In de Belgische pers bestaat Suriname amper, tenzij een voor drugshandel veroordeelde Surinamer president wordt en dat op 25 mei van dit jaar opnieuw kan worden. Dan wordt de ex-Nederlandse kolonie ineens wereldnieuws. Wie is toch die Bouterse? Een opportunist, een demagoog, een machtswellusteling, een wolf in presidentskleren, een Latijns-Amerikaanse caudillo of een bekeerde drugshandelaar, een verkondiger van Gods Bazuin en een Messias voor Suriname? Dat proberen journaliste Nina Jurna en historicus Pepijn Reeser elk op hun eigen manier te doorgronden. Twee zeer verschillende biografieën over de meest omstreden figuur van het post-koloniale Suriname, een land dat in 2015 jaar precies 40 jaar onafhankelijk is.
Domburg, een stil dorpje aan de Surinamerivier 25 km ten zuiden van Paramaribo. Daar werd op 13 oktober 1945 Bouterse geboren. Desi Delano was een moksi,een volksjongen van gemengd bloed: Creools met indiaanse roots. Desi werd in Suriname gevormd door de Tilburgse fraters van het Bonifaciuscollege in Paramaribo. In 1968 vertrekt hij naar Nederland waar hij zijn militaire dienstplicht vervult. Nadat zijn dienst erop zit, meldt hij zich aan bij de Koninklijke Militaire School in Weert. Daar wordt hij onderofficier. Bouterse blijkt een uitstekende sporter en wordt gekozen tot leider van het basketbal- en voetbalteam. In die periode schopt hij het tot sportinstructeur. In 1970 trouwt hij met Ingrid Figueira die hij als tiener al kende. Uit dit huwelijk worden twee kinderen geboren: Peggy en Dino. In november 1975 keert hij terug naar Suriname, dat kort daarop onafhankelijk wordt. Hij had ‘een koffer vol initiatieven’ bij zich, zoals de meesten van zijn collega’s die het nieuwe Suriname wilden helpen opbouwen. Na de onafhankelijkheid liep het met het land in hoog tempo mis. Wanbeleid, corruptie, nepotisme, verkwisting van een verleidelijke geldpot van 3,5 miljard Nederlandse gulden, een machteloze regering en een Nationale Assemblee die in de volksmond ‘circus stupido’ werd genoemd, vroegen om het uitschoppen van de ‘oude schoenen’. Vanaf 25 februari 1980 stelden de legerlaarzen van een aantal sergeanten onder leiding van Desi Bouterse orde op zaken. De grondwet werd opgeschort, het parlement buiten werking gesteld en politieke partijen werden verboden. De militaire coup bracht een grondige wijziging te weeg van de verhoudingen binnen de Surinaamse politieke arena. Kleine linkse partijen sprongen in het politieke vacuüm en dreven Suriname even in Cubaans vaarwater. Samen met de militairen wilden zij een revolutionair-nationalistisch alternatief voor de ‘oude politiek’ uitwerken. Het pakte anders uit. Zeker na die beruchte nacht van 8 december 1982, waarin vijftien vooraanstaande burgers die oppositie voerden tegen het militair regime, koelbloedig werden vermoord. Vanaf toen werd het regime internationaal – en vooral door Nederland – volledig geïsoleerd. In 1985 hield Bouterse het geflirt met Castro voor bekeken en sloot een akkoord met de politici van de ‘oude orde’. Die ‘verbroedering’ tussen burgerpolitici en militairen leidde in 1987 tot het herstel van de democratie. Er kwam een nieuwe grondwet en er werden opnieuw algemene en vrije verkiezingen gehouden. De Surinamers lieten hun afkeer van de militaire dictatuur blijken en kozen massaal voor de ‘oude schoen’ van de traditionele partijen. De NDP, de nieuwe partij van legerleider Bouterse, werd weliswaar weggestemd, maar Bouterse vervelde zich van militair tot politicus en, ondanks zijn dubieus verleden als hoofdbeklaagde in een proces over de decembermoorden, won hij met zijn partij in 2010 de verkiezingen. Hij werd president, door uitbreiding van een amnestiewet werd zijn aangebrand verleden schoongeveegd en de kans dat de 70-jarige Bouterse zichzelf nu zal kunnen opvolgen is groot.
