De campagne voor de Duitse bondsdagverkiezingen van 26 september werd in de voorbije weken onverwacht spannend en zelfs bitsig. Als de peilingen kloppen (en dat doen ze in Duitsland meestal) zullen de ‘katastrofale’ afgang van de CDU-CSU en de relatieve heropstanding van de SPD een federaal parlement opleveren dat nog nooit in de na-oorlogse geschiedenis zo verdeeld was … mathematisch én inhoudelijk. Een sterk antagonistische campagne en een verdeeld parlement zullen ook de regeringsvorming nadien aartsmoeilijk maken. En … het Duits is een woord rijker geworden.
“We zijn dit echt wel beu”, schoot de secretaris-generaal van de sociaaldemocratische SPD, Lars Klingbeil, uit zijn slof tijdens een tv-debat, zo’n twee weken geleden. “De CDU doet verdomme alsof zij het alleenrecht heeft op het kanselierschap, alsof het land haar toebehoort”.
Dat was harde en klare taal. En de bitse toon maakte niet alleen duidelijk hoe fel de zenuwen gespannen staan tussen de SPD en de christendemocratische CDU (hoewel beide partijen voorlopig nog samen regeren in een ‘grote coalitie’); hij toonde ook herwonnen zelfvertrouwen bij de SPD tegenover toenemende vertwijfeling bij de CDU.
Zoveel is zeker: voor het eerst sinds Angela Merkel in 2005 een arrogante kanselier Schröder in het zand deed bijten, werd een campagne voor de bondsdagverkiezingen echt spannend. En bijwijlen zelfs behoorlijk venijnig.
Bovendien is ondertussen ook wel duidelijk – en echt niet alleen op grond van grotendeels gelijklopende opiniepeilingen – dat op zondagavond 26 september geen echte, incontournable winnaar uit de bus zal komen. Die peilingen liegen er inderdaad niet om. Al maandenlang ‘voorspellen’ ze een katastrofale afgang voor de christendemocratische CDU én voor de Beierse zusterpartij CSU, samen de Union. Dat de partij van Adenauer (grondlegger van de na-oorlogse Bondsrepubliek), Erhard (vader van het Wirtschaftswunder), en Kohl (kanselier van de Duitse eenmaking) ooit onder 20 procent zou zakken, kon niemand zich in ernst voorstellen … tot enkele maanden geleden.
Maar echt reden tot juichen hebben ook andere partijen niet. Voor de SPD mag het een hele opluchting zijn dat ze eindelijk weer boven de beschamende 20%-grens is geraakt; ze staat daarmee wel nog een heel eind onder de 41 procent waarmee Schröder in 1998 kanselier werd van een ‘rood-groene’ coalitie. De Groenen scoren met 16 % behoorlijk, maar zingen sinds enkele weken wel een toontje lager dan in het begin van de zomer, toen ze in peilingen zelfs de CDU leken voorbij te steken. En de extreem-rechtse AfD stagneert op goed 11 procent; dat is – ondanks of vanwege een bizarre anti-EU en antivax-campagne? – minder dan bij de vorige bondsdagverkiezingen. Kortom: alleen bij de liberale FDP heerst (bewust bescheiden) triomfstemming. Niet alleen omdat de partij met 11 % ver boven de kiesdrempel blijft die in het verleden vaak slechts nipt werd gehaald, maar vooral omdat alles er op wijst dat de partij bij de regeringsvorming een cruciale rol zal kunnen spelen.
Zondagavond zal immers alleen blijken hoe de kaarten verdeeld liggen. Maar welk spel daar vervolgens mee wordt gespeeld, is een heel andere vraag; dat is ook in het verleden al meer dan eens gebleken. Precies daarom is het zinvol even terug te blikken op de campagne, en wat daarin aan sentimenten en ressentimenten tot uiting is gekomen.
Hetze
Nadat kanselier Merkel telkens opnieuw tegenover iedereen in en buiten haar partij had beklemtoond dat zij in geen geval ter beschikking stond voor een volgend mandaat als kanselier, veroorloofden CDU en CSU zich in de eerste helft van dit jaar een lang aanslepend en werkelijk adembenemend gestuntel bij het ‘uitverkiezen’ van een kandidaat-kanselier. Dat het uiteindelijk Armin Laschet (minister-president van Noordrijn-Westfalen, de grootste van de 16 deelstaten) werd, en niet Markus Söder (minister-president van Beieren, tweede grootste deelstaat) was ongetwijfeld één van de redenen waarom de ‘Union’ in de peilingen naar beneden tuimelde, en zelfs even onder 20 % zonk.
