Hans Declercq, “Hoe zwart is de duivel?”, Van Halewijck, Leuven, 2009.
“Hoe zwart is de duivel?” van Hans Declercq speelt zich af in het Congo van vandaag, na de moord op president Laurent Kabila. Die moord staat in het boek niet zomaar op de achtergrond, ze vormt een essentieel onderdeel van het verhaal. Koen, de hoofdpersoon, een jonge, Belgische wetenschapper zonder Congo-ervaring, pas in Kinshasa aangekomen, raakt daar buiten zijn wil om verwikkeld in een intrige, die rechtstreeks met de dood van de president te maken heeft.
Door zijn verhaal innig te verweven met die periode van de recente Congolese geschiedenis, schept de auteur voor zichzelf de mogelijkheid om te laten zien hoe goed hij zich in het wespennest van de Congolese politiek ingewerkt heeft. Geen enkel scenario dat na de moord op tafel gekomen is om te proberen een sluitende verklaring ervoor te geven, blijft onbelicht. De lezer krijgt dus de tijd om zich in te werken in de netwerken die in Congo achter de schermen de lakens uitdelen. Zowel de mogelijke Angolese als Rwandese betrokkenheid bij de moord belicht Declercq, als de rol die Katangezen, Libanezen en Zimbabwanen best gespeeld kunnen hebben. Ook de tekening van de persoonlijkheid van een aantal protagonisten in het koningsdrama aan het Hof van Kabila zit goed.
Weliswaar neemt Declercq de dichterlijke vrijheid om aan de op zichzelf al meer dan onwaarschijnlijke realiteit enkele fictieve kleinigheden toe te voegen (de familieband tussen de voormalige president van Katanga, Moïse Tshombe, en Kabila’s vleugeladjudant, Eddy Kapend, bv.) en er andere lichtjes aan te passen maar dat is als auteur zijn goede recht.
Toch stel ik me daarbij vragen. Waarom heten Kabila, Kapend en Yerodia ook in de roman Kabila, Kapend en Yerodia en draagt Louis Michel de naam Benoit? Ik vind het antwoord niet. Dat een blanke zakenman uit Katanga, die in het door Declercq uitgewerkte scenario een sleutelrol speelt en duidelijk op George Forrest gespiegeld is, Wilbor heet, kan ik begrijpen. Het zou te gevaarlijk zijn, Forrest kennende, om hem als een intrigant te portretteren met bloed aan zijn handen, zelfs in een roman. Declercq zou niet de eerste zijn die Forrest een proces een zijn broek smeert. Misschien mag ik dat niet eens schrijven. Dus, heren advocaten van Forrest, het voorgaande is een gratuite bedenking van mij, Wilbor in “Hoe zwart is de duivel?” is een romanfiguur en alle overeenkomsten met de werkelijkheid zijn toeval.
Op de keper beschouwd zijn alle fantasietjes die Declercq zich permitteert hem gegund, zeker omdat ze hem toelaten om de intrige in een bepaalde richting te sturen. Declercq kiest voor één van de scenario’s die een verklaring bieden voor de moord, en niet eens het onwaarschijnlijkste. Binnen dat kader laat hij zijn verhaal op gang komen. Op dat moment houdt de les in Congolese politiek op en domineert het virtuele of imaginaire aspect dat de auteur toevoegt aan de door hem weergegeven realiteit, die moet wijken voor fictie en literaire vormgeving.
Toegegeven dat ik op dat moment misschien niet meer de geschikte persoon ben om een verantwoorde recensie van “Hoe zwart is de duivel?” te schrijven maar het moet me van hart dat de roman zeker vanaf dan een groot Kuifje-gehalte heeft. Gezien het een thriller is, laat ik het verhaal onverteld maar ik geef toch mee dat op een mum van tijd een niet in politionele onderzoeksmethodes of journalistiek getraind academicus als Koen op het spoor van de moordenaars van Kabila raakt. Letterlijk, ergens diep in het woud.
De auteur typeert de hoofdpersoon als een wat naïeve figuur, die niet aarzelt om in een hem totaal onbekend en wetteloos land als Congo, waar geweld nooit ver weg is, de grootste risico’s te nemen. Hij krijgt daarbij de hulp van een Congolese journaliste, die Declercq ongeveer zo heilig als Obama voorstelt. Iemand als Myriam kom je in de Congolese mediawereld niet tegen. Ik ben bang dat iemand als zij in die jungle niet zou overleven, zoals zovelen van haar collega’s in de harde realiteit van het Congo van vandaag het leven erbij ingeschoten hebben omdat ze te dicht bij de waarheid komen.
Het is een van de minpunten van “Hoe zwart is de duivel?”. De meeste personages komen niet tot leven, zijn geen mensen van vlees en bloed maar karikaturen of clichés zo groot als een huis. Naast Koen en Myriam maken ook het bloedmooie, verliefde dorpsmeisje, de cynische mensenrechtenactivist, de nonchalante, luie zwarte huishoudster en de brute, dierlijke rebel één voor één hun opwachting.
Wat soms ook op de zenuwen werkt, is het gezwollen taalgebruik, verkeerd begrepen mooischrijverij, waarvan nota bene een voorbeeld op de flap prijkt. Na de eerste paragraaf, “Twee donkere handen tillen water uit de plastic teil. Het vocht is plakkerig, lauw, maar verfrist het hoofd. Rachidi blaast de druppels die over zijn gezicht rollen, open. Spetters vallen op zijn ontblote voorarmen en mengen zich met het verdroogde zweet dat een tweede huid is gaan vormen. Een vuil pantser.”, had ik het boek bijna weer dichtgeklapt. Ben ik de enige die daarop afknap?
“Hoe zwart is de duivel?” eindigt met een dubbel slot. Het ene is bijzonder onwaarschijnlijk, van het tweede snap ik de betere zin niet. Ondanks sommige stijlfiguren en gemeenplaatsen bevat het boek genoeg interessant materiaal om te blijven lezen, tot de auteur de laatste rechte lijn induikt. Daar besef je dat hij in ademnood zit en vergeefs op zoek gaat naar een geloofwaardig einde, zodanig dat hij zijn lezers er uiteindelijk dan maar twee voorschotelt voor de prijs van één.
Het is een aantrekkelijk idee om met de raadselachtige moord op Kabila en het kluwen van de Congolese politiek iets te doen in een roman (of in een toneelstuk, wanneer schrijf je een vervolg op “Missie”, David van Reybrouck?). Maar als je “Hoe zwart is de duivel?” vergelijkt met “The Mission Song“, vertaald als “De Luistervink“, van John Le Carré, die in 2006 de oorlog in het oosten als schouwtoneel voor zijn thriller gebruikt heeft, dan stel je vast dat Declercq in een lage provinciale reeks speelt. En als er Champions League te bekijken is, waarom dan opgetogen zijn over veel minder? Wie de vergelijking met een internationale topper als Le Carré vergezocht vindt, herleest best “Gangreen” van Jef Geeraerts, bijna vijftig jaar oud maar het prototype van een verhaal dat binnen een authentieke Congolese context vaart krijgt. Het is niet omdat Hans Declercq me in mijn voormalige hoedanigheid als radiojournalist in zijn boek citeert, dat mijn oordeel tegemoetkomender moet zijn.
(Uitpers nr. 115, 11de jg., december 2009)
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=876625&refsource=uitpers