Dyab Abou Jahjah, Tussen twee werelden, Meulenhoff/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 368 p., 17,95 euro.
Eindelijk, moeten we zeggen. Eindelijk heeft Dyab Abou Jahjah de tijd genomen om het eens zelf allemaal heel traag en gedetailleerd uit te leggen en zo de kans te grijpen om alle misverstanden en roddels de wereld uit te helpen. Tot nu toe bleef het bij enkele toespraken, flarden van interviews en harde maar ultrakorte debatten op televisie.
Natuurlijk was er ook nog het Resist!-boekje, maar dat telde ook maar 40 bladzijden en was bijna letterlijk opgetekend op de achterbank van de auto die de leider van de Arabisch-Europese Liga van het ene publieke optreden naar de andere gesloten vergadering met medestanders moest brengen. En wellicht boezemt zo’n verkiezingsboekje ook lang niet evenveel vertrouwen in als een gedegen boekwerk van 368 pagina’s.
Met Tussen twee werelden heeft Dyab Abou Jahjah een knappe autobiografie afgeleverd waarin hij voor het eerst een vrij volledige blik gunt op zijn leven en de gebeurtenissen die hem maakten tot wat hij nu is. Maar ondanks de vele details blijft Tussen twee werelden een rationeel boek. Net als in het Resist!-boekje staan de persoonlijke vertellingen in dienst van het politieke relaas. Dat blijkt al meteen in het eerste hoofdstuk waar de recente geschiedenis van de Libanon en bij uitbreiding de Arabische wereld verweven wordt met het verhaal van het vijfjarige jongetje dat in 1976 een 52 dagen durende omsingeling van zijn geboortedorp door het Israëlische leger en hun collaborateurs meemaakte.
Zoveel Nederlandstalige boeken over de oorlog in Libanon gekaderd in de ontwikkeling van het hele Midden-Oosten zijn er niet en hier krijg je het met veel eruditie en inzicht opgediend. Het eerste hoofdstuk Mijn Libanese jeugd doet dienst als raamvertelling om het anti-imperialistische element van de ideologie van Dyab Abou Jahjah uit te doeken te doen. Abou Jahjah is zoals bekend een Arabische nationalist, maar dat Arabisch nationalisme ziet hij zelf niet als een ideologie. Het is volgens hem het enig mogelijke strategische antwoord op het kolonialisme dat de Arabische natie in een lappendeken van marionettenstaatjes heeft opgedeeld. "Het niet-streven naar Arabische eenheid staat gelijk aan het aanvaarden van kolonialisme en zoinisme."
Eénmaal de jonge Libanees dat doorhad, zocht hij toenadering tot de Baath-partij. Hij vormde daarmee een uitzondering in zijn vriendenkring die "de poging om de Arabieren te verenigen zinloos en onrealistisch en het socialisme een onderdrukkende ideologie vonden". Dyab Abou Jahjah ging zo met zijn politieke ontwikkeling in tegen de "algemene trend in de Arabische publieke opinie na de nederlaag van het nationalistische regime in Egypte, de dood van Nasser en het verraad van Sadat".
De legendarische Egyptische leider Nasser is voor Dyab Abou Jahjah het grote voorbeeld. Nasser genoot in de jaren ’50 van vorige eeuw een enorm aanzien en hoort thuis in het rijtje van grote nationalistische leiders van de Derde Wereld als Nehru en Lumumba. Hij formuleerde ook een middenweg tussen kapitalisme en communisme gebaseerd op de islamitische waarden die hij het Arabisch socialisme noemde. In die tijd werd Nasser door zowel de communisten als de islamisten van de Moslimbroeders bestreden. Dyab Abou Jahjah geeft hen beiden een veeg uit de pan. Zij zouden de reden en de motivatie van de strijd van Nasser niet begrepen hebben. De islamisten gingen tekeer tegen wat in hun ogen een verderfelijke en verdelende ideologie van Westerse oorsprong was. De communisten vonden het nationalisme een inbreuk op de principes van internationale solidariteit. Dertig jaar later liggen de kaarten anders. Islamisten, nationalisten en communisten verenigen zich nu rond de figuur van Nasser in hun gezamenlijke strijd tegen vijand Israel. Die nieuwe eenheid weerspiegelt zich volgens Dyab ook binnen AEL. De Arabisch-islamitische beweging biedt de ingredienten van het ‘programma voor de Arabische natie’ van AEL.
