Luc Ceuppens, Nils De Schrijver y los chicos de luz de Esperanza, Relatos de la calle, www.x-oc.com, Borgerhout, 2009, 91 blz., ISBN 9789081415309, 15 euro (ten voordele van Luz de Esperanza) te bestellen via storting op rekeningnummer 979-5889136-77 met vermelding van naam en adres, lceuppens@gmail.com
Tussen al dat facebook- en bloggeweld waarmee we dagelijks overspoeld worden schuilen soms ruwe pareltjes. Relatos de la Calle is er daar eentje van dat ik toevallig ontdekte. Hoewel het een kleinschalige uitgave in eigen beheer is, krijgt het een ereplaats in mijn bibliotheek. Ook door de zeer verzorgde lay-out van x-oc verdient het daar een plaats.
Twee Vlamingen ontmoeten elkaar toevallig in de straten van de Boliviaanse hoofdstad La Paz. Ze vinden elkaar rond een project dat zij Relatos de la Calle verhalen van de straat, noemen. Luc Ceuppens schrijft korte impressies, momentopnamen en kanttekeningen bij het leven in de Boliviaanse metropool. Nils De Schrijver is fotograaf. Samen met jongeren van Luz Esperanza, maakt hij zwart-witbeelden van El Alto, de arme en hoger gelegen satellietstad van La Paz. Luz Esperanza is een sociaal project om in de vergeethoek belande straatkinderen een tweede kans in het leven te geven. Zo kijken zij en een marginale Vlaming die aangespoeld is in La Paz naar hun stad.
Indringende kroniek
Beeld en woord vormen een indringende kroniek van het dagelijks leven in La Paz. Het gaat niet over de grote politieke verhalen waarin Evo Morales een belangrijke rol speelt, maar over ontmoetingen en observaties die Luc Ceuppens heeft met de man in de straat. Hoewel de achterflap vol staat met politieke symbolen waarin Evo Morales notoir aanwezig is, bevat dit boekje geen diepgaande analyses. Dat hoeft ook niet. Zeker niet voor iemand die Relatos de la Calle schrijft en die goed rondkijkt, onder meer naar de manier waarop politieke correcte toeristen met bedelende kinderen omgaan. “Zelden geven ze fooien of steken ze de vragende handen iets toe. Onder het mom van ‘past niet, mag niet, helpt toch niets’. Ik weet wel, zowel reisgidsen als ontwikkelingsorganisaties drukken je op het hart niets aan bedelende kinderen te geven. Ze horen thuis op school. Educatie is het sleutelwoord. De zaken moeten structureel aangepakt worden.” (p. 17) Volgens Ceuppens hebben druppels op een hete plaat wel zin. “Hele gezinnen leven op druppels. Je weet dat het niets uithaalt maar je houdt van de vluchtigheid van de illusie van het moment. Van het sissende geluid van verdampend water op een gloeiende plaat, van de spiegel zonder glas.” (p. 17).
Reizen
Ceuppens heeft ook geen hoge pet op van de zogenaamde alternatieve rugzaktoerist: “Vaak zijn het jongeren op zoek naar vrijheid, indiaanse mystiek of naar zichzelf. Ze klitten bij elkaar, scheppen op over hun bestemmingen en maken zichzelf wijs dat ze het echte Zuid-Amerika leren kennen ” (p. 16) Hij noemt het “euforische jongeren die uitzinnig lachen en als een flitsende reclameclip door een – facebookwereld – zonder veel gefilosofeer of gepieker razen.” (p. 16)
Ceuppens is natuurlijk ook een reiziger die weet wat het betekent om dagenlange autobusritten door Zuid-Amerika te ondergaan met een slapend kind tegen zijn schouders, een hond aan zijn voeten en vlooien in zijn sokken. Het leidt soms tot mooie passages: “Als je zo zwijgend en in jezelf gekeerd door deze uitgestrektheid trekt, verlies je als het ware je persoonlijke samenhang. Je voelt jezelf uiteenvallen en opgaan in het niets om je heen. Je verliest, alsof ik dat al heb, alle vat op je eigen bestaan. Je bewustzijn deint uit, raakt verstrooid en kan de verbinding met je lichaam niet langer handhaven. Je gaat op je schaduw lijken.” (p. 39)
Ceuppens schrijft over de ‘andere’, maar heeft het daardoor natuurlijk ook voortdurend over zichzelf, zoals in de laatste zinnen van ‘De dag staat stil’: “Ik slaap vannacht aan de rand van de wereld, met één voet op de maan. Schoonheid is troost op zichzelf. Verwondering de essentie van het leven. Stel dat ik een ogenblik niet verwonderd zou zijn, dat ik het niet zie, wat is mijn bestaan dan waard?” (p. 41)
(Uitpers, nr. 112, 11de jg., september 2009)