Alle opgeklopte twijfels van voorbije dagen ten spijt werd op zondagavond haast meteen duidelijk: het conservatief-liberale bondgenootschap heeft de bondsdagverkiezingen gewonnen, en kreeg – onder meer dank zij tal van Überhangmandate – een afgetekende meerderheid. Vermoedelijk zelfs in de bondsraad, aangezien deelstaatverkiezingen vergelijkbare uitslagen te zien gaven.
In de voorbije week werd ze dan toch nog een béétje spannend, de campagne voor de Duitse bondsdagverkiezingen. Voordien was het àl geeuwen wat de klok sloeg, in wat de klein-maar-dappere ‘Tageszeitung’ cynisch betitelde als “de spannendste campagne voor bondsdagverkiezingen van de jongste drie jaar”.
Nu… viér jaar geleden was de campagne wel spannender geweest, en vooral de verkiezingsavond zelf: het als overwinnaar gedoodverfde bondgenootschap van christendemocraten en liberalen pakte nipt naast de meerderheid, en zo werd Angela Merkel willens nillens kanselier van een ‘grote’ coalitie van christen- en sociaaldemocraten. Een regeringsformule die in Duitsland in brede kring als ’tegen- natuurlijk’ geldt, die ondanks haar overdonderende meerderheid in de bondsdag slechts bitter weinig tot stand bracht, en die Merkel in eigen CDU-CSU-rangen de reputatie opleverde dat ze tegenover de natuurlijke tegenstrever veel te toegeeflijk was.
Toen dus de peilingen begonnen te suggereren dat het conservatief-liberale bondgenootschap wel eens andermaal géén meerderheid zou kunnen behalen, werd het toch nog spannend. De hele campagne-strategie van de SPD was er immers op gericht de kiezers te mobiliseren tégen een ‘zwart-gele’ regering (dat zijn in de bondsrepubliek nu eenmaal de kleuren van resp. christendemocraten en liberalen). Want ondanks alle speculaties over mogelijke driepartijen-coalities (met Groenen en liberalen of Linke) waarin de SPD de leidende partner zou zijn, wisten de partijleiders van al die potentiële partners duivels goed dat zo een formule – in welke richting ook – feitelijk uitgesloten is. En dat de SPD hooguit “de schade zou kunnen beperken” in een nieuwe grote coalitie. Alleen was dàt nu precies wat ongeveer iedereen wil vermijden.
Dus werd – vooral door de voorstanders van een conservatief-liberale coalitie – alle hens aan dek geblazen. In niet mis te verstane bewoordingen.
In alle toonaarden werd uitgebazuind dat een nieuwe grote coalitie nooit vier jaar zou standhouden, en dat de SPD slechts wachtte op de eerste gelegenheid om alle dure eden te verloochenen en toch met de ‘communisten’ scheep te gaan. Het einde van de beschaving, kortom – of althans: van Duitsland als welvaartsstaat en motor van de Europese Unie.
Tegelijk werd in grote advertenties opgeroepen om de CDU maar meteen van alle bekoringen in de verkeerde richting te bevrijden, door vooral de liberale FDP te versterken. Of liever: om het samengaan van beide partijen ‘af te dwingen’ door voor beide te stemmen. Want dat kan in Duitsland, gezien het merkwaardige kiesstelsel, waardoor elke kiezer over twee stemmen beschikt (zie verklarende bijlage). Dergelijke oproepen werden ook door bekende CDU-aanhangers (van de rechtervleugel) onderschreven. Ze zijn een voorbeeld van rationeel tactisch denken, dat natuurlijk niet aan iedereen is besteed. SPD en Groenen bijvoorbeeld – hoe regeergeil ook – gunden elkaar die rationele keuze niet, hoewel ze voor beide electoraal voordeel had kunnen opleveren.
En vooral: ondanks alle hierboven opgesomde bezwaren leek de Duitse kiezer (m/v) wél voor een grote coalitie gewonnen: indien men daar duidelijk voor kon kiezen zou ze nek aan nek liggen met het ‘burgerlijke’ kamp. Dat lijkt verrassend, maar is het niet echt: nogal wat CDU-kiezers beseffen immers maar al te goed dat de volgende regering fors zal moeten besparen, en hopen dat die inspanningen onder een grote coalitie minder pijn zullen doen dan onder een ’thatcheriaanse’ regering van CDU-CSU met de liberalen.
Alleen: die rechtstreekse keuze voor een grote coalitie is alsnog onmogelijk, en dus wordt het voor vele kiezers moeilijk. Té moeilijk ? Ach, dan blijven ze toch gewoon thuis !
