Concepten zonder feiten zijn blind
“Des te erger voor de feiten.” Wat schuilt er achter dat sibillijnse zinnetje van G.W.F. Hegel? De Duitse filosoof vatte ooit zijn wijsgerig project samen als een stoutmoedig pleidooi vóór theorie en tégen de journalistieke waan van de dag. Dat is in 2023 een tegendraads statement dat Anton Jäger niet toevallig meegeeft als titel van deze bundeling politieke essays van banken- tot coronacrisis. Daarmee plaatst hij zich in het spoor van moraalfilosoof én historicus Jaap Kruithof, die andere dwarsligger die ook Hegel zeer goed gelezen heeft en die in zijn optreden en publicaties het publieke debat niet schuwde. Ook hij ergerde zich mateloos aan de slappe-waan- van- de- dag-talk die voorbijgaat aan dieperliggende trends en structurele oorzaken ongemoeid laat. In de huidige spektakeldemocratie – zie Thomas Decreus – werkt ideologie vóór alles als versterker van het heden. Daarom maakt Jäger gebruik van politiek-filosofische concepten en feiten, ‘want feiten zonder concepten zijn amechtig, concepten zonder feiten zijn blind’. Als die concepten occasioneel te kort schieten ‘des te erger voor de feiten’. ‘Dan blijven het pogingen en daarmee blijven ze ook onvermijdelijk tentatief,’ schrijft Jäger zich bewust van zijn ambitieuze aanpak.
‘Het is een van de ongezegde maar in ieder stuk insisterende motto’s van dit boek: actualisme of een uitsluitende nu-gerichtheid is ideologisch. Als vanouds blijft ideologie het verhullen van waarheden die belangen blootleggen.’ (p. 10) Dat schrijft socioloog Rudi Laermans, mede-auteur en wat oudere compagnon de route van de jonge Jäger in een uitstekende inleiding waarin hij verwijst naar Theodor W. Adormo en Max Horkheimer van de Frankfurter Schule die in de jaren dertig van de vorige eeuw de term ‘fotologie’ lanceerden. ‘Doordacht gemonteerde snapshots van het heden die mikken op hysterische aandacht, onttrekken aan het oog wat buiten het gecreëerde kader valt’ (p. 10). Nota bene: Rudi Laermans is een van de medevertalers uit het Duits van ‘Eigenzinnigheid, werk en geschiedenis’ van Oskar Negt en Alexander Kluge dat als een sleutelwerk wordt beschouwd binnen de Kritische Theorie van de Frankfurter Schule. Rudi Laermans is een atypische socioloog. Dat blijkt uit zijn publicaties en onderzoeksterreinen, vooral dan de essayistische, een genre waarin het freewheelend denken zeer brede richtingen kan uitgaan en waarbij de losse pols – een term die hij zelf gebruikt – meer aanwezig is dan de academische strengheid om binnen bekende lijntjes te blijven kleuren. Hij gaat graag en vaak over het muurtje van de eigen discipline kijken. Ook Anton Jäger is uit datzelfde tegendraadse hout gesneden. De auteur is historicus én politiek filosoof die na een academisch traject in Engeland nu verbonden is aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de KU Leuven. Naast zijn academische activiteiten is hij met zijn goede pen ook opvallend aanwezig in kritische tijdschriften als Jacobin, New Left Review, De Groene Amsterdammer, Apache, De witte Raaf en nu ook in De Morgen als columnist. In 2018 publiceerde hij zijn ‘Kleine anti-geschiedenis van het populisme’ en in 2022 schreef hij, ter gelegenheid van zijn Paul Verbraekenlezing, ‘Onder populisten, Pamflet over een onbegrepen probleem’. (1) De bundeling van de stukken in deze bundel is een keuze van artikels die hij in de loop van de laatste vijf jaar schreef. Ze zijn van ongelijke lengte – een column is geen essay – en werden in vier katernen geordend: eentje over populisme en partijdemocratie, eentje met eerder filosofische reflecties waarvan een lijvig over arbeid, eentje over Belgische politiek en eentje over politiek buiten België.
Wat zijn die concepten waar Jäger van vertrekt? ‘(Links)populisme’, ‘postpolitiek’ en ‘hyperpolitiek’ zijn de grote kapstokken waaraan hij zijn analyse ophangt in de eerste katern. Het zijn die begrippen die hij vanuit verschillende invalshoeken benadert en die er door de bundeling onvermijdelijk toe leiden dat hij zijn gedachtegang op sommige plaatsen moet herhalen.
