Anton de Kom Universiteit en als VHP-politicus aanwezig in de Nationale Assemblee.

Het is altijd boeiend mensen in retrospectief een periode te laten beschrijven. Zeker natuurlijk diegenen (dat zijn niet alle hiervoor genoemde personen) die volgens velen toen ‘fout’ waren. Lotens wist de juiste vragen te stellen en zijn tien gesprekspartners hebben in zijn algemeenheid vrij en open verteld. Het zijn natuurlijk wel hun verhalen en de ‘lezer is vrij te bepalen welke waarde hij of zij eraan hecht’, merkt Jules Sedney in het voorwoord terecht op. Aan de interviews gaat een heldere inleiding vooraf over de periode 1980-1987. Lotens plaatst de Surinaamse ‘revolutie’ ook in een breder perspectief. De ‘revolutie’ had zijn wortels in de jaren 1970 toen wereldwijd nog de gedachte leefde dat een betere samenleving maakbaar was. Het was de periode van het Cuba van Fidel Castro, van de posters van Che Guevara, de martelaar van de linkse revolutionairen, van Ho Tsji Min en de Vietnamese strijd tegen de Amerikanen, van de Sandinisten in Nicaragua en het Grenada van Maurice Bishop.

De sergeantscoup van 25 februari 1980 werd niet alleen door links bejubeld. President Johan Ferrier had het over ‘onze’ jongens. De coupplegers konden aanvankelijk rekenen op steun van de bevolking. De zestien ‘jongens’ werden stijlvol gefotografeerd, elk hun Uzi omklemmend. Marten Schalkwijk herinnert zich nog dat hij met velen stond te juichen op straat toen de militairen de macht overnamen. ‘Voor mij was het toen een progressieve coup. Ik vond het uitstekend dat de reactionairen aan de kant werden gezet.’ Maureen Silos studeerde in 1980 nog in Nederland. ‘In eerste instantie was ik blij. Eindelijk was Arron en die corrupte kliek weggejaagd!’ Ik vond het positief omdat het niet goed ging met het land. Die staatsgreep, dacht ik even, kon de zaken ten goede keren.’

Ook in Nederland oogstte de ‘ingreep’ veel goodwill. Een PvdA-delegatie trok naar Paramaribo en concludeerde dat het nieuwe regime het voordeel van de twijfel moest krijgen. Terwijl de wettig gekozen minister-president Henck Arron in de gevangenis zat, beschuldigd van corruptie, accordeerde de Nederlandse regering de besteding van een half miljard gulden uit de verdragsmiddelen aan voor de kleinschalige projecten van de nieuwe regering.

Eddy Jharap, nu directeur van Staatsolie, was in 1980 een belangrijk lid van de Volkspartij. Hij herinnert zich nog dat hij wat onthutst was over de staatsgreep, omdat hij verwachtte dat zijn partij bij de verkiezingen van 1980 het goed zou doen en die verkiezingen gingen nu niet door. Cynthia Rozenblad en Harold Jap-A-Joe van dezelfde partij deelden zijn mening. De coup betekende ook een splitsing in de partij. De aanhangers van de militairen verenigden zich in de Revolutionaire Volkspartij. De anderen bleven wat verweesd achter waaronder Jharap.

Lange tijd is de sergeantscoup van 1980 gezien als een uit de hand gelopen vakbondsactie, maar Bouterse zelf verklaarde al in 1990: ‘We spraken in 1978 al over overname door middel van een staatsgreep. Alle denkbare, linkse groepen en personen zijn benaderd voor advies en ondersteuning.’(1) De eerste politieke partij die de sergeanten consulteerden, was de Partij Nationalistische Republiek (PNR) van Leeflang en Bruma. Ook met Ruben Lie Pauw Sam van de Volkspartij (later de Revolutionaire Volkspartij) bespraken de militairen de mogelijkheden van een staatsgreep. Hij was wild enthousiast en zag een socialistisch Suriname aan de horizon glooien.

Van de putschisten hadden waarschijnlijk alleen Mijnals, Sital en Joeman (linkse) politieke ideeën. Bouterse was in die tijd een sympathieke sportinstructeur die aan zijn gehoor moppen en anekdoten vertelde, geen politiek gewauwel. Na een paar maanden dreigden de linkse krachten de overhand te krijgen, geheel tegen de zin van Bouterse. Hij trok zich zelfs wegens de te linkse koers terug uit de Nationale Militaire Raad, om een goede maand later terug te slaan. ‘Wij zijn militairen, we marcheren van links, rechts, links, rechts, links,’ verklaarde hij op 13 augustus 1980 en liet Joeman, Sital en Mijnals en wat linkse politici opsluiten: ‘Betweterige, ultralinkse elementen die zich al jarenlang boven het bewustzijn en de diepgewortelde verlangens van ons volk bewegen’. President Johan Ferrier moest aftreden, het parlement mocht naar huis, de militairen kondigden de noodtoestand af en schorsten de grondwet. Een dag later lieten zij Chin A Sen door het Hof van Justitie tot president benoemen. Op 14 november 1980 kreeg de regering de bevoegdheid, na overleg met het Militair Gezag, decreten en wetten uit te vaardigen. De militaire dictatuur was gevestigd.

