Duitsland geldt in de Europese Unie als hét model waar de rest jaloers op is. Duitsland haalt hoge groeicijfers, Duitsland voert veel meer uit dan in, Duitsland heeft een lage werkloosheidsgraad. In veel landen wordt onderzocht hoe dat succes te imiteren. “Wat is het geheim van Duitsland” luidt het in veel hoofdsteden. Duitse ondernemersgeest, of is er meer aan de hand?
In Duitsland zelf wijzen analisten en politici erop dat het nu eenmaal niet zou kunnen dat alle landen van de EU een handelsoverschot zouden hebben. Het batig saldo van het ene land kan alleen als er andere landen zijn die meer invoeren dan uitvoeren. De Duitse export is de import van de handelspartners.
De Duitse regeerders zijn wel zo verstandig geweest de desindustrialisatie af te remmen, zodat het aandeel van de industrie in het nationaal product in Duitsland gevoelig hoger ligt dan in de meeste andere groten van de EU (bijna 30 % tegenover Frankrijk 18%). En die industrie, mede door haar faam van hoge kwaliteit, zorgt voor het grootste deel van de uitvoer. Het gaat vooral om de auto-industrie, machinebouw, elektronica en chemie.
De Duitse economie geniet ook van de invoering van de euro. Vroeger zou de Duitse mark in de huidige omstandigheden als een veilige munt de hoogte zijn ingeschoten, wat de uitvoer naar de meeste andere Europese landen zou afgeremd hebben, want dat maakte Duitse producten duurder. Met de euro valt dat mechanisme tegenover de andere eurolanden weg, de Duitse producten worden er nu relatief niet duurder op. Dankzij de euro zijn de prijzen bovendien gemakkelijker te vergelijken.
Mini-jobs
Maar een zeer belangrijk element voor het “mirakel” is de “loonlast” – let op de term last, duidelijk een patronaal geïnspireerd woord. Het Duitse patronaat heeft in samenwerking met opeenvolgende regeringen en de vakbondsleidingen een traditie van loonmatiging, van het drukken van de “loonlast”. Vanaf 2005 zijn de nominale lonen ondanks de inflatie bijna gelijk gebleven. Dat heeft tot gevolg dat de binnenlandse vraag de voorbije tien jaar bijna niet is toegenomen, wat natuurlijk meespeelt in het beperken van de invoer. Een stabiele binnenlandse vraag naast een stijging van 70 % van de uitvoer naar landen waar de vraag wel is gestegen. Indien de andere landen van de EU eenzelfde beleid zouden hebben gevolgd als Duitsland, zou die Duitse uitvoer gevoelig minder zijn toegenomen.
Tegelijk zijn de voorbije jaren de sociale uitgaven teruggedrongen. Het was de toenmalige sociaaldemocratische premier Gerhard Schröder die in 2003 met zijn “Agenda 2010” een stoot gaf aan een neerwaartse spiraal: verhoging pensioenleeftijd, drastische beperking op werkloosheidsuitkeringen, duurdere gezondheidszorgen, hogere btw-tarieven… Uiteraard zijn de ongelijkheden in die periode snel toegenomen.
Gekoppeld aan die maatregelen is er ook de beruchte hogere flexibiliteit van de arbeid. Dat gaat zeer ver. Vertrekkend van het principe dat een onderbetaald werk beter is dan werkloosheid, ook al is het loon lager dan een uitkering, is het stelsel van de mini-jobs schering en inslag geworden. Eind 2011 werken 7,4 miljoen mensen in Duitsland in zo een mini-job. Een “werkgever” (ook al een patronale term) moet geen sociale lasten betalen voor jobs die minder dan 400 euro per maand worden betaald. Miljoenen mensen zitten in die situatie van schandelijke uitbuiting.
Toch vindt Schröder dat hij de basis heeft gelegd voor het “Duitse mirakel” van het voorbije decennium. Hoeft het te verwonderen dat sociaaldemocraat Schröder zegt dat hij Nicolas Sarkozy steunt om als Frans president te worden herkozen?
(Uitpers, nr. 138, 13de jg., januari 2012)