Meer dan 1 miljoen mensen betoogden op 2 en 3 april in verschillende Europese landen voor een sociaal Europa. Zij gingen in op een oproep van het Europese Vereniging van Vakbonden (EVV). In Rome kwamen honderdduizenden mensen op straat, tegen de pensioenplannen van premier Berlusconi. In Duitsland betoogden 500.000 mensen in drie steden, tegen Agenda 2010 van kanselier Schröder.
In enkele Franse steden (Parijs, Marseille, Lyon, Bordeaux, Rennes, Rijsel) organiseerden Franse vakbonden kleinere acties. Er waren ook acties in Slovenië, Hongarije, Polen… In Brussel hielden de Belgische vakbonden op 2 april een symbolische optocht.
“Leuk dat je er een artikel over gaat schrijven, mailde een vriendin me, dan verneem ik er ook iets over”. Want inderdaad, hoewel de mobilisaties op enkele plaatsen echt wel geslaagd waren, kreeg deze Europese mobilisatie weinig weerklank. Dat komt niet alleen omdat syndicale actie überhaupt weinig interesse opwekt van de media, maar ook omdat deze actie van het EVV maar met horten en stoten op gang kwam.
De aanzet tot deze syndicale mobilisatie kwam van de Assemblee van de sociale bewegingen, na het Europees Sociaal Forum in november vorig jaar in Parijs. We droomden van na een even grote Europese mobilisatie na Parijs tegen de sociale oorlog, als die tegen de Irakese oorlog na het eerste Europees Sociaal Forum, een jaar eerder in Firenze. De discussie in Parijs was echter moeilijk. De Duitse en Oostenrijke delegaties wilden een snelle mobilisatiedatum, want in die landen was het sociaal verzet in volle opgang. Andere landen, zoals Frankrijk en Italië, wilden een langere opbouwperiode, bijvoorbeeld in het perspectief van 9 mei 2004, dag voorzien voor de ondertekening van de Europese grondwet.
Er waren in die Assemblee ook meningsverschillen over de houding tegenover de vakbonden. Sommigen wilden de vakbonden niet voor het blok zetten, om de verhoudingen niet te verzuren. Anderen waren bang dat de sociale bewegingen zich zouden ondergeschikt maken aan de vakbonden, zodat er op den duur niets van zou komen. Een moeilijk en onduidelijk compromis kwam uit de bus.
Maar begin december kwam er tot verrassing van velen een radicaal persbericht van het EVV, met een oproep tot syndicale mobilisaties op 2 en 3 april voor een sociaal Europa. Ook nationale vakbonden leken uit de lucht te vallen, en vernamen het nieuws via de pers.
Daarop volgde een lange periode van onzekerheid: mobiliseerde het EVV, of niet? Wie de website van het EVV bezocht merkte na verloop van tijd dat het persbericht niet meer toegankelijk was. Wie informeerde kreeg als antwoord dat er weldra nieuws zou komen. De Belgische vakbonden waren verveeld met het ordewoord. Zij zaten volop in de voorbereiding van de sociale verkiezingen, die veel energie opslorpen, en bovendien niet het ideale moment om in gemeenschappelijk vakbondsfront iets te doen.
Handig persbericht
Uiteindelijk hield de mobilisatiedag het midden tussen een echt Europese syndicale mobilisatie, en nationale mobilisaties die door een handig Europees persbericht aan elkaar werden gebreid. Het is belangrijk de moeilijkheden te erkennen die Europese syndicale actie in de weg staan. Er zijn er verschillende.
De Europese Unie is een oorlogsmachine tegen de naoorlogse welvaartsstaat, maar de concrete sociale politiek is in handen van de regeringen van de lidstaten. Dat heeft als gevolg dat het ritme en de vormen van land tot land verschillen, en eengemaakt verzet moeilijk is.
Het EVV zelf heeft bovendien haar lot verbonden met de Europese Unie. Het EVV wil natuurlijk wel een sociaal Europa, maar maakt die wens ondergeschikt aan de versterking van de EU in de concurrentie met Amerika en Japan. Het EVV geeft enthousiaste steun aan het ‘proces van Lissabon’ (van Europa de ‘meest competitieve’ kenniseconomie in de wereld maken). Het EVV durft niet neen te zeggen tegen de EU, en is bang dat een te sterke Europese sociale mobilisatie de EU destabiliseert.
Ten derde is het bewustzijn over de rol van de EU nog onvoldoende ontwikkeld. Er is wel teleurstelling in de EU, maar de ‘massale inwijking van goedkope arbeidskrachten uit het Oosten’ wordt bijvoorbeeld als een grotere bedreiging ervaren.
