‘Asterix aan de Schelde’ is een goed geschreven Boonsiaanse reportage over het politieke gehakketak sinds 2012 tussen een links district en een rechts stadsbestuur. Toch blijven vele aspecten in dit verhaal onderbelicht. Dat vindt Walter Lotens die zich daarvoor baseert op zijn boek ‘Groeten uit Borgerhout’. Zo wordt deze recensie uiteindelijk een ontmoeting tussen twee heel verschillende Borgerhoutboeken die misschien wel complementair zijn.
Uitgever (bij EPO) Thomas Blommaert is een politiek geëngageerde auteur met een goede pen. Dat was al langer bekend. Zeker na zijn ‘Ik was nooit in Zelzate geweest’, verschenen in 2010, waarmee hij een plaats innam tussen de betere Vlaamse literaire non-fictie schrijvers. Dat schrijft David Van Reybrouck op de flaptekst van ‘Asterix aan de Schelde’ en hij heeft daarin gelijk, want met dit boek illustreert Blommaert dat zijn Zelzate-boek geen toevalstreffer was.
Met Boon op de baan
Twee elementen typeren de Blommaert-benadering. Er is ten eerste zijn fascinatie voor linkse voorbeelden in het Vlaamse politieke landschap (het rode dorp Zelzate en nu het rode district Borgerhout) en daarnaast is er zijn aparte schrijfstijl die onmiskenbaar geïnspireerd is door Louis Paul Boon. In zijn boek over Borgerhout lopen, zoals in de Kapellekensbaan, geen Ondine, geen tippetotje, geen dichter en dagbladschrijver Johan Janssens, geen oude bultkarkas, geen Vapeur, geen mossieu Colson van tminnesterie of een kantieke schoolmeester rond, maar worden de hoofdrollen gespeeld door de vrouwelijke Asterixen, Obelixen en co die dan Zohhra Othman van de PVDA, Stephanie van Houtven van de sp.a of Marij Preneel van Groen heten en die, zoals Boon schrijft, ‘voor geen chanterik peu hebben’ van de Romeinse veldheer De Wever op het Schoon Verdiep. Alleen al uit de titel van dit Borgerhoutboek blijkt dat Blommaert partij kiest voor de underdog, voor de David tegen de machtige Goliath die in dit geval NVA heet.
Een dovemansgesprek
Blommaert praat met heel veel Borgerhoutenaren, maar niet met die van de NVA, want die hebben spreekverbod gekregen van hogerhand. Dat is jammer, vindt Blommaert en dat menen wij ook, maar het stond bijna in de sterren geschreven dat het een dovemansgesprek zou worden tussen een links district en een rechts stadsbestuur. Een dovemansgesprek dat begon in 2012 na de laatste gemeenteraadsverkiezingen en dat nog steeds crescendo gaat. Voilà, hiermee heb je de samenvatting van dit boek dat verschijnt op een ogenblik dat deze legislatuur er bijna opzit en de messen opnieuw geslepen worden in de slag om Antwerpen met of zonder hand geven.
Eén reportage
Thomas Blommaert is een buitenstaander die steeds meer gefascineerd raakt door het leven op en rond de (Turnhoutse) baan en die daarom ook steeds meer opduikt in dat toch wel zeer eigen leventje van Oud-Borgerhout intra muros. Hij voelt zich, zoals hij zelf schrijft, een antropoloog die inwoners bevraagt in die dichtbevolkte omgeving waar steeds meer nationaliteiten een onderkomen hebben gevonden. Een outsidersblik op een hybride stukje samenleving kan zeker verrijkend zijn, maar Blommaert is nu eenmaal geen antropoloog of socioloog maar een geëngageerde schrijver die, zoals David Van Reybrouck zijn boek over Kongo een geschiedenis noemt, ook dat onbepaald lidwoord gebruikt om zijn reportage over Borgerhout te ondertitelen. Er zijn natuurlijk ook andere reportages met andere invalshoeken mogelijk waardoor er telkens een ander beeld van dat zelfde Borgerhout verschijnt. De lezer van ‘Asterix aan de Schelde’ zal in Blommaerts Borgerhout zeker niet het recente ‘Borgerokko Maffia’ van journalist Raf Sauviller herkennen die in zijn op sensatie gerichte HUMO-achtige stijl van Borgerokko nu ook een Coke City maakt, maar – toegegeven – ook dat is een stukje van Borgerhout.
