Buiten hun ligging hebben landen als Brazilië, Ecuador, Bolivia en Suriname op het eerste gezicht weinig met elkaar te maken. Toch worstelen ze op dit ogenblik met een gemeenschappelijk probleem. Economische groei en bescherming van de natuur dwingen de regeringen in een zeer moeilijke spagaathouding.
‘Hoe kun je een omelet bakken zonder eieren te breken?’ Dat vraagt een Braziliaanse boer uitdagend aan Lode Delputte in zijn boek ‘Braziliaanse bloei’. Inderdaad, hoe doe je dat: een land economisch rijker maken zonder dat het ecologisch of sociaal verarmt? Dat is de hamvraag waarmee we wereldwijd te maken hebben, maar die zich in de eerste plaats stelt voor landen met een grote natuurlijke rijkdom, maar met een behoorlijk economische achterstand. Dat laatste gaat in mindere mate op voor Brazilië, want dit land is op weg een nieuwe wereldmacht te worden. Daarover schrijft Delputte uitvoerig in zijn boek.
(De Braziliaanse minister van mijnbouw en energie, Edson Lobão, en president Dilma Rousseff brengen een toost uit terwijl bos wordt verwoest voor de Belo Monte-stuwdam. Spotprent door Ju Borges (@peledaterra), van de blog ‘Pele da Terra’, gebruikt met toestemming van de artiest.)
Het blijkt dat Brazilië, zoals die andere reus China, vooral bekommerd is om economische groei en in mindere mate om de neveneffecten hiervan voor mens en milieu. Volgens
Lula en nu Dilma Rousseff van de Partido dos Travalhadores (PT) zijn economische en sociale vooruitgang onlosmakelijk met elkaar verbonden. Je kunt geen omelet bakken zonder je weet wel …of, anders gezegd, je kunt geen nieuwe wegen aanleggen of hydro-energie opwekken, de basis voor economische vooruitgang, zonder aan de natuur te komen en aan de inheemse levenswijze. De plannen voor de bouw van de Belo Montedam die pasten in de visie voor versnelde groei van Lula, zijn daarvan een pijnlijk voorbeeld. Het project voor het opwekken van hydro-energie aan de Xingurivier voorziet in de bouw van twee dammen, twee stuwmeren en twee verbindingskanalen, die grote industrieën in de regio, zoals mijnbouw en aluminium, van energie moeten voorzien. Ook zou het de economische activiteit in de Amazoneregio moeten bevorderen. Deze plannen om in het hart van het Amazonewoud de op twee na grootste stuwdam ter wereld te bouwen, konden vooral in het buitenland op veel kritiek rekenen. 500 vierkante kilometer maagdelijk regenwoud zou onder water gezet worden en zo’n twaalfduizend mensen zouden een ander onderkomen moeten zoeken. Bovendien zou de migratie van belangrijke vissoorten gehinderd worden. Ook beroemdheden als regisseur James Cameron en muzikant Sting hebben zich al openlijk verzet tegen de plannen. Maar Lula da Silva had weinig op met die buitenlandse kritiek. Voor hem is Brazilië niet zozeer de bewaker van het grootste regenwoud ter wereld, maar de onbetwiste eigenaar. ‘Geen enkele gringo moet zijn neus steken in zaken die hem niet aangaan,” was zijn duidelijk antwoord op de buitenlandse kritiek.Suriname
Ook in het kleine buurland Suriname denkt men – en sinds het aantreden van de regering van Desi Bouterse steeds meer – aan het uitvoeren van megaprojecten om de economische groei te bevorderen. Het amper ontsloten land, de meeste bewoners leven in de kuststrook, denkt aan verbindingswegen met de buurlanden, vooral dan met Brazilië. Het opmerkelijkste voornemen is om een spoorlijn aan te leggen van Paramaribo naar Brazilië, dwars door het binnenland van Suriname, maar daarnaast wil men ook een weg aanleggen van de Boven-Surinamerivier tot Manaus in Brazilië. Voor de financiering en uitvoering van die infrastructuurwerken rekent men op Chinezen en Brazilianen, die in ruil daarvoor waarschijnlijk concessies zullen krijgen in hout, visserij, bauxiet en diamant. Door die verbindingsweg naar Manaus raakt Suriname betrokken bij het Arco Norte project dat de aanleg van een weg van Manaus naar de haven van Georgetown in Guyana behelst. Dit Arco Norte project maakt deel uit van het IIRSA (Initiative for the Integration of the Regional Infrastructure of South America) waaraan sinds 2000 vrijwel alle landen in Zuid-Amerika deelnemen. Op die manier hoopt Suriname meer geïntegreerd te raken in Unasur, de Unie van Zuid-Amerika die in 2008 is opgericht en waarvan het land sinds 2010 deel uitmaakt.
