Putje winter 1991. Er staat een jongeman van nauwelijks twintig te koukleumen voor het Brusselse ‘Klein Kasteeltje’. Vanuit Libanon was hij vertrokken op zoek naar een beter leven. Hij was er op doortocht naar het Zwitserse Eldorado, maar strandde uiteindelijk in België. Zijn naam? Dyab Abou Jahjah. Na dertig jaar en zovele acties, juridische processen en boeken later is hij een bekende en voor vele een beruchte BV geworden die na Tussen twee werelden, de roots van een vrijheidsstrijd (2003), Dagboek Beiroet Brussel ( 2007), De stad is van ons (2014) en Pleidooi voor radicalisering ( 2016) nu weer een nieuw boek uitbrengt. De man die de lezer op de achterflap lachend aankijkt heeft nu een grijs, kortgeknipt baardje en is een Belgische publicist, opiniemaker en leraar onderwijs in … Brussel. Niet in Zwitserland dus, maar in België waar hij een stevige reputatie heeft verworven. Even het geheugen opgefrist: de Rechtbank van Eerste Aanleg veroordeelde op 21 december 2007 Dyab Abou Jahjah en Ahmed Azzuz, leden van de AEL (Arabisch-Europese Liga), tot een jaar effectieve opsluiting en het betalen van een schadevergoeding van meer dan 5.000 euro voor hun zogenoemde opruiende rol in de straatrellen die op 26 november 2002 uitbraken na de moord op Mohammed Achrak. Het was het voorlopige einde van een haatcampagne waarin de voormalige premier Guy Verhofstadt en zijn raadgevers, maar ook de pers – De Morgen bijvoorbeeld – een weinig fraaie rol hebben gespeeld. Dat had journalist Ludo De Witte in ‘Wie is bang voor moslims?’ zijn aantekeningen over Abou Jahjah, etnocentrisme en islamofobie al aangetoond. Abou Jahjah en Azzuz tekenden beroep aan tegen deze uitspraak. Einde 2008 gaf het Antwerpse Hof van Beroep hen gelijk. Ik zat mee in de rechtszaal. Het strafdossier van 4000 pagina’s bleek een lege doos. Zeer gênant. Ook politiecommissaris Luc Lamine legde toen een objectieve getuigenis af die in het voordeel van Abou Jahjah was.
Kort daarop verhuisde Dyab Abou Jahjah naar zijn geboorteland Libanon. (1) maar ook na zijn terugkeer bleef hij in de ogen van velen persona non grata. In september 2013 kondigde Abou Jahjah zijn terugkeer naar België aan. De explosieve toestand in Libanon maakte het voor zijn gezin en voor hem onveilig. In 2014 stichtte Abou Jahjah dan Movement X in België. Hierop pleitte André Gantman, fractieleider van N-VA in Antwerpen, voor de arrestatie van Jahjah wegens vermeend lidmaatschap van Hezbollah, een terroristische organisatie. Op 16 april 2016 zei hij nog hetzerig in ‘Joods Actueel’: ‘Abou Jahjah is en was nooit een man van dialoog. Zij die hem een forum geven hebben geen besef van de schade die zij aanrichten op maatschappelijk vlak.’ In 2016 verschijnt dan ‘Pleidooi voor radicalisering’- Abou Jahjah had intussen een opgemerkte passage gemaakt in het VPRO-programma ‘Zomergasten’ – en toen was het alweer hommeles. Het boek werd al aangevallen nog voor het gepubliceerd werd. Een aantal auteurs meende uit protest de uitgeverij te moeten verlaten waar Abou Jahjah toen publiceerde. Gelukkig deed De Bezige Bij hier niet aan mee en ook De Standaard niet waar Abou Jahjah, tot spijt van wie het benijdt, enkele jaren columnist is geweest.
All-in one boek
De Belg Abou Jahjah liet de laatste jaren nog wel vaak van zich horen en ontpopte zich tot een gehaaide en gedreven debater met eigenzinnige standpunten over maatschappelijke hete hangijzers, die in een Belgische context al te weinig gehoord worden. In mijn bespreking van zijn vorige boek ‘Pleidooi voor radicalisering’ noemde ik hem al een ‘gematigde radicaal’ en die meer gemodereerde en genuanceerde toonzetting van is hem is de laatste jaren nog toegenomen en is ook sterk aanwezig in ‘Verlichting onder vuur’.