Zwermen zonder korf
In de eerste katern werden essays gebundeld rond populisme en partijdemocratie (‘Rooksignalen zien, en dan’, ‘Het verloren decennium van het linkse populisme’, ‘Met het ik-populisme zijn we nog verder van huis’ en ‘Zwermen zonder korf’). Zoals ook in eerdere publicaties wijst hij op de inhoudelijke verwarring rond het begrip ‘populisme’ dat het politieke speelveld overwoekert. Volgens Jäger wordt het hedendaagse populisme, zowel ter linker- als ter rechterzijde, gekenmerkt door: een afkeer van middenveld en klassieke partijstructuren, een politiek gebaseerd op identiteit in plaats van sociaaleconomische belangenverdediging, een identificatie met ‘het volk’ dat tegenover ‘de elite’ wordt geplaatst, een voorkeur voor het politieke spel boven beleidsuitvoering en, ten vijfde, een sterke afhankelijkheid van een uitgesproken leider.
Al met al verschijnt het populisme als de uitdrukking van een almaar sterker ‘gedesorganiseerde’ democratie – de Poolse socioloog Zygmund Bauman sprak over ‘de vloeibare democratie’ – , waarin burgers partijen verlaten, technocraten de macht grijpen en het middenveld aan macht inboet. Jäger situeert de geboorte van het populisme in de jaren 70 met het opkomen van het neoliberalisme en het uiteenvallen van de naoorlogse partijdemocratie. Niet alleen in België, maar in heel Europa nam het aantal partijleden gevoelig af. In plaats van te luisteren naar de noden van de basis, of de orders van het partijapparaat te volgen, rekenden politici steeds meer op een legertje van spindoctors en consultants om de ‘volkswil’ te construeren. ‘Overal zien we hetzelfde verhaaltje: de partij overleeft als leverancier van beleid, maar wordt intern leeg gevreten of geparasiteerd door reclamejongens.’ (p. 65) Zo ontstond er een periode van wat Jäger ‘postpolitiek’ noemt die volgens hem onder meer gekenmerkt wordt door een breuk tussen ‘politiek’ en ‘beleid’. Op Europees niveau blijkt zeer duidelijk dat politiek en beleid van elkaar losgekoppeld zijn. ‘Vanaf 1992 na de ondertekening van het verdrag van Maastricht werd Europees ‘beleid’ het exclusieve terrein van de niet-verkozen macht – organen zoals de Eurogroep, de Europese Commissie, de Wereldhandelsorganisatie, en centrale banken, stuk voor stuk bevolkt door de hogepriesters van het neoliberale universum.’ (p. 47)
Volgens Jäger zitten we nu in een overgangsfase tussen ‘postpolitiek’ naar ‘hyperpolitiek’. De politiek doet weer zijn herintreden in de samenleving maar dan in de vorm van een ik-populisme. Dat noemt hij de nieuwe hyperpolitiek ‘die zich onderscheidt van haar voorgangers door haar specifieke gerichtheid op intermenselijke en persoonlijke mores, haar onophoudelijk moralisme en onvermogen om na te denken over de collectieve dimensies van politieke strijd.’ In die ‘hyperpolitiek’ wordt het leven van mensen enerzijds in allerlei opzichten intens gepolitiseerd is, maar anderzijds betreurt hij dat slechts weinig medeburgers betrokken zijn bij georganiseerde belangenconflicten die ooit als “politiek” werden omschreven in de klassieke, twintigste-eeuwse zin.
Een ding is zeker voor Jäger: het nieuwe populisme is geen massabedoening. Het is veel meer de politiek van een zwerm. Zwermen zwerven, razen, tieren, om uiteindelijk te eindigen als een monotone gons. Hun bewegingen worden niet geleid door verkozenen van de partij, maar wel wat de Italiaanse socioloog Paolo Gerbaudo ‘hyperleiders’ van het slag Boris Johnson, Salvini of Orban noemde.
Links-populisme
Jäger neemt in zijn eerste katern ook twee essays op waarin hij zijn houding bepaalt ten aanzien van het links-populisme. Het blijkt al dadelijk dat hij daar een eerder koele minnaar van is. Volgens hem is dat links-populisme sinds 2010 komen opzetten, zeker ook in Latijns-Amerika, en hij zet er een groot vraagteken achter. Hij noemt het een populisme dat zich letterlijk aan een sprong in de politieke leegte waagde, en ‘klasse’ voor ‘volk’ wilde inwisselen. Zijn houding tegenover dat links-populisme, waarvan vooraanstaande theoretici zoals de Argentijnse filosoof Ernesto Laclau en de Belgische politicologe Chantal Mouffe vooraanstaande theoretici zijn, is eerder ambigu te noemen. De Argentijnse theoreticus, overleden in 2014 en opgevolgd door Chantal Mouffe, is de belangrijkste evangelist voor figuren binnen Syriza, Podemos en La France Insoumise. Sinds zijn marxistische bocht in de jaren tachtig had Laclau Europees links aangespoord om de ouderwetse verwijzingen naar ‘klasse’ en de tegemoetkomingen van het centrisme achterwege te laten, en integendeel in het offensief te gaan rond een nieuwe breuklijn: ‘het volk’ versus ‘de elite’. Chantal Mouffe, nog steeds zeer actief, noemt zichzelf een verdediger van een radicaal reformisme dat een nieuw hegemonisch project wil uitbouwen, dat vertrekt vanuit de notie van het volk (en, inderdaad, niet vanuit een klasse) en verschillende sociale bewegingen met elkaar probeert te verbinden. Volgens Jäger heeft dat links-populisme het initiële momentum niet kunnen verzilveren en is het snel verdwenen van het toneel. Dat laatste lijkt mij een sterke formulering want Podemos in Spanje en La France Insoumise hebben zich toch opgeworpen als een nieuwe speler in het politieke speelveld waarmee rekening moet worden gehouden.
