Het nieuwe boek van Philippe Van Parijs en Yannick Vanderborght ‘Basic Income: A Radical Proposal for a Free Society and a Sane Economy, is wellicht het meest volledige en overzichtelijke wat ooit is verschenen over het basisinkomen (BI). Het is degelijk werk waarin nagenoeg alle voor en tegenargumenten aan bod komen. En tegelijk, ook alle zwakke punten in de redenering …
Het boek begint met een uiteenzetting van de doelstellingen. Het BI van de filosoof heeft één doel: het bevorderen en verhogen van reële vrijheid, voorbij de formele vrijheid. Dit veronderstelt economische zekerheid, vandaar het voorstel om aan iedereen, ongeacht status of rang, werk of geen werk, een basisinkomen te geven. Bij Van Parijs ontstond het idee in de jaren ’80, in zijn zoektocht naar een rechtvaardige maatschappij. Ook al heeft een basisinkomen erg veel voordelen volgens de auteurs, het streven naar die vrijheid overheerst. Het is een filosofisch werk, dus hier geen pogingen om de sociale bescherming over boord te gooien. De auteurs zien het BI als een soort derde weg, als een radicaal alternatief voor socialisme en neoliberalisme, een realistische utopie die meer vermag dan een verdediging van oude verworvenheden, een centrale pijler voor een vrije maatschappij.
De auteurs geven wel aan dat de werkloosheid zo goed als zeker zal toenemen en dat in die landen en regio’s waar minimumlonen en sociale bescherming standhouden, er erg veel banen verloren gaan. Het versterken van de oude bijstand leidt enkel tot het ontstaan van permanente bijstandstrekkers. Nee, we moeten durven dromen van een nieuwe toekomst.
Bij deze auteurs ook geen misverstanden over de definitie: een BI is een individuele en onvoorwaardelijke uitkering voor iedereen, hoewel het onvoorwaardelijke meteen wordt genuanceerd: het BI geldt voor iedereen die tot een territoriaal bepaalde gemeenschap behoort. Ze moet ook niet per definitie voor iedereen gelijk zijn of voldoende om aan de armoede te ontsnappen. Met andere woorden, dit zijn een aantal beperkingen die verder in het boek worden uitgelegd. Dit betekent dat het BI moet aangevuld worden met andere uitkeringen en dat het geenszins afbreuk kan doen aan een volwaardig onderwijssysteem en gezondheidszorg.
In het eerste hoofdstuk worden meteen de bezwaren van de hoge kosten van tafel geveegd (hoewel dit verder in het boek wordt gerelativeerd), en wordt de superioriteit van het BI in vergelijking met een gegarandeerd minimuminkomen uitgelegd: niemand valt uit de boot want het geld gaat automatisch naar iedereen, de rijken betalen via hun belastingen alles terug, en wie wil gaan werken zal dat doen met enthousiasme en kan bijverdienen. Meer mensen zullen het risico durven nemen om zelf ondernemer te worden. En wie geen zin heeft om te werken kan gewoon ‘neen’ zeggen tegen onaantrekkelijke banen. Werkgevers zullen meer moeten betalen om vuil werk gedaan te krijgen. De machtsverhoudingen in de maatschappij zullen grondig gewijzigd worden. In feite, aldus de auteurs, is het BI een geëmancipeerde vorm van de actieve welvaartstaat.
In hoofdstuk 2 worden alle andere systemen besproken die op een of andere manier vergelijkbaar zijn: de negatieve inkomstenbelasting, de eenmalige ‘endowment’ die je bij de geboorte zou krijgen, loonsubsidies, gegarandeerde werkprogramma’s, verkorting van de arbeidstijd.
Hoofdstukken 3 en 4 geven de geschiedenis van het sociaal beleid, te beginnen bij het beroemde boek van Juan Luis Vives in de 16de eeuw en het pleidooi om lokale autoriteiten voor de armenzorg te laten instaan, het Britse Speenhamland en de Franse Revolutie. Opvallend is dat werk telkens als een verplichting en voorwaarde werd gezien voor de gekregen hulp. Ook de voorlopers van het BI worden hier besproken: Thomas Paine, Joseph Charlier en Joseph Kats, later Bertrand Russell, James Tobin en nog enkele anderen. Martin Luther King en Galbraith worden hier eveneens vermeld, hoewel die het niet over een BI hadden, maar over een gegarandeerd minimuminkomen.
Hoofdstuk 5 behandelt de vraag of een basisinkomen ethisch verantwoord kan worden. Vanuit filosofisch oogpunt kan men zich inderdaad afvragen of het verantwoord is een BI te geven aan iemand die gewoon elke dag wil gaan surfen, net als als aan iemand die wel degelijk gaat werken. Van Parijs beweert van wel en legt dat uit aan de hand van Rawls’ theorie over rechtvaardigheid, hoewel, zo geeft de auteur toe, je met Rawls ook tot een negatief resultaat of een ‘misschien’ kan komen.