Het lijvige boek bestaat, naast een ‘woord vooraf’ en een ‘laatste woord’ uit zes stevige hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk heet ‘Arabische storm’ en daarin beschrijft hij de Arabische Lente en de dynamiek in de Arabische wereld vanuit Libanees en Tunesisch en niet vanuit een westers perspectief. Het is alvast een ongelooflijke meerwaarde dat een Belgische auteur als insider dat proces kan beschrijven. In ‘Europa’ trekt hij dat perspectief door, maar dan vanuit zijn eigen levensverhaal als aangespoelde migrant. Hij vertelt daarin onder meer met veel respect over zijn wijze Tunesische vriend Lamine El Bouazizi die dezelfde (voor)naam draagt als de Antwerpse politiecommissaris met wie hij later in Borgerhout in aanvaring kwam. Het derde hoofdstuk ‘Islam(isme) is het meest ambitieuze en ook het langste. Abou Jajah, hoewel hij zich uitdrukkelijk agnost noemt, heeft zich grondig verdiept in de islam en het islamisme, hun overeenkomsten en hun verschillen, maar ook in de relatie tussen orthodoxie en rationalisme en de ideeënstrijd tussen literalisten (de letterlijke interpretatie van de Koran) en de rationalisten en contextualisten. Alleen dit hoofdstuk al maakt dit boek tot een must read. Hoofdstuk vier gaat over wat hij de cultuuroorlog noemt en dat is tevens de ondertitel van het boek ‘Woke, islamisme en extreemrechts’. Hoofdstuk vijf gaat over het proces van vervreemding en hoe het door de autochtone Europeanen wordt ervaren. Het laatste en volgens Abou Jahjah het belangrijkste hoofdstuk heet ‘De Blizzard van de Wereld’. Hij bestudeert daarin de dynamiek tussen wokeness en extreemrechts en ook die van het islamisme, drie stromingen die volgens hem de Verlichting en haar verwezenlijkingen waarvan hij een grote verdediger is, verwerpen.
‘Verlichting onder vuur’ is een all-in one boek geworden en kan gelezen worden op verschillende niveaus: het is deels een ik-verhaal met veel biografische gegevens, maar daarnaast – en verweven daarmee – zijn er ook algemene reflecties van politieke, religieuze en filosofische aard van een buitenstaander die almaar meer insider wordt en die tevens zelfkritisch terugblikt op de evolutie van zijn denken naar meer gematigdheid. Abou Jahjah aarzelt ook niet om vergissingen toe te geven. Dat siert hem, want door zich kwetsbaar op te stellen, komt hij ook veel menselijker over. Abou Jahjah bewijst met ‘Verlichting onder vuur’ in elk geval dat hij een oorspronkelijke denker is, die in zijn wereldbeeld zowel elementen zowel van de Arabische als van de westerse wereld weet op te nemen.
De ‘volksmenner’ Abou Jahjah voor zover hij al bestaan heeft, zou volgens sommige mensen opgeschoven zijn van een combattieve Malcolm X naar een eerder zeemzoetige Uncle Tom. Dat lijkt mij een ongelukkige en niet terechte omschrijving. Na grondige lectuur van dit boek en ook van zijn vorige publicaties vind ik Abou Jahjah geen van beiden. Hij is en blijft voor mij in de eerste plaats een tussenfiguur, maar dan een die steeds meer de rol van verbindingsagent tussen de Arabische en de westerse wereld begint te spelen. ‘Verlichting onder vuur’ is in zeker zin ook een coming of age verhaal. De jonge kerel die in 1991 voor het Klein Kasteeltje stond heeft in de voorbije dertig jaar een boeiend, maar niet gemakkelijk intellectueel parcours afgelegd.
In-between
Abou Jahjah pendelde tussen Libanon en België en was politiek geëngageerd op beide plaatsen. Dat maakt hem tot een glokale en wakkere wereldburger en van dat slag van mensen kunnen er mijns inziens niet genoeg zijn. Hij behoort tot die steeds maar groter wordende groep van mannen en vrouwen, die tegengestelde achtergronden met zich meedragen, die op de grens van twee tegengestelde gemeenschappen leven.