Dat en nog veel meer verneem je als lezer in deze twee Bouterse-boeken. Het zijn biografieën en geen hagiografieën. Die bestaan er ook en werden gemaakt door intimi die hem graag naar de mond praatten. Dat is zeker niet het geval in deze nieuwe publicaties die zonder medewerking van Bouterse tot stand kwamen. Alleen Nina Jurna interviewde Bouterse. Pepijn Reeser probeerde het herhaaldelijk maar werd telkens diplomatisch wandelen gestuurd.
Op de kleurencover van Jurna’s boek kijkt een oudere man niet onvriendelijk, maar toch een beetje geheimzinnig in de lens, terwijl de zwart-wit foto op het boek van Pepijn Reeser een veel jongere man in legeruniform laat zien die duidelijk zorgen heeft. Twee keer Bouterse bekeken door twee verschillende biografen.
Het lijvige boek van Pepijn Reeser is inderdaad anders. De jonge historicus was conservator bij het Nationaal Historisch Museum en onderzoeker voor het Surinaams Museum in Paramaribo. Hij benadert de figuur van Desi Bouterse als een Surinaamse tragedie. ‘Surinaams omdat zijn persoonlijk verhaal niet los te zien is van dat van zijn land. Tragedie omdat het gaat over gemiste kansen, verkeerde keuzes en ik me tegelijkertijd afvraag in hoever het anders had kunnen verlopen.’ (p. 23)
Zoals alle Nederlandse onderzoekers heeft Reeser af te rekenen met wat men in Suriname ‘blinde muren’ noemt. In tegenstelling tot Nina Jurna werd hij op zijn vraag voor een interview altijd afgescheept door Bouterse en zijn entourage. Persoonlijke vrienden en directe familieleden reageerden niet en wie wel wat wilde zeggen, deed dat om veiligheidsredenen anoniem waardoor de waarde van het getuigenis fel afzwakte, maar de kans op mythevorming vergrootte. Bovendien leert Reeser de Surinamers kennen als sterk conflictvermijdend. ‘Ik krijg vaak sociaal wenselijke antwoorden, iedereen doet zijn best om de kool en de geit te sparen, harde uitspraken over anderen worden nooit gedaan.’ (p. 304)
Reeser moest het dus anders aanpakken. Zijn onderzoek zou dus noodgedwongen een biografie worden over maar zonder Bouterse. Om in beeld te brengen hoe Bouterse, the man we love to hate, zich vanaf 1980 uitsprak en gedroeg, zet hij zich als historicus aan het bestuderen van zoveel mogelijk toespraken, interviews, televisiefragmenten en literatuur. Zijn boek wordt een mix van persoonlijke indrukken en observaties, bronmateriaal en meningen van anderen. In die zin gaat hij verder dan Nina Jurna, want hij verbindt de geschiedenis van slavernij, immigratie en kolonialisme met de recente geschiedenis die vooral door journalisten als Jurna werd beschreven.
De laatste jaren is hij bijzonder actief geweest als ‘archiefrat’, zowel in Suriname als in Europa om Desi Bouterse als product van het Nederlands kolonialisme, maar ook als stoorzender in de verhouding Suriname-Nederland scherper in beeld te krijgen. In de traditie van de beste biografen bespaart Reeser zich moeite noch tijd om the coming at age van Bouterse te achterhalen. Dat doet hij uitstekend in het eerste deel dat ‘Vorming’ heet waarvoor hij heel ver teruggaat in de stamboom van de familie-Bouterse en uiteindelijk terechtkomt bij Jan Kole Bouterse in het Zeeuws-Vlaanderen van het begin 19de eeuw die via allerlei omwegen in Suriname belandt en met een ex-slavin trouwt. Tijdens zijn zoektocht naar sporen van antecedenten duikt de auteur niet alleen Surinaamse archieven in, maar ook Nederlandse en zelfs Franse, want in Bouterse stamboom is ook een Franse avonturier aanwezig is die in het buurland Frans Guyana terechtkwam. Zo belandt hij uiteindelijk bij Henri Bouterse: ‘Zoon van een verbannen Fransman en een creoolse vrouw, kleinzoon van een Zeeuw en een zwarte slavin, trouwt dus met een indiaanse vrouw.’ (p. 73) Henri is de grootvader van Desi, die er prat op gaat dat er in hem ook indiaans bloed aanwezig is. Door al die familieverbanden te leggen in zijn historische excursies bewijst Reeser ten overvloede dat Bouterse het product is van het Nederlands kolonialisme.
