Mario Vargas Llosa. Het ongrijpbare meisje. Meulenhoff, Amsterdam, 2006, 334 blz. ISBN 90-290-7763-8
Vooreerst een bekentenis: ik heb een haat-liefde verhouding met Mario Vargas Llosa. Dat is het resultaat van ingrijpende leeservaringen met de vijfentwintig kapot gelezen Meulenhoff-ruggen van hem in mijn bibliotheek. Naast literaire hoogstandjes als ‘de stad en de honden’, ‘Het groene huis’, ‘Gesprekken in de kathedraal’ en ‘Het feest van de bok’ staan er ook het naar mijn gevoel mislukte tussen als ‘Het paradijs om de hoek’ en het laatste akkefietje van hem “Dagboek Irak’. Het zijn de twee laatste werken van de 70-jarige Peruaanse, tot Spanjaard genaturaliseerde, auteur.
Mijn verwachtingen waren dan ook hooggespannen toen ik aan zijn nieuwe vuistdikke roman ‘Het ongrijpbare meisje’ begon. Deze tragikomische vertelling heeft twee hoofdpersonages: Ricardo Somocurcio, vertaler tolk/tolk bij de Unesco en zijn enige grote liefde la niña mala, die niet alleen ongrijpbaar is maar ook door en door slecht. Deze twee protagonisten hebben met elkaar niets gemeen. Ricardo is een bezadigde ambtenaar die best tevreden is met de realisering van zijn jeugddroom: in Parijs te wonen en werken. ‘Lily’ – “één van de vele namen van de ‘ongrijpbare’ – is een onberekenbaar, opportunistisch, egocentrisch en onredelijk personage. Ricardo’s routineus leventje krijgt telkens als la niña mala opduikt een tragische en passionele wending. De twee adolescenten Ricardo en ‘Lily’ ontmoeten elkaar voor het eerst in de zomer van 1950 in Lima. Somocurcio’s grote platonische vakantieliefde, die beweert dat zij Chileense is, speelt listig met zijn gevoelens en verdwijnt uiteindelijk met de noorderzon.
Daarmee is de toon en de inhoud van het boek gezet. Die kortstondige, niet-beantwoorde vakantieliefde wordt de liefde en ook de voortdurende onrust van zijn leven. Veertig jaar lang zal zij op de meest onverwachte momenten opduiken en hem in no time van de hemel naar de hel sturen.
Neoliberale visie
Naast het verhaal van een onmogelijke liefde wordt ‘Het ongrijpbare meisje’ daardoor ook een Vargas Llosaanse reconstructie van de tweede helft van de twintigste eeuw. Hij laat ‘Lily’ -die eigenlijk Otilia heet – en Ricardo opduiken op scharniermomenten en scharnierplaatsen van die epoque. Achtereenvolgens duiken de Limese rijkeluiswijk Miraflores, de Parijse Rive Gauche, het Londense Earl’s Court, Tokio en het Madrileense Lavapiés op. Buiten Tokio zijn het allemaal locaties waar de kosmopolitische auteur zelf gewoond heeft en dus van binnen uit de couleur locale kan weergeven. Vargas Llosa maakt gebruik van de verhoudingen die ‘Lily’ aanknoopt met de Groten der Aarde om zijdelings ook zijn politieke inkleuring van die periode te geven. De neoliberaal die hij geworden is, – lees vooral zijn opiniestukken in El País, maar ook zijn politieke essays ‘De cultuur van de vrijheid’ en ‘De taal van de hartstocht’, en zijn politieke biografie ‘De vis in het water’- ventileert via Ricardo hier en daar zijn persoonlijke mening.( “Ik heb de intellectuele idolen van die decennia, Barthes, Lacan, Derrida, Deleuze en anderen, nooit kunnen lezen zonder dat hun breedsprakerige boeken uit mijn handen vielen” (p. 134)
Na de Cubaanse revolutie waar Lily een verhouding had met een vooraanstaande revolutionair vliegt ze als ‘kameraad Arlette’ naar Parijs om de Cubaanse bannelingen te politiseren, maar in de plaats daarvan trouwt ze met een Franse diplomaat, plundert zijn bankrekening en vlucht dan naar Engeland waar ze zich als een kameleon inburgert in de Britse High Society. Telkens Lily op droog zaad zit komt ze uithuilen en aanpappen met Ricardo die la niña mala trouw helpt en zichzelf verder emotioneel kilt. Na een bezoek aan Japan waar Lily de minnares is geworden van Fukuda, een masochistische onderwereldfiguur, wordt het Ricardo toch te gortig en overweegt hij even zeer ernstig om zich van kant te maken. Lily die er uiteindelijk echter nog veel erger aan toe – berooid, kanker – vertelt hem op het laatst de waarheid over haar afkomst.
“En geef maar eerlijk toe dat ik je een onderwerp voor een roman heb verschaft. Waar of niet, brave jongen?” zijn de laatste woorden van la niña mala en dat van het boek.
Hiermee legt Vargas Llosa ongewild zijn kaarten open en bloot op tafel: dat laatste zinnetje is niet meer dan een handigheidje van een literaire routinier die ongetwijfeld een groots en meeslepend liefdesverhaal had willen schrijven, maar die te veel trucjes moest gebruiken om zijn personages menselijke geloofwaardigheid te geven. Kunstmatigheid en voorspelbaarheid voeren dan ook de boventoon in ‘Het ongrijpbare meisje’.
Het is vreemd dat ik zoiets van Mario Vargas Llosa moet schrijven. Uitgerekend van iemand van wie ik vind dat hij, ondanks zijn neoliberale visie, als niet één het innerlijke labyrinth van zijn personages met al hun tegenstrijdigheden en vaak paradoxaal, maar daardoor zo typisch menselijk gedrag kan blootleggen. In dit boek is zijn sterkste wapen, de beschrijving van het ongrijpbare fenomeen ‘mens’ – complex en irrationeel – volledig afwezig. Er verschijnen karikaturen op het toneel van zijn roman, figuren van bordkarton zonder ziel, vertegenwoordigers van ideeën en niet van mensen die, zoals Emmanuel Kant zei, uit krom hout gemaakt zijn.
Ik kijk nog eens goed naar die andere titels in mijn boekenrekken waaraan wel de herinnering van een goede leeservaring vast hangt. ‘De eeuwigdurende orgie’, zijn studie over Madame Bovary van Gustave Flaubert staat er ook bij. Het eerste hoofdstuk heet ‘Een onbeantwoorde harstocht’. Hoewel Mario Vargas Llosa ongetwijfeld deze Franse klassieker tot in detail kent, is hij er met ‘Het ongrijpbare meisje’ toch niet in geslaagd een overtuigend literaire greep te krijgen op een thema dat hem nochtans al levenslang bezig houdt.
(Uitpers, nr. 80, 8ste jg., november 2006)