In Duitsland bestaat immers (zoals dat in volwassen democratieën hoort) geen opkomstplicht. Algemeen werd dan ook verwacht dat de opkomst voor deze bondsdagverkiezingen nog lager zou uitvallen dan in 2005. Maar de armzalige 71 % zondagavond betekenen niet alleen een historisch dieptepunt, maar voor de Duitse democratie echt wel een alarmsignaal.
In elk geval kwam het er op aan in de laatste dagen voor de verkiezingen zoveel mogelijk kiezers te mobiliseren. Vanuit centrum-linkse hoek door nog feller dan voorheen een eventuele zwart-gele regering als sociale apocalyps af te schilderen. Vanuit het conservatief-liberale kamp door er op te wijzen dat de overwinning nog helemaal niet vaststond, en elke stem nodig bleef om “nog eens vier jaar stagnatie” te voorkomen.
In die zin zorgden de laatste dagen van de campagne dan toch nog voor enige spanning. Niet omdat twee ‘kampen’ aan elkaar gewaagd zouden zijn, want daarvoor bleef de achterstand van de SPD tegenover de CDU-CSU te groot. Maar omdat de les van 2005 niet vergeten werd: de overwinning voor het burgerlijke kamp werd niet in peilingen behaald, maar in de stemhokjes; en ze zou pas zeker zijn wanneer het eindresultaat vaststond.
Lang hoefde men daarop tijdens de verkiezingsavond niet te wachten. En over de uitslag was geen discussie mogelijk: zelfs zonder haar recordaantal Überhangmandate krijgt de coalitie van CDU-CSU en FDP een meerderheid. Ze kan nu ongeremd haar programma van ‘drastische hervormingen’ doorvoeren, dat weinig goeds belooft voor de doorsnee-Duitser. Want de onderlinge krachtverhouding binnen die coalitie liegt er niet om: de CDU-CSU behaalt het laagste stemmenpercentage in haar hele geschiedenis, terwijl de FDP een historisch hoog aantal stemmen kreeg. De ‘aanbevelingen’ om eerste en tweede stemmen vernuftig te verdelen hebben blijkbaar het gewenste effect gehad: de CDU dankt een deel van haar kracht aan de ‘overtallige’ zetels (Überhangmandate), de FDP aan stemmen van CDU-kiezers die dit keer zeker niet het risico wilden lopen opnieuw in een grote coalitie te belanden.
En de christendemocratische minister-president van Noordrijn-Westfalen mag dan al beweren dat het “nu tijd is voor een beleid dat economische groei bevordert, maar dan op de grondslag van sociale rechtvaardigheid”, in de praktijk zal vooral het eerste tellen. Daaraan zal ook de uitspraak van de zegevierende Angela Merkel weinig veranderen, die “kanselier van alle Duitsers” wil zijn.
Anderzijds geldt: een uitgesproken liberaal beleid wordt ook mogelijk omdat tegenover de regering een verdeelde oppositie staat, waarin de Groenen een teleurstellend resultaat behaalden, en de SPD op een absoluut historisch dieptepunt is aangeland. De Linke blijkt ook in het westen van de bondsrepubliek door te breken, en dat is uiteraard ook een gevolg van haar harde oppositie tegen het ‘burgerlijke’ hervormingsbeleid dat door de SPD mee-gedragen werd. Tot een eendrachtig optreden van de oppositie zal een en ander niet bijdragen. Al was het maar omdat de eerbiedwaardige, 146 jaar oude sociaaldemocratische partij nu wel onmiskenbaar aan een ernstige herbronning toe is.
Over één ding echter maakt de Duitse kiezer zich inmiddels geen enkele illusie, in hoeveel bochten de politici zich ook gewrongen hebben om daarover in de campagne zo weinig mogelijk te zeggen: er zal de komende jaren fors, zeer fors moeten worden bespaard.
Niet zonder reden liet een triomferend Linke-boegbeeld Lafontaine optekenen dat de christendemocratisch-liberale coalitie in werkelijkheid minder sterk staat dan de cijfers suggereren, aangezien ze met immense economische en sociale problemen zal worden geconfronteerd, maar dat binnen een dramatisch financieel keurslijf. De rijkelijke belastingverlagingen die CDU-CSU en FDP tijdens de campagne beloofden zijn immers slechts financierbaar wanneer de bondsrepubliek een jaarlijkse groei van ongeveer 9 procent zou kennen. En daaraan gelooft natuurlijk geen mens. Dus kunnen lastenverlagingen slechts indien de overheid nog meer schulden maakt. Maar…stond daar niet in het CDU-kiesprogramma dat “de schulden van vandaag de belastingen van morgen zijn” ?
