Traditioneel beschouwen wij de arme landen als diegenen die hun schulden moeten terugbetalen. Maar de klimaatsveranderingen en het daaraan gekoppelde begrip van ecologische schuld, draaien de zaken op hun kop, meent Andrew Simms van de New Economics Foundation: het zijn de rijke landen die leven van geleend goed.
De discussie over de internationale schuldenlast is op een keerpunt aan het komen. Totnogtoe ging alle aandacht naar de derdewereldschuld. Maar wanneer men de omvang en de bedreiging zal realiseren van de ecologische schuld, zal niemand het nog aandurven om aan landen als Mozambique of Niger te vragen nog één cent terug te betalen aan de kredietverleners.
Wie meer verbruikt dan zijn/haar eerlijk deel van de natuurlijke hulpbronnen in een ecosysteem met delicaat evenwicht kijkt aan tegen een ecologische schuld. De wereld ziet er dan helemaal anders uit. Klimaatwijziging is de sleutel tot dit nieuwe inzicht.
De buitenlandse schuld van derdewereldlanden stond in de jaren ’90 in het centrum van de ontwikkelingsdiscussie. Het was niet zozeer een debat onder experts, dan wel een waar strijdtoneel tussen ‘progressieven’ en ‘conservatieven’. Er waren grote conferenties, er kwamen campagnes in de straten die de schulden wilden kwijtschelden van het armste deel van de wereldbevolking. De tegenstanders verweten ons simplisme. Er kwamen miljoenen handtekeningen, duizenden gingen demonstreren, tientallen rapporten werden geschreven (waarvan ik er een paar voor mijn rekening heb genomen). En wat was het resultaat van de grootste internationale mobilisatie sedert de anti-apartheidscampagne? Beleidsmensen maakten een bocht van 180 graden. Ze besloten inderdaad dat de schuldenlast van de armste landen ondraaglijk was, en ze ontwierpen een doolhofmechanisme om de zaak aan te pakken. In praktijk veranderde er echter niet veel.
In juli 2001 concludeerde Jubileum Plus (de opvolging van de Jubileum 2000 campagne) dat de officiële schuldverlichting zieltogend was. Ze beschreven in een rapport hoe alle 23 landen van het zogenaamde ‘Iniatief voor de Landen met de Zwaarste Schuldenlast’ – uit de oorspronkelijke lijst van 41 – terugkeerden naar een ondraaglijk niveau van schuldenlast. Dus, ondanks kleine stappen in schuldverlichting voor bepaalde landen, en ondanks de opbouw van een internationale campagne, moeten we toch vaststellen dat alle goede inspanningen hebben gefaald. De armste landen stonden weer op hun vertrekpunt.
Hoogst waarschijnlijk is het probleem vooral dat de uitstaande schuld van de armste landen – voornamelijk Afrikaanse landen – ten bedrage van 350 miljard dollar, gewoonweg niet groot genoeg is om de machtigen van deze wereld tot actie te dwingen.
Maar gedurende de schuldenlastcampagne is er iets begonnen dat dus de zaken omdraait. Deze nieuwe invalshoek maakte de schuldeisers tot debiteurs, en vice versa.
In 1998 viel Centraal Amerika ten prooi van de orkaan Mitch. De Hondurese president, Carlos Flores, zei toen: "In 71 uur verloren we waar we 50 jaar aan hebben moeten opbouwen". De kaart van de regio werd letterlijk hertekend. Opgeslagen oogsten van rijst en zoete aardappel werden totaal verwoest. Praktisch alle bananenplantages werden met de grond gelijk gemaakt, waardoor het land haar belangrijkste exportproduct verloor. In die tijd betaalde Nicaragua meer dan een half miljoen dollar per dag af aan buitenlandse schuld (wat 39% opsoupeerde van de overheidsuitgaven), en Honduras betaalde 1,5 miljoen dollar per dag. En zelfs met deze natuurramp weigerden de officiële schuldeisers een kwijtschelding.
