Saai zou ze worden, de campagne voor de Duitse bondsdagverkiezingen op 24 september 2017. Dat werd een jaar geleden al geschreven, en het onverwachte opduiken van de sociaaldemocratische ‘komeet’ Schulz heeft daar slechts eventjes iets aan veranderd. Wie zondag het goud wint staat inderdaad al lang vast. Spannend blijft echter de strijd om het brons: want de vraag wie derde grootste partij wordt (na christendemocraten en SPD) kan beslissend zijn voor de coalitievorming én dus voor het beleid van het vierde kabinet-Merkel.
Zoveel is nu wel duidelijk: de kans dat de sociaaldemocratische lijsttrekker Martin Schulz de volgende bondskanselier wordt is zo goed als nihil. Schulz, die voordien een verdienstelijke rol had gespeeld als voorzitter van het Europees Parlement, was in het begin van dit jaar door zijn partij naar Duitsland gehaald in een soort wanhoopsoffensief om de meedogenloos dalende peilingsresultaten om te gooien. Dat leek aanvankelijk ook te lukken: met zijn ‘parler vrai’ maakte Schulz bij het brede publiek indruk als iemand die ‘dicht bij de mensen’ stond, en wist hij bij zijn eigen achterban zelfs nieuwe hoop te wekken. Maar lang duurde de nieuwe betovering niet: de deelstaatverkiezingen in Noordrijn-Westfalen (nota bene de ‘heimat’ van Schulz) werden een smadelijke afgang voor de SPD en daarmee ook voor hun ‘Hoffnungsträger’.
Smadelijk ja, maar vooral onheilspellend. Want een oude vuistregel in de Duitse politiek stelt dat deelstaatverkiezingen in Noordrijn-Westfalen (de meest bevolkte deelstaat, waar ook meer dan een kwart van het Duitse kiezerscorps woont) een zwaar voorspellend karakter hebben voor wat nadien op bondsniveau te verwachten valt. Dat de rood-groene deelstaatregering in NRW plaats moest ruimen voor een coalitie van christendemocraten en liberalen, werd en wordt vooral door deze laatsten graag uitgebazuind als voorafbeelding van de bondsregering die na 24 september zal aantreden.
Gepluimd
Maar zover is het nog niet. Want juist de coalitievorming nà de verkiezingen is ongeveer de enige kwestie die deze campagne nog iets of wat spannend maakt. Dat de christendemocratische familie (CDU + CSU) afgetekend de grootste formatie blijft staat – al lang ! – buiten kijf. Voor de sociaaldemocraten blijven slechts twee vragen open. Zal de ooit zo grote en roemrijke volkspartij tenminste nog ‘met de hakken over de sloot’ aan 25 procent geraken of zinkt ze verder weg? En: stel dat een christendemocratisch-liberale coalitie net geen meerderheid zou behalen, zal Merkel zich dan alsnog aan een heruitgave van de ‘grote’ coalitie (met de SPD) wagen of zal ze proberen water en vuur te verzoenen en naast de liberale FDP ook de Groenen (die de FDP hartsgrondig verafschuwen) in een onuitgegeven coalitieformule opnemen? Alleen doemt achter die tweede vraag een derde op, die door de SPD-leiding voorlopig – maar weinig overtuigend – wordt weggewuifd: zal de SPD zich andermaal in die versmachtende omarming durven of willen begeven?
De rechtervleugel van de christendemocraten mag dan wel morren dat Merkel ‘de beste sociaaldemocratische kanselier is sinds jaren’ (omdat die rechtervleugel vindt dat haar beleid niet rechts genoeg is), en de SPD kan zich verdedigen met de aloude sociaaldemocratische dooddoener ‘dat het zonder ons nog veel erger zou zijn’, maar de cijfers liegen er niet om : die ‘grote’ coalities hebben de SPD keer op keer electoraal gepluimd.
Berührungsängste
Al die vragen kunnen pas vanaf zondagavond worden beantwoord, wanneer de kiezer de kaarten heeft geschud en verdeeld. Maar hoe dan ook zal die verdeling er anno 2017 heel anders uitzien dan vier jaar geleden. Toen haalde de rechtse AfD (Alternative für Deutschland) de kiesdrempel van vijf procent niet, en … verdween vanwege diezelfde kiesdrempel zelfs de traditierijke liberale partij uit het bondsparlement. Vandaag schommelen in de peilingen (die, tussen deze haakjes, in de Bondsrepubliek doorgaans bijzonder betrouwbaar zijn) zowel de AfD als de FDP tussen acht en tien procent in de peilingen. Zo een verschuiving impliceert meteen ook dat de beide andere oppositiepartijen geen reden tot juichen hebben: ‘die Linke’ stagneert, en de Groenen moeten fors inleveren.
Die getallen zijn niet zonder belang: ze betekenen onder meer dat een (vanwege diverse ‘Berührungsängste’ toch al erg hypotetische) coalitie van SPD met Linke en Groenen vrijwel zeker geen meerderheid zou hebben. Ze betekenen ook dat een door de AfD verzwakte CDU-CSU (die in peilingen tot vijf procent achteruitgaat) misschien aan een herrezen FDP niet genoeg zou hebben om wél een meerderheid te vormen. Daarenboven heeft Merkel uitdrukkelijk verklaard dat zij onder geen beding een coalitie zou vormen met de AfD noch met ‘die Linke’; dat is in beide gevallen nogal evident, en althans op dat punt twijfelt dan ook niemand aan haar woorden.
Alleen blijven dan niet veel mogelijkheden over indien geen christendemocratisch-liberale meeerderheid uit de bus komt. Gedoogsteun vanuit de AfD is zowel voor de CDU-CSU als voor de FDP ondenkbaar. En voor de Groenen is het haast even ondenkbaar gedoogsteun te verlenen aan een kabinet waarin de FDP mee het beleid bepaalt; beide partijen verfoeien elkaar hartsgrondig. Dat zou het ook bijzonder moeilijk maken voor Merkel om met die twee partijen samen een coalitie te vormen.
Zeker: Merkel heeft al wel vaker onverwachte prestaties geleverd. Maar in dit geval wordt in en buiten het politieke wereldje vooral gevreesd dat zo’n onuitgegeven monstercoalitie nog veel erger zou lijden aan het euvel dat reeds de ‘grote’ coalitie van christen- en sociaaldemocraten teisterde: verregaande verlamming, omdat geen van de betrokken partijen de ander iets gunt. Een verschijnsel dat ook buiten de Bondsrepubliek wel ‘s opduikt.