Tenslotte is er de structuur van het EVV zelf. Het EVV is belangrijk. Op het tiende congres van het EVV, in 2003 in Praag, waren 70 nationale vakbondskoepels uit 35 verschillende landen vertegenwoordigd. Het EVV blijft echter nog te weinig een actiegerichte vakbond, en te veel een soort verbindingsstructuur tussen de nationale vakbonden, en een gemeenschappelijke lobby- en onderhandelingsmachine naar de EU. Wanneer het EVV met de Europese patroonsorganisaties een interprofessioneel akkoord sluit, heeft dit kracht van wet in de EU. Om een akkoord te bereiken moet het Europees patronaat echter akkoord zijn, zodat alleen akkoorden werden afgesloten die de ‘modernisering’ van de arbeidsmarkt reguleren (deeltijdse arbeid, contracten van bepaalde duur, ouderschapsverlof,…). Om daadwerkelijk sociale vooruitgang af te dwingen op Europees vlak zijn krachtsverhoudingen nodig, en dus Europese syndicale mobilisatie. De onderhandelingen in het EVV tussen de nationale vakbondskoepels hebben lijken op de EU-ministerraad. Vakbonden verdedigen er ‘nationale’ belangen.
Vooruitgang
We hoeven het beeld niet zwarter te maken dan het is. Er is de laatste jaren zeker vooruitgang geboekt. Zo wordt gewerkt aan het uitbouwen van Europese sectoriële vakbonden, waarbij, niet toevallig, de Europese vervoersvakbond (EFT) regelmatig het nieuws haalt met mobilisaties van de spoorvakbonden, vrachtwagenbestuurders, luchtvaartpersoneel of havenarbeiders (deze laatsten haalden onlangs een klinkende overwinning). Er wordt ook merkelijke vooruitgang geboekt in de uitbouw van syndicale structuren in de bedrijven (er zijn nu 750 Europese ondernemingsraden).
Het EVV heeft de laatste jaren ook meer en meer het initiatief genomen voor Europese mobilisaties. Tijdens de Europese toppen in Amsterdam in 1997 en in Keulen in 1999 moesten de Euromarsen en andere sociale bewegingen het nog alleen doen. Maar in Luxemburg in 1997 nam het EVV het initiatief, en sinds Nice volgen de Europese syndicale mobilisaties elkaar steeds sneller op: Nice, Brussel, Barcelona, Thessaloniki,… In 2003 werd er betoogd op 21 maart in Brussel en op 4 oktober in Rome.
Zo negatief is de balans dus niet. Het is vooral wanneer men de situatie vergelijkt met wat nodig is, dat de achterstand zo gigantisch lijkt. En op dat vlak is de balans van 2-3 april betekenisvol: wanneer het er op aan komt daadwerkelijk een dam op te werpen tegen de neoliberale machine die de EU is, dan schiet het Europees syndicalisme te kort.
Geen blauwdrukken
Het heeft geen zin blauwdrukken neer te schrijven om hier verandering in te brengen. Op papier is het gemakkelijk de problemen ‘op te lossen’. Maar enkel door al doende te denken, dus gekoppeld aan initiatief en mobilisatie, kan concreet worden nagedacht over een versterking van het Europees syndicalisme. Er bestaat al een schat aan ervaringen, maar die worden te weinig ter sprake gebracht, omdat het probleem nog steeds wordt onderschat. Een eerste vereiste is een actief bewustzijn te ontwikkelen over de achterstand in de uitbouw van een Europees syndicalisme, en de dringende noodzaak die achterstand te overwinnen.
De andersmondialisten (waaronder syndicalisten en syndicale structuren) hebben met het Europees Sociaal Forum een eigen begin van ervaring met de uitbouw van een effectief Europees netwerk. Zij kunnen een positieve rol spelen, op voorwaarde dat zij zelf aandacht hebben voor het sociaal Europa, en op dit terrein in hun relatie met de vakbonden een goede mix vinden tussen samenwerking en autonomie. Het is een goed teken dat vele stemmen opgaan om die discussie in te schrijven op de agenda van de volgende Europese coördinatie in juni in Berlijn.
Het is belangrijk een Europees syndicalisme te ontwikkelen. De Europese Unie is een realiteit, elke dag meer. Het neoliberaal project van de Europese Unie botst op de gehechtheid die nog steeds sterk is bij onze bevolking aan het Europees sociaal model (sociale zekerheid + openbare diensten). Het gevecht is nog niet verloren, en is belangrijk, niet alleen voor de mensen bij ons, maar voor gans de wereldbevolking. Een nederlaag in Europa zou een wereldwijde catastrofe zijn. Een ‘andere wereld’ zou er een stuk moeilijker door worden.
(Uitpers, nr. 53, 5de jg., mei 2004)
Frank Slegers is syndicaal afgevaardigde van de ACOD, en coördineert de Europa-werkgroep van het Sociaal Forum van België.