De orkaan Mitch sloeg toe op het einde van een decennium waarin het aantal natuurrampen ten gevolge van klimaatswijzigingen sterk was toegenomen. Volgens de herverzekeringsmaatschappij Munich Re was in de jaren ’90 het aantal klimaatverbonden rampen (de ‘hydro-metereologische catastrofen’) verviervoudigd in vergelijking met de jaren ’60. Over diezelfde periode groeide het economisch verlies uit tot het achtvoudige. Hoewel er geen erkende meetmethode bestaat schat men de economische schade ten gevolge van klimaatwijziging steeds groter.
De financiële diensten van UNEP (milieuprogramma van de UNO) schatten dat de extra economische kost van rampen die aan klimaatwijziging worden toegeschreven, jaarlijks 300 miljard dollar bedraagt. Ontwikkelingsorganisaties ramen deze gevolgen voor de ontwikkelingslanden op 10.000 miljard euro voor de komende 20 jaar, een veelvoud van de ontwikkelingsbudgetten.
Het zijn voornamelijk verzekeringsmaatschappijen die de ontwikkelingen op dit vlak volgen. Een voormalig directeur van de verzekeringsreus CGNU maakte berekeningen over het mogelijk tijdstip dat klimaatverandering het failliet van de globale economie zou betekenen. Zijn conclusie: nog een halve eeuw.
Het is algemeen aanvaard onder de klimaat-watchers dat historisch gezien de geïndustrialiseerde landen haast volledig verantwoordelijk zijn voor dat deel van de opwarming van de aarde dat door menselijke activiteit is veroorzaakt. Dus zonder franjes gesteld is dit de situatie. Bovenop de dwang om de dubieuze buitenlandse schuld terug te betalen – waardoor gezondheidszorg en onderwijs minder kansen krijgen – moeten de armste mensen in de armste landen ook de prijs betalen voor de opwarming van de aarde. Anders gesteld: ze betalen de intrest op de ecologische schuld van de rijke wereld. 96% van het dodental ten gevolge van natuurrampen, doet zich voor in de derde wereld.
Mochten we een doel stellen over de aanvaardbare concentratie opwarmingsgassen in de atmosfeer, mochten we een na te leven emissiebudget afspreken, dan wordt het mogelijk om per jaar te bepalen wat eenieders ‘eerlijk deel’ is om de atmosfeer te vervuilen. Wie meer uitstoot dan zijn of haar eerlijk deel – dus wie over de duurzaamheiddrempel gaat – bouwt onmiddellijk een ecologische schuld op.
We probeerden het prijskaartje te berekenen. In het rapport "Wie moet wat aan wie? Klimaatverandering, schuldbalans en overleven" dat Nick Robbins, Aubrey Meyer en ikzelf in 1999 publiceerden, berekenden we dat voor de G-7-landen de economische output die berust op dergelijk groeiende koolstofschuld tussen de 12 en de 15.000 miljard dollar schommelt, voor een gewoon jaar in de jaren ’90. Tezelfdertijd hadden de klassieke arme schuldenlanden een koolstofkrediet uitstaan dat op 3 keer de waarde van hun officiële buitenlandse schuld kon worden geschat.
Deze cijfers vormen geen basis voor een realistische eis tot terugbetaling. Maar ze tonen iets belangrijkers. Deze cijfers draaien de morele autoriteit om in de relaties tussen geïndustrialiseerde en niet-geïndustrialiseerde landen. Ze vergen ook een omgekeerd proces van aanpassingprogramma’s naar duurzaamheid in de rijke landen.
Indien de geïndustrialiseerde economieën deze ecologische schuld niet aanpakken met drastische verminderingen in de emissies, gaan we met z’n allen naar een milieubankroet.
