Op 20 november jl. overleed onderzoeksjournalist Walter De Bock op de vroegtijdige leeftijd van 61 jaar. Hij werd geveld door de ziekte van Alzheimer. Als eerbetoon publiceert Uitpers – waaraan Walter zijn medewerking had beloofd na zijn vertrek bij De Morgen – een tekst over journalistiek die door zijn zoon Cédric werd voorgelezen ter gelegenheid van de overdracht van zijn archief aan de KU Leuven op 10 november 2006. Daar schetste ook zijn vriend Paul Huybrechts de journalistieke carrière van Walter De Bock, die we in een tweede stuk publiceren. (De redactie).
Ik wil van de ondertekening van de schenkingsakte gebruik maken om mijn diepe waardering uit te drukken voor de vele mensen waarmee ik in mijn leven heb samengewerkt, en nog samenwerk.
Mijn archief kon alleen tot stand komen met de hulp van talrijke contacten, tipgevers, medestanders en vrienden die mij in de loop van de jaren documenten ter beschikking stelden. Ik heb geprobeerd om te doen wat deze bewogen mensen van onderzoeksjournalisten verwachten.
Onderzoeksjournalistiek is een kwestie van wat ik zou noemen ‘krediet’. Ik heb dat in mijn leven van enkele personen gekregen. Ik wil hier zeker wijlen Sus Verleyen van Knack vermelden en natuurlijk Paul Goossens bij De Morgen. De Morgen werd gedragen door een brede groep van progressieven die van deze krant een onderzoeksinstrument wilden maken. Onder de leiding van Paul Goossens hebben we ruimte gekregen voor deze optie. Ik herinner mij de periode dat Goossens hoofdredacteur was als een gouden tijd van journalistieke ruimte.
Ik heb altijd sterk geloofd in de noodzaak van onafhankelijke en kritische onderzoeksjournalistiek. De media moeten ten dienste staan van de burgers en niet van de machthebbers. Politici en gezagsdragers moeten het risico lopen dat ze bij misleiding of bij misdrijven op journalisten stoten, en op magistraten. En soms op beiden samen, zoals in 1971 – in het begin van mijn loopbaan – toen kranten aan de Amerikaanse oostkust de Pentagon Papers uitbrachten en gelijk kregen van het Amerikaans Hooggerechtshof. Ik heb in mijn carrière altijd geijverd voor een correct samenspel tussen de rechterlijke macht en de journalistiek. Ik denk dat daar met de Hoge Raad voor Justitie en andere hervormingen de jongste tientallen jaren ook maatschappelijk vooruitgang is geboekt. Ook de politiek heeft de boodschap begrepen die achter veel journalistieke onthullingen zoals het Agusta-schandaal schuil ging: de wetten op de partijfinanciering, het vermogens- en mandatenkadaster voor politici zijn daar de resultaten van. Ik heb ook de unanieme goedkeuring van de wet op het journalistiek bronnengeheim ervaren als een bevestiging dat onderzoeksjournalistiek een onmisbare component van een democratische samenleving is.
De vrijheid is nooit duurzaam verworven, en een democratie kan niet zonder integere journalisten die elke schatplichtigheid durven afwijzen en die vanuit een democratische bewogenheid altijd kritisch blijven. Ik ben bang dat men dit de jongste jaren wat is vergeten. In de overvloed van informatie worden feiten vaak onvoldoende gesitueerd en raakt elke hiërarchie in de feiten zoek. Trivia halen het van gebeurtenissen met verstrekkende betekenis. Verbanden die de machthebbers niet zinnen, worden als complottheorieën belachelijk gemaakt. Alsof er in de positieve en in de menswetenschappen enige kennis en inzicht zou bestaan zonder verbanden. Wie in naam van de complexiteit en de rol van het toeval weigert verbanden te leggen, geef eigenlijk elke kennisambitie op. Waarmee ik niet gezegd heb dat journalisten niet uiterst zorgvuldig moeten tewerk gaan, noch dat er door onderzoeksjournalisten nooit fouten worden gemaakt. Maar uit die fouten besluiten dat journalistiek niet meer mag zijn dan het registreren van gebeurtenissen, is een dramatische vergissing. Ook historici beginnen te vrezen dat de jongeren nu opgroeien in ‘un présent permanent’, een permanent heden, een hic et nunc zonder context en historisch bewustzijn. Die bijziendheid is niet goed voor de democratie.
Ikzelf heb de zin voor grondig wetenschappelijk onderzoek van thuis uit meegekregen. Daarvoor ben ik mijn vader dankbaar. Spijtig genoeg kan hij hier om gezondheidsredenen niet aanwezig zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat hij zeer verheugd is dat mijn archief nu aan zijn geliefde universiteit toebehoort. Ik dank u.
(Uitpers, nr. 92, 9de jg., december 2007)