Zoiets was bij de christendemocraten (die zich in Duitsland onbeschroomd conservatieven noemen…) nooit vertoond. Zouden zij het droeve lot moeten delen van die andere voormalige grote volkspartij, de SPD, die op nauwelijks twintig jaar de helft van haar kiezers was kwijtgeraakt? Paniek alom. En mét de paniek ook het ‘paniekvoetbal’, dat slechts heil leek te zien in een onbeschaamde hetze-campagne, zoals die sinds de ergste tijden van de Koude Oorlog niet meer was vertoond.
Toén werd een stem links van de CDU vol afschuw bestempeld als voorbode van een bloeddorstige communistische invasie. Nù werd dat spookbeeld slechts licht aangepast: een stem voor de SPD of voor de Groenen (die voor de CDU al lang een veel grotere concurrent zijn) kon alleen maar betekenen dat Duitsland voortaan zou zuchten onder een regering waarin communisten een forse vinger in de pap zouden krijgen. Want ‘die Linke’ – nochtans voor zowel SPD als Groenen allesbehalve de gedroomde coalitiepartner – werden uiteraard, gezien de historische oorsprong van de partij, graag met veel pathos afgeschilderd als de nauwelijks verkapte erfgenamen van het DDR-regime.
Maar de Bondsrepubliek van 2021 is die van zeventig jaar geleden niet, en de rote Socken-hetze begon zelfs verstandige conservatieven op de zenuwen te werken. Vooral – zo werd in de media steeds vaker opgeworpen – omdat die hetze blijkbaar moest verdoezelen dat de partij de kiezer verder niets te vertellen had. “Zijn die miserabele peilingen toe te schrijven aan uw kandidaat-kanselier, aan het volstrekte gebrek aan inhoud van uw campagne, of aan een algemene vraag om verandering ?” vroeg een invloedrijke moderator boudweg. Een zinnig antwoord bleef uit.
Bij de conservatieven was vertwijfeling troef, en dat in de laatste weken van de campagne peilingspecentages van 21 of 22 procent werden gehaald kon moeilijk als onstuitbare opgang worden verkocht.
Dat de partij ten oorlog moest met een kandidaat die geen schijn van kans had om de belabberde cijfers voldoende op te krikken, had ze alleen aan zichzelf te wijten. En hoe behendig Laschet zich ook – met de moed der wanhoop – verdedigde in debatten en rechtstreekse confrontaties met kiezers, overtuigen kon hij nauwelijks. Soms kreeg je de indruk dat hij vanwege het voortdurende ‘enerzijds-anderzijds’ (voor christendemocraten nog typischer dan voor anderen) op de duur zelf niet meer wist waar hij stond. Zo bleef slechts de hoop dat van de nog onbesliste kiezers (of deze die niet zinnens zijn überhaupt te gaan stemmen) alsnog een deel zou kunnen worden overgehaald om ‘de erfenis van Merkel’ veilig te stellen door een stem voor CDU of CSU.
Heropstanding
Alleen beschouwen velen in Duitsland het hoegenaamd niet vanzelfsprekend dat die erfenis uitsluitend door de CDU kan worden opgeëist. Kreeg Merkel al niet minstens tien jaar lang van de rechtervleugel in CDU-CSU te horen dat zij de beleidslijnen van de partij had ‘ge-sociaaldemocratiseerd’ ? Dat was uiteraard rijkelijk overdreven. Want van hun kant kloegen de sociaaldemocraten dat zij keer op keer electoraal werden afgestraft voor hun deelname aan een ‘grote coalitie’: dat zij “in de machinekamer het werk deden” maar Merkel “op het zonnedek” de electorale baten daarvan opstreek. Vandaar ook de boze uitval van de SPD-secretaris-generaal tegen de herhaalde insinuatie van CDU-kant als zou SPD-kandidaat-kanselier Olaf Scholz zo ongeveer wederrechtelijk met de erfenis van Merkel aan de haal gaan. Als die grote coalities toch enig sociaal beleid (hoe bescheiden ook…) hadden doorgevoerd was dat alleen te danken aan onze druk binnen de regering, werd vanuit de SPD steevast beklemtoond. Lees: met recht en reden wordt Scholz door vele kiezers gezien als de ideale opvolger voor Merkel. In de loop van de campagne werd dat Scholz-effect steeds krachtiger merkbaar, en zorgde het meteen ook voor een heropstanding van de SPD in de peilingen.
