De conferentie, die de Verenigde Naties de eerste week van september in Durban, in Zuid-Afrika, georganiseerd hebben, was gericht tegen racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en onverdraagzaamheid, maar die doelstelling bleek te hoog gegrepen. Al van tijdens de voorbereiding was het duidelijk dat twee thema’s de agenda zouden bepalen, en ze hébben dan ook de gang van zaken in Durban overschaduwd: het Midden-Oosten, en wat in het conferentiejargon "het verleden" heette, met name de gevolgen van slavernij en kolonialisme.
Misschien was het in werkelijkheid maar één thema, dat laatste met name. Want de Amerikaanse activist voor de mensenrechten, dominee Jesse Jackson had meteen zijn analyse klaar toen Washington de Amerikaanse afvaardiging in Durban terugriep: de Verenigde Staten gebruiken het Midden-Oosten als een voorwendsel om niet over de slavernij te moeten praten, en dus ook niet over de compensaties waarop de zwarte Amerikanen, in het geval van excuses van hun regering voor het hen aangedane leed, juridisch aanspraak zouden kunnen maken. Een scherp uitgesproken mening waarvoor er veel te zeggen is.
Het Midden-Oosten stond meteen centraal op de agenda, van bij het begin van het ngo-forum, dat de eigenlijke conferentie voorafging. Groepjes Palestijnen hadden zich keurig georganiseerd in het cricketstadion van Kingsley Mead. Om de vijf minuten of daaromtrent stonden er een stuk of tien recht op telkens weer een andere plaats van de tribune, om met een spreekkoor te beginnen, slogans te scanderen of spandoeken open te vouwen. Waarvan de boodschap onveranderd dezelfde richting uitging : de manier waarop Israël de Palestijnen behandelt, is een vorm van racisme.
Van bij het begin lieten de Palestijnen m.a.w. geen misverstand erover groeien dat hùn zaak de conferentie zou beheersen. En wat ze op het oog hadden, gebeurde ook. Met als gevolg enkele resoluties in de slottekst van het ngo-forum die Israël in het verdomhokje duwden. Geen sprake meer van de oude, door de VN overigens al lang herroepen gelijkstelling van zionisme met racisme, maar wel de vergelijking met de apartheid. Een vergelijking die verdedigers van de joodse zaak de gordijnen injaagt.
De Palestijnen zouden, ten koste van veel, zoniet alles, de racismeconferentie naar hun hand zetten. Daarvoor hebben ze uiteraard gegronde redenen. Ze vechten tenslotte voor een rechtvaardige zaak. De totstandkoming van Israël is een schoolvoorbeeld van hoe zelfs nog na de tweede wereldoorlog, als landen zoals India en Indonesië hun onafhankelijkheid bevechten, het Westen toch in koloniale termen blijft denken. Hoe kun je dat anders noemen, een staat oprichten met veronachtzaming van het blote feit dat daar al mensen wonen, op hun grond, met hun tradities, zonder hen bij die beslissing te betrekken, die hen integendeel door de strot te duwen. De vergelijking met hoe het op het einde van de negentiende eeuw in grote delen van Afrika gegaan is, dringt zich op. En vanzelfsprekend is de vraag terecht of de manier waarop Israël het vredesproces met de Palestijnen dwarsboomt, niet betekent dat het akkoord dood en begraven is. Die vaststelling leidt veel Palestijnen begrijpelijk tot wanhoop. En natuurlijk zijn de Palestijnen boos dat de Verenigde Staten wat ze rest aan hegemonisch overwicht in de wereld, sinds het aantreden van Bush als president, niet in de weegschaal legt, om het vastgelopen vredesproces vlot te trekken.
De Palestijnen hebben dus in Durban gedaan, waarin de joden meesters zijn : lobbyen zodat de besluitvorming in hun voordeel uitdraait. Zou de visie van de Verenigde Staten op het Midden-Oosten anders zo pro-Israël zijn ?
Zou de Franse eerste minister Jospin het anders nodig geacht hebben, om op een moment dat de onderhandelingen in Durban in een beslissende fase getreden waren, nog eens eraan te herinneren dat zionisme niet gelijk staat aan racisme. Daarover ging de discussie niet in Durban, maar hij moest ze wel doen om de joodse lobby in Frankrijk gerust te stellen dat het op de racismeconferentie niet de verkeerde kan uit zou gaan, ongeacht het feit dat hij daarmee de conferentie bijna in het honderd jaagde.
Zouden zonder de joodse lobby de internationale media meer aandacht blijven geven aan het conflict in het Midden-Oosten, hoe schrijnend ook, dan aan de miljoenen mensenlevens kostende oorlog in Centraal-Afrika ? De Palestijnen hebben dus begrepen dat ze het volle pond er tegenaan moeten gooien.
Bij die aanpak zijn er grote vragen te stellen. Moest dan echt alles wijken voor de kwestie van het Midden-Oosten. Waar was in Durban de discussie over de economische achtergronden van het racisme ? Waar de discussie over het moderne racisme in de westerse samenleving ? Wie heeft er in Durban Afghanistan aan de schandpaal gespijkerd voor de manier waarop de taliban er de rechten van de vrouw en minderheden met voeten treden ? Wie heeft ze gekapitteld voor de recente vernieling van eeuwenoude boeddhabeelden, cultureel erfgoed van de mensheid, toch een schoolvoorbeeld van intolerantie, een van de vier sleutelwoorden van de conferentie ?
Tenslotte, waartoe heeft die aanpak van de Palestijnen geleid, waarvoor al het andere moest wijken ? Tot een resolutie, die – te recht – respect opbrengt voor de slachtoffers van de Holocaust en van dat woord geen generische term maakt. Niet alle bloedbaden en slachtpartijen zijn volkerenmoorden, je moet een beetje zuinig zijn met die woorden. Tot een resolutie ook die, zonder Israël bij name te noemen, de bezetting van Palestijnse grond – te recht – als een aanslag op het Palestijnse volk bestempelt. Niet meer dan dat. Een tekst, waarachter ook de Verenigde Staten zouden hebben kunnen staan als ze niet voortijdig opgestapt waren. Was het dat waard ?
(Uitpers, oktober 2001)