Naast het libertaire gedachtengoed wordt het BI ook aan het marxisme getoetst. Door niemand te verplichten te werken, aldus de auteurs, wordt de kapitalistische uitbuiting niet opgeborgen maar wel drastisch beperkt. ‘Van ieder naar vermogen, naar ieder volgens behoeften’ kan niet meteen gerealiseerd worden, maar we kunnen kleine stapjes zetten in die richting. Het BI kan er voor zorgen dat er communistische ‘plekken’ binnen het kapitalisme ontstaan: gemeenschappen van vrijwilligers, collaboratieve bedrijven, etc.
Haalbaarheid?
Hoofdstuk 6 vraagt zich af of het BI ook economisch haalbaar is? Hier komt uiteraard de betaalbaarheid aan bod en het resultaat laat er weinig twijfel over bestaan. Op basis van een inkomstenbelasting is een BI onbetaalbaar, ook als het slechts 25 % van het BBP per capita bedraagt (860 US$ per maand in het V.K., 1260 US$ per maand voor Zwitserland, minder dan de EU-armoedegrens…). Er moet dus naar andere inkomensbronnen worden gezocht (vermogensbelasting, verbruiksbelasting, successierechten, koolstoftaks, een gokbelasting en … geldcreatie), maar ook op dit vlak zijn de vooruitzichten niet zo positief.
Er zullen dus andere oplossingen moeten gezocht worden, aldus de auteurs, en op dit punt gaat de utopie van het BI volgens uw recensent wel volledig de mist in: een stapsgewijze invoering, beperkt tot sommige bevolkingsgroepen, beperkt tot pensioenen of gezinstoelagen, enz. Er moet worden toegegeven op het universele karakter, op het universalisme of op de hoogte van het BI. De voorkeur van de auteurs gaat naar die laatste oplossing, dit is een BI dat onvoldoende is om van te leven. Kan je dit dan nog een BI noemen met zijn onmetelijke voordelen van reële vrijheid? En wat is ‘in eerste instantie’: kan er over enkele jaren dan wél manna uit de hemel vallen?
Hoofdstuk 7 dan stelt vragen over de politieke haalbaarheid. Alle politieke stromingen, vakbonden, werkgevers, vrouwen en kerken passeren de revue. Hoe kan het, vragen de auteurs zich af, dat een maatregel die aan werknemers meer macht geeft (om nee te zeggen tegen het aangeboden werk) zoveel weerstand oproept bij valkbonden? Heel veel heeft te maken met angst om macht te verliezen, zo luidt het en er worden heel wat voorbeelden gegeven van vakbonden die wél voor een BI te vinden zijn, niet toevallig in Nederland en de V.S., waar verzorgingsstaten niet (langer) tot de realiteit behoren.
Duidelijk in al die voorbeelden is dat het BI zowel aan de linkerzijde als aan de rechterzijde wordt gekoesterd, met heel uiteenlopende redeneringen weliswaar. Yannis Varoufakis en een deel van Die Linke aan de linkerzijde, Charles Murray en Christine Boutin aan de rechterzijde.
Hoofdstuk 8 tenslotte schetst de mogelijkheid en in feite de noodzaak om een mondiaal BI in te voeren, gelet op de gebreken van de ontwikkelingssamenwerking en vooral alle problemen die voortvloeien uit de toenemende migratie. Philippe Van Parijs herhaalt tenslotte zijn voorstel om uit de BTW een ‘Europees dividend’ van zo’n 200 euro te betalen aan iedereen in de Europese Unie.
Langs de achterdeur
‘Purism is the best recipe for getting nowhere’ , stellen de auteurs terecht en ze stellen dat het BI nooit het resultaat zal zijn van een grote revolutie, maar dat het stapsgewijs zal ingevoerd worden langs de achterdeur. Het valt te betwijfelen.
Ik neem aan dat niemand zich zal laten afschrikken door de filosofische bezwaren tegen het BI, en dat de politieke bezwaren met langzame en standvastige overtuigingskracht kunnen overwonnen worden. Maar de economische bezwaren, en meer bepaald de betaalbaarheid?
In een recente discussie in Vlaanderen over het BI werd door sommige linkse kameraden smalend gesteld dat als links ook al over de betaalbaarheid begint, het hek wel van de dam is. Want is er geen geld genoeg soms in ons land (en in de wereld)? Het antwoord op die laatste vraag is zeker positief, alleen, het noodzakelijke bedrag is onmetelijk groot en hoe kom je aan dat geld? Voor een BI van om en bij de 1000 euro per maand en behoud van het grootste gedeelte van de sociale bescherming heb je in België zo’n 100 miljard euro nodig … Kan iemand uitleggen hoe je er aan komt?