Begin 1981 begon het Militair Gezag (Bouterse) de weg naar links te bewandelen. De militaire machthebbers verklaarden zichzelf tot ‘revolutionairen’. De ‘linkse betweters’ van een half jaar tevoren werden vrijgelaten en in de armen gesloten. De sergeanten legden op de televisie aan de bevolking uit wat de socialistische koers zou worden. Uiterst links, onderling verdeeld en niet direct op weg naar een massale aanhang onder de kiezers, zou via de gewone weg niet snel invloed op de landspolitiek hebben verworven, maar hun voorlieden roken nu hun kans. Contacten met Cuba en Nicaragua werden aangehaald. Het Bureau Volksmobilisatie schiep in en rond de hoofdstad Paramaribo een aantal volkscomités naar Cubaans en Nicaraguaans model. Na een bezoek aan Grenada keerde Bouterse diep onder de indruk van leider Bishop terug. De bevelhebber bezocht in het geheim Cuba en kwam begeesterd van Castro thuis. In december 1981 beleed de bevelhebber zijn revolutionaire leiderschap in het openbaar ter gelegenheid van de proclamatie van het ‘Revolutionair Front’. President Chin A Sen pakte zijn koffers en stapte op.

Na de val van Chin A Sen kreeg uiterst links ruim baan. Inmiddels gonsde het in Paramaribo van geruchten: over afrekeningen binnen het ‘eigen circuit’, maar vooral over contracoups en plannen voor een invasie, door Nederland of de Verenigde Staten. In maart 1982 werden de geruchten bewaarheid: een coup, geleid door luitenant Rambocus, mislukte. Om de bevolking te weren tegen contracoups zag de ‘Volksmilitie’ het levenslicht: sympathisanten van de revolutionaire leiding patrouilleerden nu door de straten van Paramaribo.

De meer klassieke organisaties van de maatschappij reageerden verontrust. De met de NPS verbonden Moederbond, de tweede vakcentrale (C-47) en de kleinere bonden betoogden voor terugkeer naar de democratie. In het najaar van 1982 polariseerde de situatie in Suriname. Links en Rechts kwamen in beweging en trachtten binnen en buiten de militaire kring medestanders te verwerven. In november 1982 vormde zich de Associatie voor Democratie onder voorzitterschap van de jurist Gonçalves, deken van de Orde van Advocaten. De Associatie trad op als woordvoerder van de oppositie en bundelde de advocatuur, de kerken, de pers en belangrijke delen van het bedrijfsleven. Protesterende studenten sloten zich daarbij aan.

De afloop is bekend. Op 7 december 1982 werden de kantoren van de vakbonden, van oppositionele radiostations en van dagbladen in de brand gestoken. Die nacht erop werden zestien oppositieleden gearresteerd. In de avond kwamen de betrokken militairen weer bijeen in fort Zeelandia. Drank en drugs droegen bij aan een gespannen stemming. Zwaar mishandelde gegijzelden werden gedwongen een ‘bekentenis’ voor te lezen voor de TV. Daarop werden ze, op één uitzondering na, standrechtelijk geëxecuteerd. In kringen van de revolutionaire militairen zouden de decembermoorden als ‘de noodlottige gebeurtenissen op 7 en 8 december’ bekend komen te staan. De leiders van de Palu, geschoold in het doorvorsen van historische noodzakelijkheden, interpreteerden de decembermoorden als ‘de noodzaak (…) om zo vier of vijf jaar rust te hebben om het land zonder interne moeilijkheden op te bouwen’.(2)

Henk Herrenberg die in Nederland ambassadeur was ten tijde van de decembermoorden, kreeg na zijn overhaaste terugkeer in Suriname van Bouterse de opdracht een nieuwe regering samen te stellen. Op 28 februari 1983 had hij de regering Alibux geformeerd, bestaande uit vijf Palu- en twee RVP-ministers, wellicht de meest linkse regering die Suriname ooit heeft gekend. Na een jaar had Bouterse echter genoeg van de linkse politici en zocht hij toenadering tot maatschappelijke instituties (vakbeweging en bedrijfsleven) en in 1986 tot de oude politici.