Echt verwonderlijk is dat niet. Niet zonder reden wordt Scholz (die trouwens ook in Hamburg aan zijn politieke carrière begon) vaak vergeleken met de ‘overtuigd pragmatische’ Helmut Schmidt, die in 1974 de charismatische Willy Brandt opvolgde als kanselier, en onder meer befaamd bleef om zijn uitspraak (in een moeilijk vertaalbare woordspeling) dat “wie last heeft van visie maar beter een arts kan raadplegen”. Scholz is uit datzelfde hout gesneden: de technocratische reflex primeert op de sociale, maar die is nooit helemaal weg. Voor de linkervleugel in de SPD is Scholz dus te braaf, en dat verklaart waarom hij het in 2019 bij de SPD-voorzittersverkiezing moest afleggen tegen een duidelijk linkser georiënteerd duo.
Overigens blijkt die – in de Duitse politiek eerder ongebruikelijke – taakverdeling tussen een gematigde regeringsdeelname en een meer geprofileerde partijleiding kennelijk goede resultaten op te leveren.
Want Scholz én zijn partij hebben begrepen dat heel veel Duitsers eigenlijk liefst het Merkel-beleid willen voortgezet zien, ook als dat gebeurt door iemand met een andere kleur. “Wie wil winnen, moet de Merkel-kiezers overtuigen” heet het bij commentatoren. Dat recent zoveel kiezers de Merkel-erfenis in goede handen zien bij een SPD-kanselier, zegt natuurlijk veel over het imago van ‘rustigende vastheid’ dat Scholz graag verspreidt … maar evenveel over het onvermogen van de intern zwaar verdeelde CDU-CSU om zich als enige rechtmatige erfgenaam op te werpen.
Tegelijk hoedt Scholz zich ervoor om in de val te trappen die de CDU even onvermoeibaar als krampachtig steeds opnieuw opstelt: hij weigert stellig te beloven dat hij nooit ofte nooit met ‘die Linke’ een coalitie zal vormen; dat is het slimste antwoord op de (poging tot) hysterie rond ‘het rode gevaar’. Maar aangezien toch iedereen weet dat hij voor een coalitie met ‘die Linke’ zeker niet te vinden is, beperken alle SPD-woordvoerders zich tot de geloofsbelijdenis dat hun partij vast verworteld is in de vrije-markteconomie. Hoewel het nu toch hoog tijd wordt om de sterkste schouders (tenminste een deel van) de zwaarste lasten te laten dragen, jaja.
Hoogmoed
Dat klinkt allemaal eerder geruststellend dan bedreigend, en dat is ook de bedoeling. Niet zonder reden hoor je vaak de commentaar dat de heropleving van de SPD niet zozeer aan Scholz’ sterkte te danken is, maar aan de zwakte van zijn concurrenten. Want naast (maar toch vooral tegenover) Laschet staat daar nu ook iemand voor de Groenen: Annalena Baerbock, sinds 2013 in de Bondsdag, sinds 2018 co-voorzitter naast Robert Habeck, en in april van dit jaar kandidaat-kanselier. Pardon? Die kleine Groenen, traditioneel hooguit goed om de SPD aan een meerderheid te helpen, schuiven een eigen kandidaat-kanselier naar voren? Als dat geen hubris is: de vermetele hoogmoed die in Griekse tragedies door de goden wordt afgestraft. ‘Zelfs’ Joschka Fischer was nooit kandidaat-kanselier.
Nu ja, zo klein waren die Groenen niet meer toen ze door hoogmoed werden bevangen. In de zomer van 2019 overvleugelden ze in de peilingen zelfs de CDU, die zich evenwel fors herstelde doorheen de corona-crisis. In het voorjaar 2021 ging het weer opwaarts, en in april stond de partij weer gelijk met de CDU, op 25 %. Allicht ook omdat het aanduiden van een kandidaat-kanselier bij CDU-CSU met een lamentabel touwtrekken gepaard ging, terwijl bij de Groenen co-voorzitter Habeck (schijnbaar) met de glimlach plaats maakte voor Baerbock.
In de voorbije jaren was Baerbock in allerlei praatprogramma’s en debatten trouwens opgevallen door een combinatie van vlotte assertiviteit én dossierkennis. Veelbelovend.