Het is net bij de betaalbaarheid dat de zwakte van de redenering boven drijft. Met de oplossing van de auteurs om het dan maar ‘stapsgewijs’ en ‘langs de achterdeur’ te doen los je het probleem niet op. Want ook morgen zal dat bedrag er niet zijn en de kans is dus zeer reëel dat het BI nooit hoger uitvalt dan 300 of 400 euro per maand. In het systeem van Van Parijs en Vanderborght blijf je ook met voorwaardelijke steun zitten en valt ook het argument van de besparing op ambtenaren weg. Wat blijft er dan over van de ‘reële vrijheid’ en de bevrijding van werk? Ontstaat dan niet juist het grote risico van de precaire en slecht betaalde jobs plus het risico van afbouw van economische en sociale rechten?
Er blijft m.i. ook een ethisch probleem bestaan. Men zegt altijd dat het geld dat aan de rijken wordt betaald, via de belastingen zo weer naar de schatkist terugvloeit. Maar rijken betalen nauwelijks belastingen, één, en niemand wordt tegen 100 % belast, dus het is wel degelijk een grote verspilling, terwijl tegelijk arme mensen onvoldoende krijgen om echt een leven in waardigheid uit te bouwen. Hoe verantwoordt je dat?
Tenslotte, de ‘macht’ die aan werknemers wordt gegeven om ‘neen’ te zeggen tegen onaantrekkelijke banen tenzij ze beter betaald worden is verre van zeker. Van Parijs en Vanderborght geven zelf aan dat migranten (nieuwkomers) in eerste instantie niet in aanmerking kunnen komen voor een BI, of m.a.w, zij zijn voluit beschikbaar om tegen lage lonen het vuile werk op te knappen.
Tenslotte vallen er ook heel wat vragen te stellen bij de focus op ‘vrijheid’: niet alleen kan die vrijheid nooit ´reëel´ worden als niet ook gekeken wordt naar de gelijkheid, wat trouwens aan de basis lag van onze economische en sociale rechten. Gekoppeld aan het individuele en onvoorwaardelijke karakter van het BI – in tegenstelling tot de collectieve solidariteit van de sociale bescherming – valt ook de collectieve verantwoordelijkheid weg. Wat overblijft is dan een zielig individu zonder banden, zonder verantwoordelijkheid, met nauwelijks voldoende middelen om te overleven. De jongste roman van Houellebecq, La possibilité d’une île, legt precies uit wat dan gebeurt: wie echt vrij is kan niet liefhebben…
Ik heb mijn persoonlijke bezwaren tegen het BI uitvoerig uitgelegd in mijn boek en talrijke artikelen. Ik wil ze hier niet herhalen (zie: www.socialcommons.eu).
Besluit
Ik wil afronden met twee opmerkingen:
Dit is één van de beste boeken over het BI dat ik ooit gelezen heb, ernstig, degelijk, volledig. Mochten de auteurs hun voorstel doen vanuit de wel vermelde overweging dat iedereen recht heeft op een deel van de aarde, van de natuurlijke rijkdom, en mochten ze tot de conclusie komen dat iedereen, in de hele wereld, 100 of 200 euro moet krijgen, ik zou hun voorstel toejuichen.
Maar koppel zo’n discussie dan los van alles wat met sociale bescherming heeft te maken, zoek naar nieuwe inkomsten (een kapitaalbelasting) en koppel het ook los van de naïeve ‘bevrijding van werk’.
We moeten en kunnen ons niet ‘bevrijden van werk’, want er zal altijd sociaal noodzakelijk werk zijn en het lijkt me rechtvaardig dat over de hele bevolking te spreiden. Laat ons wel op zoek gaan naar betere manieren om ons te emanciperen mét arbeid, met nieuwe definities, met nieuwe productiewijzen, met een beter arbeidsrecht, met betere sociale diensten, met betere organisatievormen. Voor een betere wereld, zo lijkt me, moeten we niet uit die wereld, uit het kapitalisme, uit de markt stappen, maar er binnenin aan de noodzakelijke vernieuwing werken. Vandaar mijn voorstel om sociale bescherming, sociale diensten en arbeidsrecht als ‘commons’ te beschouwen, om ze democratisch en participatief te vernieuwen en hen een bijdrage te laten leveren tot de maatschappelijke, politieke en economische transformatie die we willen.
Het blijft mijn overtuiging dat we bruggen moeten bouwen tussen de voorstellen voor een BI en de bestaande sociale bescherming. Ik deel met de auteurs van dit nieuwe boek een verlangen naar een rechtvaardiger wereld waarin iedereen zo vrij als mogelijk is, met minder ongelijkheid, met een andere economie en een betere democratie. Een andere wereld waarin iedereen goed kan leven. Dromen moet, met twee voeten op de grond blijven staan eveneens.