Cijfers (inclusief Überhangmandate)
Partijen % 2009 % 2005 Zetels 2009 / 2005
CDU-CSU 33,8 35,2 239 226
SPD 23.0 34,2 146 222
FDP 14.6 9,8 93 61
Linke 11.9 8,7 76 57
Groenen 10.7 8,1 68 54
(Uitpers, nr. 113, 11de jg., oktober 2009)
Bijlage:
Twee stemmen, rationeel verdeeld
Nauwelijks een minuut na het sluiten van het laatste kiesbureau pakten de beide grote Duitse televisiezenders al uit met eerste prognoses, en die lagen verrassend dicht bij het eindresultaat. Slechts één cijfer bleef tot laat op de avond onduidelijk: hoeveel zetels zou het parlement uiteindelijk tellen?
Hoezo onduidelijk? De verdeling van de zetels tussen de partijen verschilt natuurlijk van de ene legislatuur tot de andere, maar hun totale aantal toch niet? Toch wel. En dat kan in de eindspurt zelfs voor adembenemende verschuivingen zorgen, zoals onder meer in 2002 en 2005. In 2009 bleken die ‘overtallige’ zetels zelfs doorslaggevend voor de zegepraal van het christendemocratisch-liberale bondgenootschap.
Die voor kandidaat-kanseliers tergende onzekerheid heeft alles te maken met een van de merkwaardige trekjes van het Duitse kiesstelsel.
Toen na de oorlog het westen van Duitsland een democratie moest worden, werd (duidelijk onder invloed van de bezettingsmachten) gekozen voor een systeem waarin zowel meerderheidsstelsel als verhoudingskiesrecht aan bod kwamen. In een meerderheidsstelsel stuurt elk kiesdistrict één afgevaardigde naar het parlement; dat wordt de kandidaat die het hoogste aantal stemmen heeft behaald (zoals in Groot-Brittannië) of, desnoods in een tweede ronde, tenminste de helft-plus-een (zoals in Frankrijk). In een proportioneel stelsel worden de zetels (in grotere kiesomschrijvingen) verdeeld in verhouding tot de stemmenpercentages die de verschillende partijen hebben behaald; doorgaans moeten ze wel een minimumpercentage (kiesdrempel) halen om aan de verdeling mee te doen. Het eerste stelsel resulteert in een duidelijker afbakening tussen meerderheid en oppositie, het tweede in een meer correcte weergave van de wil van de kiezer.
Als je die twee stelsels wil combineren beland je onvermijdelijk in een behoorlijk ingewikkeld systeem. Resultaat: Duitsland kent een “gepersonaliseerd verhoudingskiesrecht”, waarin elke kiesgerechtigde over twee stemmen beschikt. De Erststimme moet uitmaken welke kandidaat het kiesdistrict zal vertegenwoordigen, de Zweitstimme bepaalt hoe sterk de verschillende partijen uit de bus komen. Ofte: met de eerste stem kies je rechtstreeks voor een kandidaat, met de tweede voor een partij. En dat hoeft niet noodzakelijk de partij te zijn van de kandidaat die je eerste stem kreeg. Die keuzevrijheid heeft merkwaardige gevolgen voor de uiteindelijke samenstelling van het parlement.
Want wat gebeurt er? Het land is ingedeeld in een aantal kiesdistricten (in het huidige Duitsland zijn er dat 299) waarin telkens één afgevaardigde rechtstreeks wordt verkozen: wie het – relatief – hoogste aantal stemmen haalt is verkozen. En blijft verkozen. In elk geval. Daarmee is het meerderheidsstelsel aan bod gekomen.
Vervolgens komen de Zweitstimmen aan bod. Die zijn beslissend voor de berekening van het stemmenpercentage dat de verschillende partijen hebben behaald, en het is op basis dààrvan dat wordt berekend hoeveel van de 598 zetels een partij krijgt toegewezen – indien ze tenminste de kiesdrempel heeft gehaald. De 598 zetels worden verdeeld over de verschillende deelstaten in verhouding tot hun bevolkingsaantal; in feite gaat het telkens om het dubbel van het aantal kiesdistricten. In de grootste deelstaat (Noordrijn-Westfalen) zijn bijv. 128 zetels te verdelen, in het veel minder bevolkte Brandenburg 10.
Maar wat doe je dan wanneer blijkt dat een partij via de rechtstreekse verkiezing in kiesdistricten (met de Erststimmen dus) al méér zetels heeft veroverd dan ze eigenlijk op grond van haar stemmenpercentage (in Zweitstimmen) verdient ? Simpel: de rechtstreeks verworven mandaten blijven behouden, en de proportionele zetelverdeling wordt berekend alsof er geen vuiltje aan de lucht is: uitsluitend op grond van de behaalde Zweitstimmen.