Ondanks al dat archiefwerk levert Reeser geen saai verhaal af. In de twaalf hoofdstukken van ‘Vorming’ switcht hij voortdurend tussen de ruime historische background en de Nederlandse militaire achtergrond van Bouterse in de periode van 1968 tot 1975. In het tweede deel ‘Vormgever’ portretteert Reeser in acht hoofdstukken Bouterse als respectievelijk revolutionair, dictator, opportunist, godfather, bevelhebber, politicus, verdachte en staatsman. Al die facetten komen in dat tweede deel uitvoerig en op een zeer genuanceerde manier aan bod. Bovendien is hij erin geslaagd om een grote reeks van onbekende zwartfoto’s bij elkaar te brengen die bij mijn weten nooit werden gepubliceerd. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de foto’s van een studentengroep sociale geografie van de vrije Universiteit Amsterdam die in 1982 uniek beeldmateriaal hebben getrokken over de sfeer in de ‘revolutionaire’ periode en aan een foto van journaliste Ranu Abhelakh met Desi Bouterse en zijn zoon Dino – intussen in de VS veroordeeld – in een radiostudio.
Reeser beschrijft niet alleen de figuur Bouterse, hij denkt in zijn zoektocht ook voortdurend na over de ambiguïteit die hij uitstraalt. Vooral dat aspect maakt dit boek tot een uitschieter in de publicaties over Suriname. Hier is iemand aanwezig die door zijn leeftijd meer afstand kan nemen en daardoor ook in staat is de complexiteit van een figuur en een epoque ongehinderd en onbevooroordeeld onder woorden te brengen. Hij beschrijft het leven en de persoon van Bouterse als een Surinaamse tragedie waar hij ten zeerste door geboeid is, maar hij behoort zelf niet tot die tragedie.
Voor de auteur is het verhaal van Desi Bouterse niet rechtlijnig te vertellen. Het heeft niet altijd een duidelijk goed en fout, en bevat vele wendingen. Het is zowel een Caraïbisch verhaal vol wisselende identiteiten, loyaliteiten en belangen, maar evenzeer een Zuid-Amerikaans verhaal waarin niet op een dode meer of minder wordt gekeken, en het is vooral ook een Nederlands verhaal met een moeilijk verleden en een onduidelijke toekomst. En Bouterse? Wat vindt hij van hem? ‘Uiteindelijk was de pijnlijke waarheid dat hij weliswaar voortkwam uit een koloniale samenleving met een gewelddadig en problematisch verleden, maar dat hij zelf de keuze maakte om dader te worden.’ In een genuanceerde zegging zoals deze voel je dat er in de benadering van de auteur ook heel wat ambiguïteit aanwezig is: empathie en kritische zin sluiten elkaar niet uit, maar accentueren juist het tragische karakter van een persoon en een volk.
In mijn leven zit ook heel veel Suriname en ook heel veel ambiguïteit ten aanzien van dat bijzondere land en volk. In de loop van de jaren heb ik een behoorlijk bibliotheekje in surinamistiek opgebouwd, waarin dit boek van Pepijn Reeser zeker een ereplaats zal krijgen. Maar ook dat van Nina Jurna, want de twee biografieën zijn complementair en verdienen allebei een aandachtige lectuur.