Na 11 september 2001 en de kruistocht van George W. Bush tegen de "As van het Kwaad" (het fundamentalistisch moslimterrorisme) is het menig waarnemer niet ontgaan, dat in Amerikaanse regeringskringen en media nog steeds zeer zedig gezwegen wordt over de financiers van de "jihad".
De meest voor de hand liggende reden voor dit stilzwijgen: deze geldschieters waren bij de Amerikaanse inlichtingendiensten vriend aan huis. Zij financierden immers diegenen, die in het Witte Huis als "vrijheidsstrijders" werden omarmd. De "moedjahedin" in Afghanistan, die later zouden uitzwermen naar Algerije, Bosnië en Tsjetstjenië.
Abdel-Rahman Ghandour heeft eind vorig jaar een voortreffelijk boek geschreven over de islamitische niet-gouvernementele organisaties (NGO’s), die sinds het begin van de jaren ’80 een vooraanstaande rol hebben gespeeld bij de re-islamisering van de door het modernisme, atheïsme en nationalisme bedreigde moslimlanden en bij de opbouw van fundamentalistische radicale netwerken, die later een bloedig spoor zouden trekken door landen als Afghanistan, Algerije en Egypte. "Jihad humanitaire, enquête sur les ONG islamiques"(*) heeft het grote voordeel dat het niet geschreven is vanuit een moslimvijandige, eurocentristische invalshoek.
Een man van de ‘civil society’
Abdel-Rahman Ghandour werd in 1963 geboren in Beiroet in een Libanees soennitisch moslimgezin. In 1982, tijdens de Israëlische invasie in Libanon, zette hij zijn eerste stappen in het humanitaire werk. Hij werd vrijwilliger van het Libanese Rode Kruis. Tegelijk zette hij zijn studies voort, wat hem later diploma’s in de politieke wetenschappen opleverde aan de prestigieuze ‘American University’ in Beiroet en aan de ‘School of Oriental and African Studies’ in Londen.
Ghandour werkte in 1993 een korte tijd voor het Internationale Rode Kruis om daarna in dienst te treden van "Médecins sans Frontières" (Artsen zonder Grenzen). Eerst als missiehoofd in het door de fundamentalisten geregeerde Soedan, later in Iran en Pakistan (in de Afghaanse vluchtelingenkampen), in Afghanistan zelf en in Egypte, Libanon en Irak. In het NGO-jargon heet dat: een man van de ‘civil society’ of het ‘middenveld’. Eind 2001 ruilde Abdel-Rahman Ghandour zijn post bij MSF in voor een ambtenarenbaan bij de Verenigde Naties in Nairobi (Kenia). Hij is vandaag politiek adviseur van de bijzondere VN-gezant voor het gebied van de Grote Meren, die in augustus vorig jaar een schokkend rapport op tafel legde over de genadeloze plundering van de bodemrijkdommen, waaraan alle oorlogvoerende partijen zich in de Democratische Republiek Congo vandaag schuldig maken.
Humanitaire jihad
Op de vraag waarom de Westerse media zo weinig belangstelling aan de dag leggen voor de activiteiten van de islamitische NGO’s geeft de voormalige voorzitter van MSF, Rony Brauman, een pertinent antwoord. In het woord vooraf van Ghandours "Jihad humanitaire" stelt Brauman: "Dit soort selectiviteit is op de eerste plaats het gevolg van een zeker patriottisme, dat de media op mechanische wijze naar "hun" NGO’s leidt, of als dat niet kan tenminste naar hun landgenoten, die binnen de humanitaire organisaties aan de slag zijn". "Bij de talloze crises, waarover de voorbije jaren verslag is uitgebracht door de geschreven pers en de televisie, zijn maar weinig Fransen geïnformeerd over de actie van ‘Oxfam’, ‘Christian Aid’ of ‘Save the Children Fund’. Hoeveel Fransen weten dat deze Britse organisaties tot de grootste en oudste instellingen van de internationale hulp behoren? En omgekeerd, hoeveel Britten hebben ooit de gelegenheid gehad om kennis te maken met de Franse humanitaire organisaties, die nochtans al meer dan twintig jaar overal ter wereld actief zijn?"
"De "beschavingsmissie" van Europa," zo vervolgt Brauman, " was een onuitputtelijke bron van legitimiteit, waarmee militaire veroveringen en de overheersing van de Europese naties over de "barbaarse" maatschappijen, onder aan de beschavingsladder, werden gerechtvaardigd. Het humanitaire werk van vandaag vertoont hier nog steeds de sporen van, die onlosmakelijk verbonden zijn met de dominante geest van het imperiale Europa. "Het recht op inmenging" en de "militair-humanitaire interventies" zijn hiervan de manifeste verschijningsvormen".