En België dan?
Als kosmopolitische Belg kijkt Jäger met veel kennis, maar ook met veel afstand naar wat hij ‘Het onwaarschijnlijkste land ter wereld’ noemt. De eigenzinnige en zoetzure lezing en descriptie van zijn geboorteland België, één van de laatste essays die hij voor deze bundel schreef, is ronduit fascinerend, niet alleen door zijn inhoud, maar ook door de uitgepuurde stijl met verrassende beelden en zinswendingen. Met ‘Het onwaarschijnlijkste land ter wereld’ levert Jäger zijn visitekaartje af als analist met een zeer goede pen. Als voorproefje volgen hier enkele passages uit dit essay.
-‘Als België in het buitenlandse nieuws komt, gebeurt dat via voorspelbare motieven: een oud koninkrijk op het kruispunt van Europa, een ruw strookje snelweg tussen Parijs en Amsterdam, een kantoor voor de heren van de globalisering. Een uiteenlopende cast bevolkt deze portretten: zwervende militieleden, koloniale mijnmagnaten, kindermisbruikers, corrupte politici, surrealistische schilders, racistische rebellen. Impliciet wordt België uit de wereldgeschiedenis geschreven, overgelaten aan het antiquariaat.’ (p. 153)
Maar toch toont Jäger veel clementie voor België dat voor hem een eeuwige buitenligger blijft. ‘In die zin lijkt België een steeds ‘onwaarschijnlijkere’ natie, une nation improbable: het kadaver van een grootouder dat door geen enkele vervreemde nakomeling wordt begraven. Maar juist in die onwaarschijnlijkheid is België een voorbeeld voor een steeds onwaarschijnlijker wordende eeuw: als ’s werelds meest succesvolle gefaalde staat, biedt het blijvende lessen voor een wereld die bezaaid ligt met staatsfalen.’ (p. 155)
Jäger somt op: ‘Het land beschikt over een van de meest gesyndicaliseerde economieën in de ontwikkelde wereld. Het is een genereuze welvaartsstaat, het heeft een gesubsidieerd maar uitgebreid maatschappelijk middenveld, het ondersteunt een grote en welvarende middenklasse, het heeft socialistische partijen die omvangrijker zijn dan de Franse tegenhangers, en het kan bogen op de meest succesvolle radicaal-linkse partij van Europa. In tegenstelling tot dat andere oude industrieland, het Verenigd Koninkrijk, heeft het veel neoliberale beleidstendensen ontweken.’ (p. 153)
Wordt vervolgd, hoop ik
Nog voor zijn dertig heeft Anton Jäger zich aangemeld als een aanwinst van belang als politiek commentator van het Belgische, maar ook van het buitenlandse politieke landschap. ‘Des te erger voor de feiten’ zijn stuk voor stuk zeer goed in zijn context geplaatste en doorwrochte tijdsdocumenten die de waan van de dag – en van het huidige persniveau ! – ver overstijgen. In de Belgisch-Vlaamse context zie ik buiten Vincent Scheltiens, Thomas Decreus, Dirk Holemans, Karl Van den Broeck, Tom Cochez, Alma De Walsche, Gie Goris, John Vandaele, Eric Corijn, Francine Mestrum, Freddy De Pauw, Ludo De Brabander – dat zijn enkele namen die mij te binnen schieten – weinig publicisten die dat niveau halen. Op het einde van zijn voorwoord vermeldt Jäger dat zijn bijdragen over film, theater en literatuur gesneuveld zijn en opgespaard worden voor een volgende bundel. Toevallig las ik in ‘De witte raaf’, een uitstekend cultureel tijdschrift over beeldende kunst, een zeer recent artikel ‘Hyperpolitiek en andere symptomen’ van Anton Jäger: het doet al uitkijken naar een volgende bundel van hem.
Wordt vervolgd, hoop ik.