Net als andere Amazonelanden vestigt Suriname zijn hoop op hydro-energie.
Het Brokopondostuwmeer (ook soms het Prof. dr. ir. W.J. van Blommesteinmeer genoemd) is een stuwmeer gelegen in het Brokopondodistrict met een oppervlakte van 135 duizend hectare. Het is ontstaan door de bouw van de Afobakastuwdam in de Surinamerivier. In 1958 sloten de toenmalige Surinaamse regering en het Amerikaanse aluminiumverwerkende bedrijf Alcoa een overeenkomst, waardoor Alcoa het recht kreeg op goedkope elektriciteit en een concessie van 75 jaar voor het delven van bauxiet, in ruil voor het bouwen van onder meer de stuwdam en de waterkrachtcentrale. Met de bouw van de stuwdam werd begonnen in 1960. In 1964 was het meer vol en kwamen een aantal dorpen onder water te staan, waardoor ongeveer vijfduizend bosnegers moesten verhuizen.Nu wordt er opnieuw gedacht aan nieuwe stuwdammen, want de capaciteit van het Brokopondostuwmeer dekt niet langer de elektriciteitsbehoefte. Vandaar het Tapajai Hydro Plan om via dammen water uit de Tapanahonirivier om te leiden. Dat zou echter betekenen dat deze keer de dorpen van de inheemse Trio- en Wayana-indianen onder water dreigen te lopen.
Kan dat zomaar? Ook in Suriname stuiten we op hetzelfde pijnpunt waar alle landen met een inheemse bevolking te maken hebben. Van wie is de grond? De Surinaamse overheid rekent alle grond in het binnenland tot ‘domeingrond’. Dit is grond waarover zij vrij kan beschikken, zolang er van overheidswege geen titel daarop is gegeven aan een derde. De staat houdt halsstarrig vast aan deze opvatting, want daardoor kan zij bijvoorbeeld een voorkeursbehandeling verlenen aan staats- of privé-bedrijven, die de rijke Surinaamse bodem willen exploiteren. Dat gebeurde al met Alcoa door de Brokopondo-overeenkomst. De inheemsen echter beroepen zich niet alleen op het gewoonterecht, maar verzetten zich ook krachtig tegen de individuele verkoop van deze gronden. Voor hen moet grond het collectieve bezit blijven van een gemeenschap, die alleen op die manier haar oeroude levenswijze kan laten voortbestaan. Het gaat dus om het conflict tussen de officiële grondenrechten van de centrale staat en het niet-erkende recht van de traditionele leefgemeenschappen. Het standpunt van de inheemsen vindt steun bij een kleine twintig procent van de Surinaamse bevolking. Naar schatting drie procent van de Surinamers, verspreid over acht kleine etnische groepen, zijn afstammelingen van de eerste bewoners van dit continent; (1) daarnaast zijn er ongeveer tien procent ‘in stamverband levende Boslandbewoners’ die ook tot de inheemse volken gerekend worden. Eigenlijk gaat het om de botsing tussen twee werelden: die van de kust met zijn nationaal recht en die van het binnenland met zijn eigen, maar niet erkend recht. In de Surinaamse grondwet staat niets over de grondenrechten, maar het land heeft wel internationale verdragen hierover ondertekend. Zelfs na een vonnis van het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens dat Suriname veroordeelde tot het nemen van maatregelen, werd er door de staat geen actie ondernomen.
Bolivia
In Bolivia werden de rechten van de inheemsen en van Moeder Aarde onder de regering-Morales wel verankerd in de nieuwe grondwet, maar ook daar zit de regering in een zeer moeilijke spagaathouding tussen economische groei en bescherming van ecologische belangen en mensenrechten. Dat bleek onlangs nog door de TIPNIS-mars van inheemsen die de regering uiteindelijk dwong om een geplande weg door een natuur- en inheems gebied af te blazen. (zie Uitpers nr. 134 en 136) De inheemse bevolking van Bolivia, de grootste van Zuid-Amerika, is bijzonder strijdbaar ook al is hun president op dit ogenblik van eenvoudige Aymara-afkomst.