Abou Jahjah eindigt zijn ‘Dagboek Beiroet Brussel’, verschenen in 2007, met volgende zin. ‘Tussen de heuvels van Zuid-Libanon is België zo dichtbij, even dichtbij als Beiroet in de straten van Brussel’. Inderdaad, de auteur leeft in twee werelden en daartussen is hij de go-between. Wie entre-deux leeft en denkt, bevindt zich in een moeilijk te definiëren positie. Het vraagt zeer veel inspanning om je staande te houden op het slappe touw dat is gespannen tussen het land van herkomst en het land van aankomst. Die in-between positie kan leiden tot de typische gespletenheid van de migrant die tussen verschillende culturen balanceert, maar kan ook creatieve en vernieuwende krachten losmaken waardoor nieuwe mengvormen kunnen ontstaan. Dat is zeker het geval voor Abou Jahjah en dat blijkt andermaal uit dit geschrift. Het biedt hem de mogelijkheid om als een polyglotte Belg vanuit een uniek perspectief naar zijn omgeving te kijken. Hij is tegelijk insider én outsider. Hij schrijft: ‘Omdat ik een cultureel moslim ben, en Arabisch als moedertaal heb, begrijp ik de islam als een insider. Omdat ik agnostisch ben, kan ik de islam observeren als een buitenstaander.’ (p. 11) Abou Jahjah schrijft geen literatuur, maar toch beantwoordt hij aan het beeld dat de Engelse auteur Colin Wilson oproept in zijn bekend boek ‘The outsider’. Ook de Nederlandse literatuuronderzoeker Michiel van Kempen spreekt in dat verband over ‘literaire tussenfiguren’ die zich zelden verbinden aan naties, etnische groepen of collectieven. ‘De schrijvende tussenfiguur is bij uitstek iemand die als bedreigend wordt ervaren niet alleen door conservatieve krachten, maar door elke collectiviteit die zichzelf helder en eenduidig gedefinieerd wil vinden.’ Dat heeft Abou Jahjah in zijn leven aan den lijve ondervonden.
Al Ghorba en AEL
En er is wel meer dat Abou Jahjah aan den lijve ondervonden heeft. Het harde leven van het migrant-zijn bijvoorbeeld. ‘Ik miste Libanon heel erg, ik had het grootste deel van de tijd heimwee. Ik herinner me dat ik elke nacht over Libanon droomde, en als ik wakker werd, was het elke keer een grote teleurstelling te beseffen dat ik in een ander land was. Maar tegelijkertijd besefte ik dat ik weg moest blijven, vooral omdat ik het idee niet onder ogen kon zien dat ik met lege handen naar Libanon zou terugkeren.’ (p. 95) Hij had toen een Al Ghorba-gevoel, een moeilijk te vertalen begrip in de Arabische cultuur. Het is een gevoel van vervreemding. ‘Al Ghorba is altijd een beproeving. Het geeft een zeker gevoel van slachtofferschap weer. Je hebt je land al verloren en je moet in Al Ghorba leven, zowel als plaats als gemoedstoestand, dus moet het dit offer waard zijn.’ (p. 95) Waarschijnlijk is dat de reden waarom zoveel jongeren van de tweede en derde generatie uit Borgerhout zich zo goed konden herkennen in Abou Jahjah en zijn AEL. ‘Het doel was om de identiteitscrisis van de tweede generatie op te lossen door de Arabisch-Europese identiteit als hybride oplossing te suggereren’, blikt Abou Jahjah terug op die periode. Volgens hem heeft de AEL het politieke bewustzijn van een hele generatie gevormd. En, meer nog, ‘wij boden een alternatief voor religieus radicalisme en kanaliseerde het bestaande verzetsverhaal in een strijd voor burgerrechten’. (p. 151)
Anders en zonder rancune