Hotel Fabiola
Blommaert vermeldt ook het boek van reisschrijver Rudi Rotthier die in 2000 vier maanden in Hotel Fabiola, achter het Krugerpark, neerstreek en van daaruit de wijk introk op zoek naar de stem van haar bewoners. Rudi Rotthier ontpopte zich als buitenstaander ook tot een amateur-antropoloog die aan participerende observatie deed in zijn tijdelijke woonomgeving. Hij leefde onder de mensen en sprak met Jan en alleman, zowel negativo’s als positivo’s. Dat zijn de twee categorieën van Borgerhoutenaren die hij in zijn boek onderscheidde. Bij de negativo’s merkte hij een hoog zombiegehalte op. Dat is volgens hem de oorzaak van de verloedering van Oud-Borgerhout: niet het vuil, niet de armoede of de toestand van de gebouwen, maar het wantrouwen, de schrik ook in de harten, die van gewone mensen zombies maakt. De andere categorie zijn de positivo’s. Het zijn volgens de auteur-journalist meestal hoger opgeleide, nieuwe bewoners, die in de periode van de lage huizenprijzen een woning hebben gekocht en opgeknapt. Hoezo onleefbaar? Voor hen is Oud-Borgerhout gewoon een prettige, multiculturele buurt waarin ze graag wonen. Rotthier merkt op dat positivo’s en negativo’s er náást elkaar leven. Ze delen elkaars leefwereld niet.
In haar algemeenheid was deze typering zeker niet onjuist, maar ze dekte de werkelijkheid maar gedeeltelijk. Inderdaad, er bestond en bestaat nog steeds een scheiding der geesten, maar tussen negativo’s en positivo’s zijn nog heel wat tussenvormen. Bovendien luisterde Rotthier voornamelijk naar de stem van ‘Belgische’ bewoners, terwijl de ‘allochtone’ ingezetenen – rond het Krugerpark en de Sint-Janskerk goed voor bijna tweederde van de populatie – alleen als decor fungeren. Een op de twee bewoners is van Marokkaans-Berberse afkomst, in sommige straten zelfs meer.
Rotthier bleef, ondanks zijn vier maanden Hotel Fabiola, een buitenstaander. Hij werd even insider, maar bleef outsider: een waarnemer van buiten uit. Bovendien blijft zijn participerende observatie een momentopname anno 2000. Wat eraan vooraf ging, ontsnapte aan zijn focus. Dat gaat ook in grote mate op voor Thomas Blommaert.
Groeten uit Borgerhout
Dat eerder sombere beeld van Rotthier heb ik in mijn boek ‘Groeten uit Borgerhout’ dat een decennium later verscheen, proberen te nuanceren als buurtbewoner van het Krugerpark. Oud-Borgerhout – weggezet als Borgerocco – was nog in de jaren negentig synoniem voor verloedering en racisme, en dat werd ook uitvoerig getoond op televisie. Telkens als er onlusten waren met Marokkaanse jongeren werden er beelden gezocht van de grimmige sfeer op pleintjes in Schaarbeek, het Anderlechtse Kuregem en – jawel! – Oud-Borgerhout. Vaak, al te vaak kwam het Krugerpark in beeld. In 1994 publiceerde Humo een reeks van twee artikelen onder de provocerende titel ‘Als het er zo goed is, ga er dan wonen: Borgerhout.’
Dat deed ik dan ook in 1994. Ik kocht een huisje aan het Krugerpark en ik hield vanaf de eerste dag een dagboek bij. ‘Groeten uit Borgerhout’ was de terugblik van een buurtbewoner op vijftien jaar wonen in Oud-Borgerhout. Mijn kijk op de ontwikkelingen op en rond het Krugerpark was zeker niet zombieachtig, maar werd evenmin gekleurd door een naïef ‘moe makend positivisme’. Ik heb weinig of geen affiniteit met mensen – vaak professioneel werkzaam in de sociale sector – die alles bekijken vanuit een roze multiculturele bril. Ze lijden vaak onder een vorm van selectieve blindheid.