Naar de tweede wereld
Op twintigjarige leeftijd trekt Abou Jahjah de deur van het ouderlijke huis achter zich toe en reist hij naar Europa. Het moest eigenlijk Detroit in de VS worden waar Abou Jahjah aan de University of Michigan wilde studeren, maar daar stak het uitbreken van de eerste oorlog tegen Irak een stokje voor. Het werd dan maar Frankrijk aangezien hij voor dat land een toeristenvisum te pakken kreeg. Na enkele weken in Parijs verbleven te hebben bij een vriend van de familie reist Abou Jahjah door naar België.
Het eerste dorp waar hij neerstrijkt is Poperinge waar een man aan een hotelbar hem al meteen inleidt in de communautaire kwestie van het land: "Vlamingen werken hard en Walen zijn lui". Wat daarna komt is een tocht langs het Klein Kasteeltje, ontelbare obscure werkplaatsen van Anderlecht tot Brugge en van Sluis terug naar Brussel om tenslotte in Antwerpen te eindigen. In de rest van dit tweede hoofdstuk volgt dan het ontluisterende relaas van de jaren dat Abou Jahjah voor de ABVV en later voor de Federatie van Marokkaanse Verenigingen van Mohammed Chakkar werkte.
Abou Jahjah had toen al enkele ervaringen opgedaan met racisme die hij niet langer aan zijn gebrekkige kennis van het Nederlands kon wijten (hij leerde Nederlands door zich doorheen een Nederlandse vertaling van een boek over de psychologie van Jung te worstelen) of het niet hebben van de Belgische nationaliteit (die kreeg hij na zijn huwelijk met een Belgische vrouw). Vanuit die ervaringen formuleert hij zijn visie op wat in België doorgaat voor integratie. "Waar in België werd over gesproken, was assimilatie en absorptie… Het is een volledige omkering van de essentie van het begrip integratie dat betekent dat er een algemeen proces op gang komt waarin de hele maatschappij zich op alle niveaus hervormt om zich beter aan haar geledingen te kunnen aanpassen." Diversiteit moet geïnstitutionaliseerd worden en België weigerde dat te doen.
Het stuk over integratie is verplichte literatuur voor iedereen die nog op zoek was naar een antwoord op het racistische discours van onderzoekster Van San. Eenmaal die analyse gemaakt was, had Abou Jahjah zijn missie gevonden. "Hoe kunnen we, enerzijds de meerderheid zover krijgen dat ze ideologisch kiest toe te werken naar diversiteit en die te institutionaliseren in plaats van die uit te wissen en hoe kunnen we, anderzijds, de minderheid van zichzelf en haar problemen bewust maken en haar de benodigde kracht verschaffen om haar bestaan in stand te houden.
Met die vragen in het achterhoofd gaat Abou Jahjah werken bij de socialistische vakbond ABVV waar hij na een hoop ontgoochelingen en frustraties afhaakt om bij het FMV terecht te komen. Bij het ABVV wordt hij de speelbal van een machtsstrijd tussen twee oversten en krijgt hij ook voor het eerst te horen dat zijn ideeën gelijkstaan aan apartheidsdenken. Bij het FMV lag het probleem anders. "We moesten rekening houden met de subsidiecriteria en konden niet veel druk uitoefenen, omdat de regering anders wel eens heel streng zou kunnen worden met haar inspecties."
In 2000 werd Al Rabita, de voorloper van AEL opgericht. De ervaringen bij de vakbond en bij het FMV zouden de organisatie omvormen tot wat ze nu is. AEL is een lobbygroep, maar lobbyen kan je volgens Abou Jahjah niet beperken tot public relations. "Om een pressiegroep te zijn, moet men de mogelijkheid hebben de tegenpartij te kunnen raken; heeft men die niet dan kan er van pressie geen sprake zijn."