Die proportioneel verworven zetels gaan allereerst naar de rechtstreeks verkozen kandidaten. Voor een partij die proportioneel recht heeft op méér afgevaardigden dan ze rechtstreeks verkozen kreeg, gaan de resterende zetels naar de kandidaten op de partijlijst van die deelstaat. Als een partij echter recht heeft op minder ‘proportionele’ zetels dan ze al heeft veroverd via de kiesdistricten, dan blijven die zetels behouden: dàt zijn dan de veelbesproken Überhangmandate. En dus kunnen in het federale parlement uiteindelijk méér dan 598 leden belanden: in elk geval de 299 rechtstreeks verkozen afgevaardigden uit de kiesdistricten én het resterende aantal mandatarissen waarop de verschillende partijen mogen aanspraak maken op grond van hun stemmenpercentage. Wanneer – bijvoorbeeld – in de deelstaat Sachsen-Anhalt de SPD al tien kiesdistricten rechtstreeks heeft veroverd, maar op grond van haar percentage aan Zweitstimmen in die deelstaat eigenlijk maar recht heeft op zeven zetels, dan mag ze toch die tien mensen naar de bondsdag sturen, en krijgt ze dus (alleen al in die deelstaat) alvast drie zetels méér dan ze in een zuivere proportionele verdeling mocht verwachten.
Die extraatjes komen vooral de grote partijen ten goede, en doorgaans eerder de CDU dan de SPD); het aantal extra-zetels kan overigens aardig oplopen. Bij de bondsdagverkiezingen in 2005 waren het er liefst zestien, in 2009 voorspelden sommige experten zelfs een overschot van ruim twintig mandaten voor de CDU; het werden er zelfs méér. En daarmee was een na-oorlogs record gevestigd.
Met zijn twee stemmen kan de kiezer ook handig maneuvreren. Liberale of groene kiezers zijn wel realistisch genoeg om te beseffen dat op het niveau van het kiesdistrict een ‘gele’ of ‘groene’ kandidaat praktisch geen kans maakt om rechtstreeks verkozen te geraken. Dus geven ze hun Erststimme liever aan de kandidaat van de grote partij waarbij ze het dichtst aanleunen en waarmee ze dus liefst een coalitie willen zien tot stand komen. De liberale voorkeur gaat traditioneel naar de christendemocraten, de groene naar de sociaaldemocraten. Zo wordt de gewenste coalitiepartner versterkt, terwijl de nuttige tweede stem naar de eigen partij gaat.
‘Auf die Zweitstimme kommt es an‘ is dan ook een slogan die vooral door die kleinere partijen in de verf wordt gezet tijdens de kiescampagnes.
Hoewel. Niet alléén door de kleine. De complexiteit van het systeem neigt af en toe ferm naar perversiteit: wanneer bijv. een grote partij – die zeker is van een fors aantal rechtstreeks verkozenen – de kiezers zélf oproept om bij het uitbrengen van hun tweede stem toch ook de potentiële coalitiepartner niet te vergeten… want die moet immers ook sterk genoeg worden.
Het omgekeerde geldt ook. Aangezien de beide grote volkspartijen (CDU-CSU en SPD) vooral in de grote centrumvijver pogen te vissen, doen de kleinere partijen veel sterker beroep op de ideologisch gemotiveerde kiezer: wie een centrum-rechtse regering wil, kan voor alle zekerheid maar beter de liberale component daarin versterken, wie een centrum-linkse koers voorstaat moet maar zorgen dat de groenen een voldoende sterke onderhandelingspositie krijgen. In 2009 speelden die overwegingen nog meer dan anders, omdat beide zijden alles liever willen dan een voortzetting van de grote coalitie.
In wezen is dat systeem van extra-zetels toch weer een vertekening van de echte electorale sterkte van de partijen: het blijkt zelfs mogelijk dat een partij er belang bij kan hebben enkele duizenden stemmen minder te behalen om zo een Überhangmandat te behouden. Geen wonder dus dat het Duitse Grondwettelijk Hof de wetgever heeft opgelegd het systeem te corrigeren…tegen uiterlijk 2011. Zodat het nu nog volop kon spelen.
Anderzijds is een regeringsmeerderheid die alleen bestaat bij de gratie van dergelijke extra-zetels uiteindelijk een wankele zaak: als een Überhänger sterft of er de brui aan geeft, wordt die niet vervangen, en valt dus een zetel weg. Vandaar ook het beschamende beeld van doodzieke parlementsleden die op een berrie werden aangedragen om op het stemknopje te drukken.
De combinatie van meerderheids- en proportionele verkiezing heeft nog andere gevolgen. Om überhaupt in aanmerking te komen voor de zetelverdeling in de bondsdag moet een partij bundesweit tenminste vijf procent van de (tweede) stemmen behalen…behalve wanneer ze via de eerste stemmen al drie kiesdistricten rechtstreeks heeft veroverd. Dan telt ze volwaardig mee voor de algemene zetelverdeling.