Ecuador
Yasuni National Park
Rafael Correa probeert in Ecuador op een creatieve manier met die spanning tussen economie en ecologie om te springen. Enkele jaren geleden bedacht hij samen met zijn toenmalige rechterhand Alberto Acosta het zogenaamde Yasuní-ITT voorstel. Het Yasuni Nationaal Park in de noordoostelijke Amazone van Ecuador is volgens wetenschappers het gebied met de hoogste biodiversiteit ter wereld en is sinds 1989 door UNESCO uitgeroepen tot World Biosphere Reserve. In de ondergrond van dit gebied zit echter een geschatte hoeveelheid van 846 miljoen vaten olie, wat goed is voor ongeveer 20 procent van Ecuadors olievoorraden. In 2007 lanceerde Ecuador een voorstel om deze oliereserves tegen financiële compensatie onaangetast te laten. Ecuador wilde het blok Ishpingo-Tambococha-Tiputini (ITT) dat 20 procent van het park beslaat, met rust laten en vroeg daarvoor een financiële compensatie van 3,6 miljard dollar aan geïndustrialiseerde landen in de wereld. Ecuador stelde voor om deze bedragen te investeren in een fonds voor hernieuwbare energieprojecten en wereldwijde sociale en milieuontwikkelingsprojecten. De respons was niet geweldig. Op dit ogenblik is er 38 miljoen dollar in het fonds, waaronder een gift van Chili van 100.000 dollar, 1,4 miljoen dollar van Spanje en 415.000 euro van de Waalse regering van België. De tijd dringt echter, want december 2011 is de ultieme datum om het minimumbedrag van 100 miljoen dollar bij elkaar te krijgen.
Maar ondertussen heeft de Ecuadoraanse regering ook contacten gelegd met Canadese en Chinese miners om in de Sierra-provincie Azuay een open pit mijnexploitatie te starten. Ook hier dreigt een confrontatie tussen de plaatselijke bevolking en de overheid, of tussen economische en ecologische belangen. Voert de regering-Correa daardoor geen dubbel en dubieus discours door enerzijds aan de wereld het Yasuni-initiatief voor te stellen en anderzijds buitenlanders binnen te halen en concessies voor mijnbouw te geven? Neen, zegt de Ecuadoraanse regering want zij wil de condities creëren voor duurzame ontwikkeling van een open mijnbouwactiviteit op grote schaal. Volgens het Nationaal Plan van 2011 zal alles mogelijk worden dank zij een ‘bedrijfsmanagement gebaseerd op een efficiënt socio-ecologisch beheer, dat preventief is, controlerend en de negatieve gevolgen minimaliseert die voortvloeien uit mijnbouwactiviteiten’. Bedoeling van de regering is om de mijnbouwactiviteiten te converteren in een van de ontwikkelingspilaren, zowel economisch, sociaal als ecologisch. Via een billijke verdeling van de winsten kan deze activiteit dan nieuwe ontwikkelingszones creëren en bijdragen tot het model van el bien vivir, van het goede (samen)leven.
Is het wel mogelijk dergelijk project te realiseren? Is er mijnbouw mogelijk die geen ernstige impact heeft op de maatschappij en op het milieu? Zal de staat werkelijk de grote begunstigde zijn van de inkomsten uit de mijnexploitatie? De conclusie van Alberto Acosta, eens medestander van Rafael Correa en ex-minister van Energie en Mijnbouw, die een uitvoerig artikel schreef over ‘Kan mijnbouw in Ecuador duurzaam zijn?’ is vernietigend. (2)
‘Regeringen, zoals ook de huidige, zijn niet in staat de vloek van het exploitatiemodel te overstijgen door concrete stappen te zetten die de overgang van onze economie bevorderen naar minder afhankelijkheid, nationale integratie en naar uitbreiding van de interne markt. Dit vraagt een duurzaam en rationeel gebruik van de beschikbare natuurlijke hulpbronnen op basis van allianties, overleg en consensus, die kunnen leiden tot el bien vivir dat werkelijk loodrecht staat tegenover het ontginningsmodel van mijnen en ruwe olie.’
Acosta benadrukt terecht het belang van overleg en consensus om te komen tot het goede samen-leven, anders loopt het mis. Men zal moeten rekening houden met de spelregels van de participatieve democratie, of het nu gaat over een megastuwmeer, een nieuwe weg of … een oplossing voor de Antwerpse mobiliteitsproblematiek.
De inbreng van alle betrokkenen moet mogelijk zijn op alle relevante momenten binnen de beleidscyclus. Nu komt de inspraak vaak te laat: in de fase net voor een eindbeslissing, wanneer de plannen zo goed als afgewerkt zijn. Een participatieproces start in het begin van de besluitvorming, loopt door in de onderzoeksfase en eindigt na de realisatie van het project, in de evaluatiefase. Dat gehele participatieproces moet een inclusief karakter hebben: alle relevante maatschappelijke groepen moeten een echte kans krijgen om hun inbreng te hebben. Anders ontbreekt het brede en diverse draagvlak voor beslissingen in het algemeen belang. Dat is gebleken uit de voorbeelden in de vier landen van Zuid-Amerika. Het streven naar bien vivir is tevens een streven naar een consensus tussen ecologische en economische waarin iedereen zich kan vinden. Dat is een zeer moeilijke evenwichtsoefening.(Uitpers nr. 137, 13de jg., december 2011)
(1) In Zuid-Amerika gaan alleen Bolivia, Ecuador en Peru voor in het percentage van inheemse volken.
(2)
Zie Esmeraldas van oktober en november 2011