Van dan af gaat het in één ruk door naar de eerste mediagenieke pro-Palestijnse betogingen, het eerste platte artikel in De Morgen van Anne de Graaf (die volgens Abou Jahjah een rechtstreekse connectie met Filip Dewinter heeft wat in de recensie van Walter Pauli in De Morgen vreemd genoeg niet ontkend wordt), de woelige maanden oktober en november met de moord op Achrak, de arrestatie van Abou Jahjah en de betogingen tegen de oorlog in Irak en de lancering van de verkiezingslijst Resist. Dyab Abou Jahjah vertelt als met een ongeziene openheid en af en toe kan je zelfs een bijna genante blik op de interne keuken werpen.
Debat?
‘Eindelijk’ stond er dus in het begin van deze bespreking. Tussen twee werelden is zeer welkom omdat het de mogelijkheid biedt het debat rond de figuur Abou Jahjah uit de sfeer van paranoia en verdachtmakingen weg te halen. Abou Jahjah is dus, voor hen die er nog aan twijfelden, geen fundamentalist. Het boek bevat meermaals kritiek op mensen die zich verliezen in religie. De eerste Hezbollah-leden die hij leert kennen, vergelijkt hij zelfs met getuigen van Jehova. Zijn moslim-democratie is eerder verwant aan de bevrijdende tendensen binnen het christendom. Hij stelt het zelf nadrukkelijk tegenover de Amerikaanse islam met zijn terroriserende kledingsvoorschriften en volstrekte dociliteit aan despoten.
Misschien dat de linkse intellectuelen die tijdens zijn gevangenschap heel schuchter de verdediging opnamen van Dyab Abou Jahjah na het lezen van dit boek eindelijk eens voluit het debat durven aangaan. Aanleidingen zijn er genoeg. Over de definitie van identiteit bijvoorbeeld waar Abou Jahjah drie kringen onderscheidt – de etnische groep, het volk en de islamitische wereldgemeenschap – maar waar hij de klassen over het hoofd ziet. Dat leidt tot vreemde tegenstellingen verder in het boek als hij ‘de vrienden’ oproept om samen met de AEL te strijden tegen de sociale onrechtvaardigheid, de macht van het kapitaal en het imperialisme. Ik beschouw mij als een vriend, maar dan wel op basis van een klassenanalyse. Op basis van de identiteitsanalyse van Abou Jahjah zou ik een tegenstander moeten zijn die familie, volk en cultuur verdedig. West-Vlaams, Vlaanderen en de Europees-christelijke waarden als het ware. Of ben ik een collaborateur die meeheult met de Arabisch-islamitische vijand? Zelfde probleem als Abou Jahjah zegt dat Saudi-Arabië "een goede vriend van jullie" is. Jullie? Van mij? De koninklijke afstammelingen van Mohamed Ibn Saoud behoren toch tot jouw tweede en derde cirkel, Dyab?
Het boek sluit af met een hoofdstukje ideologie waarin Abou Jahjah afrekent met het marxisme en het liberalisme en de menselijke dialectiek als enige juiste methode naar voor schuift. Ook dat verdient een serieus debat. Ik kan mij alvast moeilijk van de indruk ontdoen dat Abou Jahjah hier vooral afrekent met de vulgaire versie van het marxisme die hij in de Baath-partij heeft opgestoken.
Hoe moet het nu verder met AEL? Wat brengt de toekomst? Abou Jahjah spreekt in de epiloog een waarschuwing uit: "De keuze is aan jullie: Sinn Féin of de IRA, Herri Batassuna of de ETA, de AEL of God verhoede wat als jullie ons vernietigen."
AEL en Dyab Abou Jahjah hebben in die korte tijd inderdaad enorme resultaten geboekt. Ze hebben voor het eerst in de geschiedenis van de Belgische migratie een grote groep allochtonen gemobiliseerd tegen racisme en uitsluiting. Dit is een ongelooflijke verdienste. Zelfs Abou Jahjah heeft blijkbaar ooit getwijfeld of zijn gemeenschap wel in beweging te krijgen was. AEL heeft het debat ook op een hoger niveau gebracht. Maar wat er nu gaat komen, kan de man die het vuur aan de lont stak blijkbaar zelf niet voorspellen. "Alles is mogelijk, dat is het AEL-ding."…
(Uitpers, nr. 47, 5de jg., november 2003)