Maar als je met zo’n fraai aureool ten strijde trekt mag je – neen, moét je – verwachten dat de concurrenten alles uit de kast zullen halen om dat aureool te beschadigen. En moet je dus verduiveld goed uitkijken of in die kast geen lijken rondslingeren. Een ‘vergetelheid’ in je belastingaangifte, een ‘slordigheid’ in je cv, ‘overhaasting’ in je scriptie … hoe onbeduidend ze ook mochten zijn, ze werden uiteraard stevig in de verf gezet door de media en met name door de CDU, die zo hoopte af te rekenen met een gevaarlijke concurrent. Baerbock moest door het stof, en deed dat ook, al ging dat duidelijk niet van harte. Maar zij bleef overeind, en wist door haar debat-talent en feitenkennis verloren terrein weer ten dele goed te maken. Zodat de Groenen thans op 16 procent worden gepeild, wat nog altijd bijna het dubbele is van het verkiezingsresultaat in 2017.
Aan de kandidatuur van Baerbock heeft het Duits trouwens – onrechtstreeks – een nieuw woord te danken. Waar vroeger in tv-debatten een CDU-CSU kandidaat duelleerde met een van de SPD, ging het nu telkens om een Triell. Baerbock deed trouwens haar best om duidelijk te maken dat duels tot het verleden behoren. Toen in het laatste tv-debat de standpunten van SPD en Groenen (naar haar aanvoelen) te dicht op elkaar begonnen te lijken, schrok zij er niet voor terug om even in de aanval te gaan tegen Scholz en het wijfelende milieu-beleid van de SPD en de grote coalitie. Een tweestrijd worden de verkiezingen zeker niet, maar even zeker wél een Richtungswahl, een krachtmeting die van heel groot belang kan worden voor de toekomst van de Bondsrepubliek – en daarmee ook van Europa.
Edi Clijsters
Obesitas bedreigt Bundestag
De Duitse bondsdagverkiezingen leverden naast leerrijke stemmenverschuivingen nog een andere verrassing op: het onberekenbare opzwellen van het Duitse parlement. Hoezo? De verdeling van de zetels tussen de partijen verschilt natuurlijk van de ene legislatuur tot de andere, maar hun totale aantal toch niet? Toch wel. En dat kan in de eindspurt zelfs voor adembenemende verschuivingen zorgen, zoals onder meer in 2002 en 2005. Of tot bedenkelijke obesitas voor de bondsdag. Dat heeft alles te maken met merkwaardige trekjes van het Duitse kiesstelsel.
Toen na de oorlog het westen van Duitsland een democratie moest worden, werd (duidelijk onder invloed van de bezettingsmachten) gekozen voor een systeem waarin zowel meerderheidsstelsel als verhoudingskiesrecht aan bod kwamen. In een meerderheidsstelsel stuurt elk kiesdistrict één afgevaardigde naar het parlement: dat wordt de kandidaat die het hoogste aantal stemmen heeft behaald (zoals in Groot-Brittanië) of, desnoods in een tweede ronde, tenminste de helft-plus-een (zoals in Frankrijk). In een proportioneel stelsel worden de zetels (in grotere kiesomschrijvingen) verdeeld in verhouding tot de stemmenpercentages die de verschillende partijen hebben behaald; doorgaans moeten ze wel een minimum-percentage (kiesdrempel) halen om aan de verdeling mee te doen. Het eerste stelsel resulteert in een duidelijke afbakening tussen meerderheid en oppositie, het tweede in een correctere weergave van de wil van de kiezer.
Als je die twee stelsels wil combineren beland je onvermijdelijk in een behoorlijk ingewikkeld systeem. Resultaat: Duitsland kent een “gepersonaliseerd verhoudingskiesrecht”, waarin elke kiesgerechtigde over 2 stemmen beschikt (door cynici soms ook de ‘heilige tweevuldigheid’ genoemd). De Erststimme moet uitmaken welke kandidaat het kiesdistrict zal vertegenwoordigen, de Zweitstimme bepaalt (per deelstaat) hoe sterk de verschillende partijen uit de bus komen. Ofte: met de eerste stem kies je rechtstreeks voor een kandidaat, met de tweede voor een partij. En dat hoeft niet noodzakelijk de partij te zijn van de kandidaat die je eerste stem kreeg. Die keuzevrijheid heeft merkwaardige gevolgen voor de uiteindelijke samenstelling van het parlement.
(Voor alle duidelijkheid tussen deze haakjes: de term parlement wordt hier gebruikt voor de bondsdag, waarin de rechtstreeks verkozen parlementsleden zetelen. Daarnaast bestaat als wetgevend lichaam ook de bondsraad: een ‘senaat van de deelstaten’ waarin de afgevaardigden niet rechtstreeks verkozen zijn, en die – zeker na de jongste hervorming van het Duitse federalisme – duidelijk minder in de pap te brokken heeft).