Operatieterrein Afghanistan
Het ontstaan en de snelle groei van de islamitische NGO’s heeft op de eerste plaats een aantal interne oorzaken. In de jaren ’70 en ’80 begrijpen de bewegingen, die nauwe banden onderhouden met de oudste fundamentalistische organisatie in de Arabische wereld, de Egyptische moslimbroederschap, dat ze hun moskeeën moeten verlaten. "Voor de meer geëngageerde bewegingen kan de islamisering van de maatschappij niet alleen het resultaat zijn van een louter religieuze actie. Die moet ook sociaal, politiek en economisch zijn," stelt Ghandour. En de fundamentalisten begeven zich massaal onder de (vaak verpauperde) bevolking van de grote steden.
Toch zullen ook het Westen en zijn belangrijkste bondgenoten in de moslimwereld direct of indirect hun steentje bijdragen tot dit islamitisch réveil.
Ghandour: "Een traumatisme, de vernederende Arabische nederlaag tijdens de juni-oorlog van 1967 en vier belangrijke gebeurtenissen zullen het politiek militantisme en meer bepaald het maatschappelijk militantisme binnen de publieke opinie aanwakkeren: de Sovjetinvasie in Afghanistan (1979) en vervolgens de terugtrekking van de Sovjets (1989), de Iraanse revolutie (1979) en de Israëlische invasie van Libanon (1982)"
"Afghanistan werd het eerste operatieterrein voor de transnationale islamitische NGO’s," stelt Ghandour vast, "meer bepaald voor de International Islamic Relief Organisation (IIRO) uit Saoedi-Arabië, al-Madina al-Munawara Charity Trust (Saoedi-Arabië) en de Islamic Heritage Society (Koeweit)." "Overal in de moslim-wereld ontstonden er NGO’s met als enige doel het Afghaanse volk hulp te bieden. De vrijwilligers stroomden toe. Vechten of gewonden verzorgen… voor de fundamentalisten van allerlei pluimage kwam het allemaal op hetzelfde neer: de jihad voeren en de islam verdedigen. Een groot aantal van deze "Arabische Afghanen" bekeerde zich nadien tot het islamitische humanitaire werk. Ze stapten van de ene jihad naar de andere over". Voor Abdel-Rahman Ghandour schuilt hierin precies de dubbelzinnigheid van de islamitische humanitaire organisaties. Ze hebben een dubbele opvatting over de "jihad": er is de "jihad van het lichaam" (de gewapende strijd ter verdediging van de islam tegen al zijn vijanden) en de "jihad van de ziel" (de verdediging van het islamitische erfgoed en de bescherming van de armen, de weduwen en wezen). Met het grootste gemak ondersteunen de islamitische NGO’s beide vormen van jihad. Niet alleen armen, weduwen en wezen hebben recht op de "zakat" (het door de koran aan iedere goede moslim opgelegde aalmoes), ook de strijders van de heilige oorlog.
Het maatschappelijke terrein ingepalmd
Abdel-Rahman Ghandour wijst erop dat de fundamentalistische bewegingen in Egypte (moslimbroeders en Gamaat Islamiya – de beweging van de blinde sjeik Omar Abderrahman, die sinds 1993 in een Amerikaanse gevangenis zit omwille van zijn aandeel in de eerste aanslag op het WTC-gebouw in New York) volledig het terrein hebben bezet dat door het regime werd verwaarloosd: gezondheidszorg, maatschappelijke basisvoorzieningen, onderwijs, hulp aan de minstbedeelden. Het sociale veld werd met een grote gretigheid door de fundamentalisten ingepalmd. Hetzelfde verschijnsel deed zich eind van de jaren ’80, begin van de jaren ’90 voor in Algerije. Het FLN-regime legde de grootste onverschilligheid aan de dag voor de noden van de enorm verpauperde bevolking in de grote steden, terwijl de elite zich constant verrijkte aan het petroleum- en gasmanna. Het FIS bezette in geen tijd dit maatschappelijke terrein en werd zo een politieke factor van formaat. Ook de Palestijnse fundamentalisten van Hamas bouwden geduldig en met veel petrodollars uit Saoedi-Arabië een sociaal netwerk uit. En in Libanon werd Hezbollah op identieke wijze een machtsfactor. Dankzij Iraanse steun kon deze sjiietische fundamentalistische beweging een sociaal netwerk uitbouwen. De Libanese elite en overheid hadden niet de minste belangstelling voor de steeds groter wordende groep van paupers. De corrupte en ondemocratische regimes in de Arabische wereld hebben met andere woorden vaak het bedje gespreid van de fundamentalistische weldoeners.
