Op 7 augustus 2002 werd de inauguratieceremonie van president Alvaro Uribe verstoord door een aanval met mortiergranaten. Dit luidde een nieuwe fase in het Colombiaanse conflict in. De aanval was het werk van de Gewapende Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia (FARC), die wisten te ontsnappen aan de aandacht van de 20.000 soldaten en politiemannen die, met door de Verenigde Staten geleverde helikopters en radarvliegtuigen, de hoofdstad Bogotá bewaakten tijdens de grote dag.
Sinds zijn aantreden heeft Uribe de Amerikaanse militaire hulp niet alleen gebruikt tegen linkse guerrillagroepen, maar ook voor de bescherming van de economische belangen van de Amerikaanse oliemaatschappijen die in Colombia actief zijn.
Uribe kwam aan de macht nadat vredesonderhandelingen mislukt waren en toen het gewapende conflict snel escaleerde. Een meerderheid van de Colombianen die hun stem uitbrachten (maar minder dan een kwart van de stemgerechtigden) koos de voormalige gouverneur van Antioquia om een militaire campagne te leiden tegen de illegale gewapende organisaties van het land.
Vele Colombianen hebben wellicht zijn ongerijmde zoektocht naar vrede via opgedreven oorlogsinspanningen gesteund, maar ze konden niet de extreme maatregelen voorzien die Uribe zou nemen in de eerste weken van zijn presidentshap. De nieuwe president riep op 12 augustus een 90-daagse “staat van onrust” uit, waaronder hij zichzelf toestond bij decreet te regeren en waaronder de militaire noodtoestand van kracht was.
Uribe vaardigde op 10 september zijn eerste militaire decreet uit voor de oprichting van “Zones van rehabilitatie en consolidatie”. In die zones wordt het lokaal bestuur vervangen door direct militair bestuur en kunnen arrestaties en huiszoekingen zonder gerechtelijk bevel worden uitgevoerd.
Gustavo Gallón, het hoofd van de Colombiaanse Commissie van Juristen, zegt dat zulke arrestaties de regeringsstrijdkrachten toelaten de burgers ook in hun huis te treffen – een bijkomend instrument voor de reeds op straat toegepaste gewelddadige tactiek van regeringsintimidatie en repressie. “Het is duidelijk dat deze regering overal verdachten ziet”, zei Gallón. “Het ziet mogelijke medewerkers van de guerrilla in elke mensenrechtenactivist, vakbondsleiders en journalist”.
Naast de legalisering van de detentie van burgers, beperkt het decreet ook de bewegingsvrijheid van buitenlanders door controle, en dikwijls verbod, op reizen van mensenrechtenactivisten en van journalisten in Colombia.
De uitbreiding van het militair gezag ging gepaard met drastische economische hervormingen. Om de uitbreiding van het leger te financieren, heeft Uribe hervormingen voorgelegd, die het mogelijk maken dat grote stukken van het nationaal budget gebruikt worden voor militaire uitgaven. Zo worden alle lonen in de publieke sector met 30% verminder. Hij stelde ook een vermindering voor van de lonen voor nacht- en overwerk evenals een verhoging van de pensioenleeftijd.
Alles samen genomen dienen de aanvallen van Uribe op de vakbonden, mensenrechtenactivisten, burgers en buitenlanders, evenals zijn plannen om het militaire budget te doen groeien, om de belangen van internationale financiers en investeerders te behartigen. Zij scheppen ook het economische klimaat dat nodig is voor de Vrijhandelszone van de Americas (FTAA) en dienen als bescherming van de door het buitenland gecontroleerde olie- en gasvelden.
De zoektocht naar olie ligt aan de basis van het escalerende geweld in Colombia. Colombia is de zevende belangrijkste leverancier van de Verenigde Staten. Het land heeft nog immense mogelijkheden om de productie op te drijven. Alhoewel de productie vorig decennium al enorm is toegenomen – van 100.000 vaten per dag in de jaren 1980 tot 844.000 vaten in 1999 – is nog maar 20% van de potentiële oliegebieden van Colombia geëxploreerd.
In een poging om de afhankelijkheid van het Midden Oosten te verminderen verlegde president Clinton in 1997 de aandacht naar Colombia en Venezuela.
Er is echter een probleem: om meer olie uit Colombia te halen moeten de potentiële winningsgebieden van olie en gas worden vrijgemaakt van gewapende opstandelingen, inheemse gemeenschappen en boeren. Boeren en inheemse Colombianen, wier aanwezigheid dat succesvolle exploratie van de bodemschatten in de weg staat, kunnen gemakkelijk worden verjaagd door terreurcampagnes en bloedbaden. Dit is het geval geweest de laatste jaren, met de verplaatsing van gemiddeld 1.029 mensen per dag in 2001, vooral uit gebieden met nog onontgonnen reserves van olie en gas. De verplaatsing wordt dikwijls bereikt door moord – in Colombia worden er per dag vijftien politieke moorden gepleegd. De slachtoffers zijn vooral vakbondsmensen en mensenrechtenactivisten.