2 stemmen
Wat gebeurt nu met die twee stemmen ? Het land is ingedeeld in een aantal kiesdistricten (thans 299) waarin telkens één afgevaardigde rechtstreeks wordt verkozen: wie het – relatief – hoogste aantal stemmen haalt is verkozen. En blijft verkozen. Daarmee is het meerderheidsstelsel aan bod gekomen.
Om ook het proportionaliteitsbeginsel te laten spelen worden nog eens evenveel zetels voorzien, die worden toegewezen volgens de stemmenpercentages van de respectieve partijen. De bondsdag als geheel telt dus (minstens) 598 mandaten. En nu komen de Zweitstimmen aan bod. Die zijn beslissend voor de berekening van het stemmenpercentage dat de verschillende partijen hebben behaald, en het is op basis dààrvan dat wordt berekend hoeveel van de 598 zetels een partij krijgt toegewezen – indien ze tenminste de kiesdrempel heeft gehaald. De 598 zetels worden verdeeld over de verschillende deelstaten in verhouding tot hun bevolkingsaantal; in feite gaat het telkens om het dubbel van het aantal kiesdistricten. In de grootste deelstaat (Noordrijn-Westfalen) zijn bijv. 128 zetels te verdelen, in het veel minder bevolkte Brandenburg 20.
Maar wat gebeurt er wanneer blijkt dat een partij via de rechtstreekse verkiezing in kiesdistricten (met de Erststimmen dus) al méér zetels heeft veroverd dan ze eigenlijk op grond van haar stemmenpercentage (in Zweitstimmen) verdient ? Simpel: de rechtstreeks verworven mandaten blijven behouden, en de proportionele zetelverdeling wordt berekend alsof er geen vuiltje aan de lucht is: uitsluitend op grond van de behaalde Zweitstimmen.
Extraatjes
Die proportioneel verworven zetels gaan allereerst naar de rechtstreeks verkozen kandidaten. Voor een partij die proportioneel recht heeft op méér afgevaardigden dan ze rechtstreeks verkozen kreeg, gaan de resterende zetels naar de kandidaten op de partijlijst van die deelstaat. Dat betekent meteen dat voor kandidaten van kleine partijen (die zelden of nooit een district rechtstreeks kunnen veroveren) de positie op de partijlijst doorslaggevend is – en dus de afhankelijkheid van de partijtop.
Als een partij echter recht heeft op minder ‘proportionele’ zetels dan ze al heeft veroverd via de kiesdistricten, dan blijven die rechtstreekse zetels behouden: dàt zijn dan de veelbesproken Überhangmandate. En dus kunnen in het federale parlement uiteindelijk méér dan 598 leden belanden: in elk geval de 299 rechtstreeks verkozen afgevaardigden uit de kiesdistricten plùs het aantal mandatarissen waarop de verschillende partijen mogen aanspraak maken op grond van hun stemmenpercentage. Wanneer – bijvoorbeeld – in de deelstaat Sachsen de SPD al tien (van de 16) kiesdistricten rechtstreeks heeft veroverd, maar op grond van haar percentage aan Zweitstimmen in die deelstaat eigenlijk maar recht heeft op acht zetels, dan mag ze toch die tien mensen naar de bondsdag sturen, en krijgt ze dus (alleen al in die deelstaat) alvast twee zetels méér dan ze in een zuivere proportionele verdeling mocht verwachten.
Met zijn twee stemmen kan de kiezer ook handig maneuvreren. Liberale of groene kiezers zijn wel realistisch genoeg om te beseffen dat op het niveau van het kiesdistrict een ‘gele’ of ‘groene’ kandidaat praktisch geen kans maakt om rechtstreeks verkozen te geraken. Dus geven ze hun Erststimme liever aan de kandidaat van de grote partij waarbij ze het dichtst aanleunen en waarmee ze dus liefst een coalitie willen zien tot stand komen. De liberale voorkeur gaat traditioneel naar de christendemocraten, de groene naar de sociaaldemocraten. Zo wordt de gewenste coalitiepartner versterkt, terwijl de nuttige tweede stem naar de eigen partij gaat.
Pervers
‘Auf die Zweitstimme kommt es an‘ is dan ook een slogan die vooral door die kleinere partijen in de verf wordt gezet tijdens de kiescampagnes.