Beweging van onderuit
Bij Blommaert is er geen sprake van selectieve blindheid, maar wel van een te strakke focus op het partijpolitieke aspect waardoor andere ontwikkelingen en historische verschuivingen onderbelicht blijven. De Asterixen hebben een politieke kleur en vormen de protagonisten in zijn boek; de gewone burgers en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld komen wel aan bod, maar spelen slechts een bijrol in het verhaal. Nochtans hebben zij heel wat betekend in de veranderingen ten goede die zich in het district hebben voorgedaan. El Wafa, de Marokkaanse Federatie, Den Bleek, De Cluys, JAGA, de KIDS, JES, samenlevingsopbouw, de shelter, de kringloopwinkel, het Job, de Branderij, ’t Werkhuys, Burenkuren, Den Dreihoek, tpekfabriek, het coöperatief café Apropoo, nu bar Leon, de Mombasa, Zeno X, toneelgroep Sering, De Roma, Rataplan, het ecokot, de handelaarsvereniging Voorstad, nu Boho 2140, frituur Richard, etc. etc. Zij hebben allemaal hun niet onbelangrijke rol(letje) gespeeld in de geleidelijke metamorfose van Oud-Borgerhout van Borgerocco naar the place to be die het nu aan het worden is.
Stad, wijk en districten
De lijst van initiatieven van onderuit is nog veel langer, maar ook van overheidswege werden er impulsen gegeven. Dat was dan vooral in het laatste decennium van vorige eeuw dat door socioloog Stefan Nieuwinckel, nu districtssecretaris van Borgerhout, ‘de wonderjaren van de Antwerpse wijkontwikkeling’ werd genoemd. Onder impuls van de Antwerpse Buurtontwikkelingsmaatschappij BOM werden wijkontwikkelingsplannen ontworpen, waarvan dat van Oud-Borgerhout een van de eerste was. Die wonderjaren werden mede gefinancierd door het Vlaams Fonds voor de Integratie van de Kansarmen (VFIK), die de achterstellings- en kansarmoedeproblematiek in de schijnwerpers plaatste. Het VFIK werd opgericht in 1990 en was bedoeld voor gemeenten met grote concentraties kansarmen of/ en migranten. Deze beleidsmaatregel werd ongetwijfeld mee ingegeven door de uitslag van de Europese verkiezingen van juni 1989, toen het Vlaams Blok een opmerkelijke score haalde. Zeker in haar ‘thuisbasis’ Borgerhout. Meer dan zevenhonderd miljoen oude Belgische franken vloeiden er via dit fonds naar Antwerpen. Stefan Nieuwinckel beschreef de invulling ervan: ‘De stad bouwt wijkkantoren uit, die fungeren als administratieve antennes van de stedelijke dienstverlening in de wijk. Aan deze wijkkantoren worden buurttoezichters gehecht, die een observerende, signalerende en bemiddelende taak hebben bij samenlevings- en openbare ordeproblemen in de wijk. Ook het stedelijk wijkoverleg, dat een contactorgaan tussen wijkbewoners en de stedelijke overheid is, wordt ondersteund vanuit de wijkkantoren.’
Het conflict tussen stad en districten dateert niet vanaf 2012 zoals Blommaert suggereert, maar sluimerde al veel langer. Griet Geerinck die in de jaren 1990 wijkmanager was in Oud-Borgerhout vertelde me over het getouwtrek om beleidsbevoegdheden tussen stad en districten, die teruggaat naar de fusie die in Antwerpen pas op 1 januari 1983 werd doorgevoerd: ‘De hele decentralisatieoperatie die zich in die periode voordeed, heeft heel verlammend gewerkt. Vooral in de districten die allerlei plannen hadden, maar geen bevoegdheden en middelen, keek men met lede ogen naar de stad die wel over financiële middelen beschikte, maar die centraal werden verdeeld en toegewezen. In die zin hebben de districten remmend gewerkt omdat zij vonden dat zij het initiatief hadden moeten nemen. Die tegenwerking van die kant had niets te maken met de wijkontwikkeling an sich, maar met het ontbreken van bevoegdheden om eigen initiatieven te kunnen nemen.’
De stad als centrale eenheid heeft het voorbije decennium meer bevoegdheden naar zich toegetrokken. Dat is niet alleen onder de zogenaamde Romeinse veldheer Bart De Wever, maar dat was ook al zo onder burgemeester Patrick Janssens. Het algemene sociale beleid zette zich niet meer specifiek in vanuit een wijkgerichte aanpak; het was veeleer een algemeen aanbod voor alle burgers geworden. Voor de stedelijke overheid is een wijkgerichte aanpak nu een districtsmaterie, maar die stadsdelen beschikken over onvoldoende middelen en personeel om hierover een sterk beleid te kunnen voeren.