Zakat
Feit is dat de islamitische NGO’s door de ‘zakat’, de royale schenkingen van de fundamentalistische petromonarchieën aan de Golf (op de eerste plaats het Saoedische koningshuis), de volstrekt ondoorzichtige financiering van rijke privé-donors en islamitische banken over een enorm vermogen beschikken. Niemand kan ramen over hoeveel fondsen de islamitische NGO’s beschikken. Maar alleen het innen van de ‘zakat’ levert honderden miljoenen euro per jaar op. Door de dubbelzinnigheid van deze NGO’s wordt het steeds moeilijker te achterhalen wie zich bezighoudt met strikt humanitair werk en wie actief geld versast naar gewelddadige en terroristische groeperingen. Zo blijkt de grootste islamitische NGO, de International Islamic Relief Organization (gecontroleerd door het Saoedische vorstenhuis en dankzij zijn nauwe banden met de islamitische wereldliga in meer dan 80 landen aanwezig), nog steeds een van de grote financiers van de radicale netwerken.
Sectarisme
Kenmerkend tenslotte voor de meerderheid van de islamitische NGO’s is het sectarisme. Zij werken uitsluitend voor moslims – ook in moslim-landen met belangrijke niet-moslim minderheden – en hun voornaamste activiteit is de verspreiding en de verdediging van de islam. Dat leidt tot een eigenaardige paradox. Aan de ene kant beschouwen de islamitische NGO’s de actie van hun Westerse tegenhangers nog steeds als een poging van het christendom om de moslimwereld te veroveren. Aan de andere kant hebben de islamitische humanitaire organisaties nog een grotere afkeer en vijandschap ten opzichte van de seculiere internationale humanitaire organisaties. "Hun opvatting over de maatschappij wordt bepaald door religieuze principes," stelt Abdel-Rahman Ghandour vast. "Zij hebben de grootste moeite om te begrijpen dat de internationale seculiere NGO’s het resultaat zijn van Westerse maatschappij die ontkerstenen." "Een christelijke maatschappij is voor hen veel "respectabeler" dan de huidige maatschappijen van de grote Westerse staten. Voor hen is de religie de enige garantie voor goede zeden, liefdadigheid, goed gedrag en deugd. Daarom kunnen in de ogen van de fundamentalisten Westerse humanitaire organisaties alleen maar aanvaardbaar zijn als ze religieus geïnspireerd zijn. Bijgevolg worden de niet-confessionele NGO’s op het terrein afgestraft, omdat ze seculier zijn."
Maar ook de seculiere Arabische NGO’s zijn stilaan door de islamitische humanitaire organisaties van het terrein verdreven. Voor de fundamentalisten was dit een bewuste keuze. "Maar de afwezigheid van democratie en pluralisme in de Arabisch-islamitische wereld heeft ook hierin een belangrijk aandeel gehad," schrijft Abdel-Rahman Ghandour. "De staten hebben doorgaans veel slechte wil getoond en konden het niet verkroppen dat deze onafhankelijke organisaties het maatschappelijk terrein betraden." Tegelijk merkt de auteur op dat deze seculiere Arabische NGO’s niet helemaal vrijuit gaan. "Ze gingen buitensporig legalistisch te werk" en onderwierpen zich volledig aan de staat – vooral op het vlak van hun financiering. Volgens Ghandour verzuimden de meeste seculiere NGO’s zich duidelijk aan te sluiten bij de anti-koloniale contestatie, die sterk leefde in hun landen. Ze werden veel te afhankelijk van het Westen en van de financiering van Westerse NGO’s. De islamitische NGO’s leefden en werkten tussen de mensen in de verarmde wijken. De seculiere NGO’s niet of nauwelijks. Uiteindelijk kwamen ze door hun banden met de staat, met buitenlandse geldschieters en hun weinig radicale politieke profilering in het kamp van de elite terecht. Zij zijn voor een niet onbelangrijk deel zelf verantwoordelijk voor hun marginalisering. De fundamentalisten hebben er graag van geprofiteerd…
(Uitpers, nr. 38, 4de jg., februari 2003)
(*) Abdel-Rahman Ghandour, Jihad humanitaire. Enquëte sur les ONG islamiques, Flammarion, Parijs, 2002, 384 blz., 20 euro.