Hoewel. Niet alléén door de kleine. De complexiteit van het systeem neigt af en toe ferm naar perversiteit: wanneer bijv. een grote partij – die zeker is van een fors aantal rechtstreeks verkozenen – de kiezers zélf oproept om bij het uitbrengen van hun tweede stem toch ook de potentiële coalitiepartner niet te vergeten… want die mag natuurlijk niet onder de kiesdrempel blijven hangen, en moet sterk genoeg worden om voor een meerderheid te zorgen.
Het omgekeerde geldt ook. Aangezien de beide grote volkspartijen (CDU-CSU en SPD) vooral in de grote centrumvijver pogen te vissen, doen de kleinere partijen veel sterker beroep op de ideologisch gemotiveerde kiezer: wie een centrum-rechtse regering wil, kan voor alle zekerheid maar beter de liberale component daarin versterken, wie een centrum-linkse koers voorstaat moet maar zorgen dat de groenen een voldoende sterke onderhandelingspositie krijgen.
Alleen …leidt dat systeem van extra-zetels uiteindelijk toch weer tot een vertekening van de echte electorale sterkte van de partijen. In 2009 kwamen bijvoorbeeld àlle 24 Überhangmandate ten goede aan de CDU-CSU, die daarmee duidelijk meer zetels in de wacht sleepte dan haar stemmenpercentage zou hebben opgeleverd. Het blijkt in sommige constellaties zelfs mogelijk dat een partij er belang bij kan hebben enkele duizenden stemmen minder te behalen om zo een Überhangmandat te behouden.
Geen wonder dus dat het Duitse Grondwettelijk Hof en later ook het Bundesverfassungsgericht oordeelden dat de bestaande regeling strijdig was met de grondwet. In 2013 kwam er een nieuwe regelgeving tot stand, die evenwel de zaak alleen maar ingewikkelder heeft gemaakt, én de uiteindelijk omvang van de bondsdag volstrekt onvoorspelbaar.
Experts waarschuwden dat de bondsdag voortaan (in plaats van de theoretische 598) tussen 650 en 700 leden zou kunnen tellen; in 2017 werden het er 709 ! Je hoort de kreten al: de bondsrepubliek als land van mini-jobs en maxi-parlement.
Edi Clijsters
Compensaties
Die dreigende ‘obesitas’ vloeit voort uit de zorg om de kool en de geit te sparen. Lees: om zowel het meerderheidsstelsel als het verhoudingskiesrecht volop te laten spelen, én grote en kleine partijen op gelijke voet te behandelen.
Hoe doe je dat ? Aangezien Überhangmandate tot gevolg hebben dat de zetelverdeling er uiteindelijk weer anders uitziet dan volgens een correcte proportionaliteitsverdeling, moeten die overtallige zetels gecompenseerd worden. Dus worden per deelstaat zoveel Ausgleichsmandate (‘compensatie-zetels’) ingevoerd als nodig zijn om het aantal zetels per partij opnieuw in overeenstemming te brengen met de respectieve stemmenpercentages. Dat betekent dan wel dat het ‘normale’ aantal zetels (per deelstaat én globaal) niet alleen wordt verhoogd met overtallige zetels, maar ook nog ‘s met compensatiezetels. Wat dan weer met zich brengt dat de juiste zetelverhouding tussen verschillende deelstaten kan worden verstoord: een deelstaat waar veel Überhang – en dus voortaan ook Ausgleich – voorkomt, zou uiteindelijk méér afgevaardigden naar de bondsdag sturen dan waar hij qua bevolkingsaantal recht op heeft. Tja, zo kan je bezig blijven, natuurlijk. En dus wordt nu al gespeculeerd over een volgende hervorming…
Voor u zich nu de laatste haren uit het hoofd rukt, nog een toemaatje. De combinatie van meerderheids- en proportionele verkiezing heeft nog een ander gevolg. Om überhaupt in aanmerking te komen voor de zetelverdeling in de bondsdag moet een partij bundesweit tenminste vijf procent van de (tweede) stemmen behalen… behalve wanneer ze via de eerste stemmen al drie kiesdistricten rechtstreeks heeft veroverd. Dan telt ze volwaardig mee voor de algemene zetelverdeling. Dié regel heeft er in de jaren ‘negentig van vorige eeuw bijv. voor gezorgd dat de toenmalige PDS (nu ‘die Linke’) parlementair kon overleven.
Boeiend toch, dat Duitse kiesstelsel? (ec)