‘De wonderjaren van de Antwerpse wijkontwikkeling’ waren voorbij.
Drie grote groepen
In zijn boek noemt Blommaert Oud-Borgerhout ook vaak en graag een ‘voordorp’. Ik vind dat hij daar de parallellie met Louis Paul Boons debuutroman ‘De voorstad groeit’ wel wat te ver doortrekt. Borgerhout onderscheidt zich historisch inderdaad ten aanzien van de kernstad, niet alleen omdat het linkser zou zijn want er zijn periodes geweest dat het zich ‘vrank en vrij’ rechtser profileerde dan het centrum. Vergeten we toch niet dat de wieg en de doorbraak van het Vlaams Blok daar te vinden was en dat de Verreykens en co en veroordeelde negationisten als Siegfried Verbeke daar op en rond de baan hun thuisbasis hadden.
Maar hoe dorps is Oud-Borgerhout nu eigenlijk? Als het om een ons-kent-ons-gevoel gaat, is Oud- Borgerhout een slecht voorbeeld, want het is precies een zeer hybride, weinig homogene plek. In het district Borgerhout – en dan vooral Oud-Borgerhout – kun je grosso modo drie grote groepen onderscheiden, die meestal niet samen maar naast elkaar leven. Daarin had Rotthiers zeker gelijk en dat onderschreef ik ook in ‘Groeten uit Borgerhout’. Café Apropoo dat wij met enkele bewoners coöperatief oprichtten, trok overwegend een wit publiek aan en dat geldt nog steeds voor haar opvolger bar Leon. Ga maar eens op een zonnige dag naar het Krugerplein en je zult de gescheiden bezetting van de ruimte dadelijk opmerken. Idem dito voor andere initiatieven van gentrifiers. Alleen waar ijsjes of frites verkocht worden, doet zich dat niet voor. Die ingrediënten hebben even een unificerende werking.
Hoewel ook daarin verandering komt, is een derde van de Borgerhoutse bevolking van overwegend Marokkaanse afkomst met meestal Berberroots. Die groep was tot 2006 – het ogenblik dat Groen in het bestuur kwam – duidelijk ondervertegenwoordigd in het politieke bestuur van het district. Hun noden en wensen kwamen onvoldoende in de districtsraad terecht.
De tweede groep bestond uit oudere, vaak verzuurde Borgerhoutenaren die nooit is kunnen of willen vertrekken waarnaar het toenmalige bestuur zich richtte. Zeker Vlaams Blok maar ook de klassieke partijen beschouwden hen toen als hun te bedienen doelgroep.
De nieuwe instroom van de jonge, witte middenklasse zorgde voor een ander derde van de huidige bevolkingssamenstelling. Dat waren dan de zogenaamde gentrifiers die vanaf de jaren negentig hun aanwezigheid steeds maar hebben uitgebreid. Omstreeks 2000 was deze groep actief aanwezig in het straatbeeld en zeer uitdrukkelijk ook op het culturele vlak, maar werd nauwelijks vertegenwoordigd in de districtsraad. Grote en goedkope panden bleken een aantrekkingspool voor jongere gezinnen en kunstenaars. Het is in die kringen dat er zich een nieuw en dynamisch maatschappelijk middenveld begon te ontwikkelen zoals Borgerhout Beter Bekeken (BBB) en nadien BorgerhouDt van Mensen (BvM) waartoe mensen als Manu Claeys, Jan Baelus, Hendrik Roelandt, Bie Bosmans, Luc Moerkerke, Anne Provoost, Mohamed Bouziane (Imane), Sadik Akhandaf (Safina), Jamal el Boujddaine (El Wafa), Eric Yperman en Wouter Van Besien behoorden … en van wie sommigen in 2006 de weg naar de districtspolitiek insloegen. Al die elementen hebben het mogelijk gemaakt dat in 2012 een linkse coalitie tot stand is kunnen komen. En daar pikte dan Thomas Blommaert op in met zijn verhaal dat per definitie onvolledig is want, zoals de laatste regel van zijn leermeester Louis Paul Boon luidt ‘… uw boek zal weeral geen boek zijn, er zal niets in staan dat GELIJK HET LEVEN zelf is.’ Die wijze uitsmijter gaat niet alleen op voor ‘De Kapellekensbaan’, maar ook voor het leven op en rond de Turnhoutse Baan.