Aan de andere kant hebben de guerrillagroepen de olie-industrie rechtstreeks uitgedaagd. In een poging de exploratie door investeerders te ontmoedigen en om de economische stabiliteit van de Colombiaanse regering te saboteren, hebben de guerrillero’s, vooral die van het Nationaal Bevrijdingsleger (ELN) geregeld pijpleidingen opgeblazen en kaderleden van de olie-industrie en hun medewerkers ontvoerd.
Eén geliefkoosd doelwit is de 725 km lange pijpleiding Caño Limón-Coveñas, waarlangs jaarlijks zowat 35 miljoen vaten olie voor de in Californië gevestigde maatschappij Occidental Petroleum worden gepompt. Tussen 1982 en 1999 vielen rebellen de pijplijn van Occidental 586 keren aan, waarbij 1,6 miljoen vaten verloren gingen. In 2001 werd de leiding 170 keren aangevallen en werd het olietransport voor in totaal acht maanden stilgelegd.
De Colombiaanse professor en vredesadvocaat Gonzola Sánchez wees er op dat het geweld in Colombia historisch gezien altijd geconcentreerd was in de zones met de grootste economische expansie.
Dankzij succesvol lobbywerk van British Petroleum, Occidental, Exxon, Shell en Elf Aquitaine, gaf de regering-Clinton in 2000 1,3 miljard dollar hulp, vooral voor militaire doeleinden. Het militair materieel dat werd geleverd was vooral bestemd voor de zuidelijke provincies Putumayo, Caquetá en Meta, waar de guerrilla zeer actief is. Het gebied is niet alleen rijk aan mineralen, maar herbergt ook een groot deel van de Colombiaanse cocaïneproductie. Onder voorwendsel van oorlog tegen de drugs, hebben de Verenigde Staten de aanwezigheid van militairen opgedreven in een gebied met onontgonnen oliereserves – in de hoop het vrij te maken voor toekomstige exploitatie.
In het post-11 september-tijdvak, met zijn snel stijgende militaire budgetten en blinde antiterroristische campagne, hebben de Verenigde Staten hun retoriek en tactiek gewijzigd. Ze hebben 94 miljoen dollar toegezegd voor contraterrorisme, die bedoeld is om een “Critical Infrastructure Brigade” van 1.000 Colombiaanse soldaten op te leiden en te bewapenen. De taak van de brigade zal er in bestaan de pijplijn van Caño Limón te beschermen.
Kort na de eedaflegging van president Uribe gaf de regering van president Bush een bijkomende militaire hulp ter waarde van 42 miljoen dollar omdat het Colombiaanse leger blijk zou hebben gegeven van betekenisvolle inspanningen om zijn staat van dienst op het gebied van de mensenrechten te verbeteren.
Het zal dan ook niet verbazen dat Uribe van zijn nieuwe decretale macht dan ook gebruik heeft gemaakt om de buitenlandse oliemaatschappijen in Colombia openlijk te beschermen. De eerste twee “Zones van rehabilitatie en consolidatie” werden strategisch opgericht in olierijke gebieden, waar Occidental, Chevron, Harken en Repsol contracten hebben.
Uribe maakt met succes gebruik en misbruik van zijn macht om de multinationale ondernemingen en buitenlandse regeringen het hof te maken. Maar zijn economische politiek en de escalatie van de oorlog zorgden al voor een reactie. Op 16 september brachten de eerste mobilisaties tegen de politiek van Uribe honderdduizenden mensen op de been. In Bogotá staakten regeringsambtenaren voor 24 uur, waardoor de olieraffinaderijen, luchthavens, hospitalen, rechtbanken, scholen en regeringskantoren gesloten bleven. Doorheen heel het land negeerden meer dan 100.000 boeren militaire en paramilitaire dreigementen en marcheerden tegen de economische hervormingen en tegen de Vrijhandelszone van de Amerikas.
De Colombiaanse economist en activist Héctor Mondragón waarschuwde dat er “een nieuwe golf van volksmobilisatie op komst is”. Zulk een beweging is noodzakelijk om een halt toe te roepen aan de economische hervormingen en om de antidemocratische decreten ongedaan te maken. Maar het activisme ter ondersteuning van de Colombiaanse bevolking moet ook buiten de grenzen een verlengstuk krijgen en moet worden aangenomen door de onbewuste medeplichtigen aan het conflict. Dit wil zeggen dat degenen die de militaire escalatie in Colombia steunen door hun consumptiepatroon en door hun stilzwijgen over de politiek van hun regering, nu een actieve rol moeten gaan spelen om te komen tot het beëindigen van de militaire hulp en tot het verminderen van de Amerikaanse afhankelijkheid van de vloeibare katalysator van oorlog.
(Uitpers, nr. 37, 4de jg., januari 2003)
Simon Helweg-Larsen is een Canadese auteur, gespecialiseerd in Latijns-Amerika.
Bron: http://www.colombiareport.org
Het artikel werd, in Franse vertaling, ook gepubliceerd op de website van het Réseau d’Information Solidaire Belgique Amérique Latine (Risbal): http://www.collectifs.net/risbal