Chandra van Binnendijk is ook nu nog heel positief over de periode 1980-82. ‘Vroeger bracht men slechts nieuws … over de bloembollen in Nederland en Luxemburg, [nu] over de suikerrietoogst in Barbados’. Op de vraag waarom zij na de moorden niet had afgehaakt, antwoordde zij: ‘Omdat al die idealen er nog waren. Voor mij was het toen nog niet over. Ik veroordeelde aan de ene kant hun optreden – je executeert niet zomaar mensen – maar aan de andere kant waren er zoveel dingen die maakten dat je door wilde gaan met het realiseren van je idealen. Er zaten trouwens ook overal mensen aan vast met wie je die idealen deelde en die ook door wilden gaan.’ En hoe beleefde Eddy Jharap de decembermoorden? Hij was toen in de Verenigde Staten. Eind december 1982 keerde hij naar Suriname terug. De economische politiek van de regering Alibux (1983) vond hij ‘Desastreus en dom. Die regering leed aan een geweldige verspilzucht. Er werd geld weggegeven als voorschot op de ontwikkelingshulp.’

Uit het interview met Edward Naarendorp (van de RVP) blijkt dat hij zich persoonlijk niet al teveel bloot wil geven. Hij analyseert alsof hij een buitenstaander is. ‘Ook in Suriname einde 1982 stonden wij voor een moeilijke beslissing. Kun je op een of andere manier nog verder werken met mensen die zoiets gruwelijks hebben gedaan? … Stoppen en weer in het politieke isolement gedrukt worden of náást de militairen aanwezig blijven en perspectieven op maatschappelijke verandering openhouden? … Vanuit onze analyse van de krachtsverhoudingen [achtten wij] voldoende elementen aanwezig om het revolutionaire proces verder te zetten.’

Harold Jap-A-Joe en Cynthia Rozenblad waren ‘als mens’ zeer aangeslagen van de decembermoorden, maar besloten toch ‘als Palu-leden’ verder te gaan met de militairen. Cynthia Rozenblad: ‘Je gaat inderdaad verder omdat je er nog steeds van overtuigd bent dat het de enige manier was om je land te redden.’ Ze voegt er als een beschouwing achteraf aan toe: ‘Ik realiseer me nu beter dat we door toen verder te gaan letterlijk over lijken zijn moeten stappen.’ En haar man: ‘Ik zou me zeker niet meer inlaten met sergeanten, maar ook niet meer met gepolitiseerde guerrillagroeperingen. Zeker na wat er laatste 25 jaar is gebeurd, sta ik sceptisch ten aanzien van het marxistisch-leninistisch gedachtegoed van de gewapende voorhoede.’

Voor Marten Schalkwijk was het op 8 december echter definitief uit. ‘Toen ik vernam wat er die nacht gebeurd was heb ik ogenblikkelijk mijn functie als waarnemend onderdirecteur internationale, economische en politieke zaken op Buza neergelegd. Die positie maakte het mij onmogelijk om de waarheid te spreken. Ik kon de Canadese zaakgelastigde die op 10 december op bezoek kwam de officiële versie van het gebeuren – neergeschoten op de vlucht – niet voorhouden. Het was voor mij een breekpunt. Als christen kon ik een dergelijke grove schending van de mensenrechten niet in overeenstemming brengen met mijn geweten.’

Walter Lotens heeft het boek in eigen beheer uitgegeven. Het zou jammer zijn als hij met de oplage zou blijven zitten. Het is echt de moeite waard.

(Uitpers, nr. 84, 8ste jg., maart 2007)

(Uit Oso, mei 2005)

(1) Bouterse, Desi & Ludwich van Mulier, 1990, Dekolonisatie en nationaal leiderschap. Een terugblik op vijftien jaar onafhankelijkheid. Nijmegen/Paramaribo: Transculturele uitgeverij Masusa, p. 68-70.

(2) Cárdenas, Oswaldo, 1988. De revolutie van sergeanten; Getuigenis van mijn werk als residerend ambassadeur van Cuba. Met een voorwoord van Harvey Naarendorp. Inleiding en redactie Pé Verhoeven. Nijmegen: KUN, Studiecentrum voor Vredesvraagstukken, pp. 49-50.

Laatste bijdrages

Waarom laait het geweld terug op in Syrië?

Een fors offensief van de Syrische gewapende oppositie doet de burgeroorlog die het land al 13 jaar in zijn greep heeft, terug oplaaien en brengt het conflict opnieuw onder…

Wat wil BRICS?

Sinds de 16de vergadering van de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, Indië, China en Zuid-Afrika) in het Russische Kazan heeft deze groep een ietwat aparte plaats ingenomen als multilaterale organisatie. Het…

Argentinië. In gesprek met Atilio Boron

FM: Verkozenen van uiterst rechts zijn al lang geen uitzondering meer. Toch blijft het voor veel buitenstaanders moeilijk te begrijpen dat iemand als Javier Milei kon verkozen worden als…

Straatnamen: een brok geschiedenis

You May Also Like

×