‘Toen ik aankwam, had ik de indruk dat er niet zoveel veranderd was. Ikzelf was wel veranderd. Ik zag de dingen niet meer op dezelfde manier als ten tijde van de AEL.’ (p. 213) Dat merkte Abou Jahjah op bij zijn terugkomst naar België in 2013. Dat is althans zijn zelfanalyse, maar de buitenwereld bleef in veel gevallen met de oude etiketten van oproerkraaier zwaaien. Die zelfreflectie, het onder woorden brengen van zijn veranderingen in denken is ook een zeer belangrijk element in dit boek, maar daar moet men als onbevooroordeeld lezer natuurlijk voor open staan. Op verschillende plaatsen in het boek doet de auteur aan zelfkritiek. Abou Jahjah heeft ook een luisterend en begripvol oor voor wat er aan onlustgevoelens leeft bij vele autochtonen. ‘Ironisch genoeg is het gevoel van vervreemding de gemene deler tussen de twee partijen die aan de tegenovergestelde uiteinden van de immigratiebreuklijn staan. Zowel (verweesde) autochtonen als (ontwortelde) immigranten voelen het.’ (p. 245) Hier is de empathische Abou Jahjah aan het woord: ‘Angst voor de politieke en militante islam is geen racisme, is geen islamofobie, maar is gewoon gezond verstand dat zelfs door de meeste moslims wordt gedeeld. Waarom moeten we dan verontwaardigd reageren wanneer niet-islamitische westerlingen bang zijn voor de militante islam?’ (p. 254)
Abou Jahjah is ondanks zijn niet zo fraaie behandeling van de Belgische overheid in het begin van deze eeuw niet rancuneus geworden. Integendeel, hij neemt de verdediging op van de Belgische parlementaire democratie. Door een correcte toepassing van het principe van scheiding der machten is hij een vrij man gebleven: ‘Omdat er een wet was, uitgevaardigd door rechters, die probeerden zich niet te laten beïnvloeden door hun mening of hun emoties, en die onafhankelijk waren van politici, of die nu in de regering zaten of in het parlement (p. 147).
Liefdesverklaring aan de Verlichting
Maar er is meer. Hij neemt niet alleen de verdediging op van het Belgische rechtssysteem, maar hij benadrukt vooral ook de achterliggende waarden van de Verlichting die daaraan ten grondslag liggen. Voor hem is de Verlichting de beste manier om de wereld te zien. ‘De Verlichting dient te worden verdedigd, niet alleen in het belang van het Westen, maar in het belang van de hele mensheid.’ (p. 279) Daarom gaat hij in zijn boek zo fel te keer tegen wokes, islamisten en rechtsextremisten die de liberale democratie verafschuwen en streven naar de ontmanteling van de Verlichting. In het verlengde daarvan pleit hij voor wat hij een radicaal centrum noemt. ‘Het gaat voor absolute vrijheid van meningsuiting en het kan elk debat aan; het heeft een kin van ijzer en een vuist van staal.’ (p. 276) Abou Jahjah werpt zich op als de grote verzoener die vanuit dat ‘radicale centrum’ de hand uitsteekt naar iedereen, niet langer als activist maar als ‘verbindingsagent’ voor ‘de goede zaak’. ‘Vandaag heb ik vrienden die centrumrechts, rechts en soms zelfs extreemrechts zijn’, schrijft hij in zijn ‘een laatste woord’ van zijn boek. Dat kan allemaal, ook in gesprek gaan dus met het Vlaams Belang en met Filip Dewinter. Althans dat doet Abou Jahjah met veel overtuiging. Het is alleen maar de vraag of dat veel effect zal hebben, want ik zie de Filip Dewinters van deze wereld nog niet zo snel de Verlichtingswaarden omarmen. Zoals ook in zijn vorige boeken verwijst Abou Jahjah graag naar Antonio Gramsci en naar zijn theorie over het ontwikkelen van een tegenhegemonie, maar het is dan maar zeer de vraag of extreemrechts, die zoals hij zelf zegt ‘die onzalige alliantie van aartsvijanden die de liberale democratie en de Verlichting aantasten’ dat zo’n goed idee zullen vinden. Misschien is Abu Jahjah met die benadering toch eerder de radicaliteit van Malcolm X aan het opgeven en spreekt hij nu meer als een vriendelijke Uncle Tom. Het ‘radicale centrum’ is niet alleen een contradictio in terminis, maar lijkt mij ook in het politieke strijdtoneel een onhaalbare kaart.
(1) https://www.uitpers.be/abou-jahjah-dit-is-een-politiek-proces/ en https://www.uitpers.be/dyab-abou-jahjah-en-ahmed-azzuz-in-beroep/