De vraag is nu of we zowel de hoogdringendheid van de uitstootvermindering als een nieuwe technologische kader kunnen trachten te realiseren. Misschien zouden we het thema van een "milieu-oorlogseconomie" moeten hanteren. Het is verbazingwekkend wat Engeland in de oorlogsjaren ‘40-‘45 presteerde. De gelijktijdige focus die toen gelegd werd op een erg radicale vermindering van het verbruik van de binnenlandse middelen, én op het uitbouwen van gezondheidszorg en andere basiswelzijnspunten, kan ons veel leren. In een periode van 6 jaar werd het privé-bezit van auto’s met 95% verminderd, en anderzijds kende men een betekenisvolle daling van de kindersterfte en andere verbeteringen in de volksgezondheid.
In 1943 zei Hugh Dalton, die toen voorzitter was van de Britse kamer van koophandel: "We kunnen onmogelijk spreken van gelijke opofferingen, sommigen zetten hun leven in, anderen moeten enkel de broekspijpen oprollen." Vandaag lopen 20 miljoen mensen in Bangladesh het gevaar dakloos te worden door overstroming, ten gevolge van de opwarming van de aarde…
We mogen echter niet vergeten het probleem in een globaal kader te plaatsen. Na de zwakke resoluties van het Kyoto Protocol, dat enkel voorziet in een compromis rond de mechanismen voor een propere ontwikkeling (Clean Development Mechanism) en vage beloften om fondsen te voorzien voor ontwikkelingslanden, is een globale aanpak echt nodig.
"Het enige doelgerichte kader waarin de voorbij ecologische schuld kan worden opgelost, en waarbij oncontroleerbare klimaatwijzigingen kunnen worden vermeden, is een duidelijk raamakkoord voor vermindering en omschakeling", meent Aubrey Meyer van het Global Commons Institute van London. "Daarvoor hebben we een overeenkomst nodig dat er een uitstootdaling moet komen van 60 tot 80%, gekoppeld aan een tijdsplan. Het betekent ook dat dit proces internationaal moet gedragen worden, en dat emissierechten en omschakeling goed zijn afgesproken, waarbij er een gelijk deel wordt afgesproken per hoofd".
Dat betekent natuurlijk niet dat het gebruik van fossiele brandstof met een plotse pennentrek gelijk wordt voor iemand uit de USA en iemand uit zwart Afrika. Er zullen onderhandelingen nodig zijn om ‘aanvaardbare’ concentratieniveaus van verwarmingsgassen vast te stellen en een tijdspad om het doel te bereiken. Bovendien is dit model flexibel: het gebruikt een handelsmechanisme in emissierechten als parachute, waarbij middelen van de rijken naar de armen worden overgeheveld om de overgang te vergemakkelijken.
De ijzeren logica van dit voorstel van Meyer trekt de aandacht van de verzekeringsindustrie, de Britse Koninklijke Commissie voor Milieuvervuiling en heel wat ontwikkelingslanden. Meyer beweert zelfs dat dergelijk plan van vermindering en omschakeling zelfs voor een weigerachtige Verenigde Staten aanvaardbaar is.
Er zijn ook heel wat onmiddellijke praktische voordelen. "Met dit mechanisme wordt de ecologische schuld terugbetaald omdat ontwikkelingslanden hun propere-energiewegen zonder kosten zullen kunnen verwerven. Maar enkel voor zover er een eensgezindheid omtrent dit proces kan worden bereikt."
Ik was een activist rond derdewereldschuld. Ik schreef rapporten en beïnvloedde internationale congressen. Ik viel publiekelijk, op tv, radio en in de gedrukte media, regeringen aan en de Wereldbank voor hun inconsistente en onlogische voortzetting van een onrechtvaardig en oneconomisch systeem. Dat was bijzonder belangrijk, maar eigenlijk kwam ik tot de bevinding dat ik een bepaalde gang van zaken had aanvaard die fundamenteel fout zat.
Denk na over deze ecologische schuld, en je zal de wereld anders zien. De aanpak van de ecologische schuld kan zelfs de planeet van het bankroet redden.
(Uitpers, februari 2002)
* Andrew Simms is directeur van het Global Economy Programme bij de New Economics Foundation in Londen. Hij was in ons land naar aanleiding van een conferentie die VODO, Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling, had opgezet in het kader van het Belgisch EU-voorzitterschap.