Elke Franse burger die minstens een euro betaalt en een verklaring ondertekent dat hij/zij de waarden van links deelt, mag op 9 oktober – en wellicht ook op 16 oktober voor de tweede ronde – de kandidaat van de socialistische partij, PS, voor de presidentsverkiezingen van volgende lente helpen kiezen. In het ganse land staan dan duizenden stembussen opgesteld om deze oefening in basisdemocratie mogelijk te maken. Maar is dat allemaal wel zo democratisch als het lijkt?
De PS legt de lat op minstens één miljoen kiezers – de rechtse regerende UMP is er niet gerust in. Om bij voorbaat het resultaat te kleineren, vindt de UMP dat minder dan 4 miljoen kiezers geen succes is – wetend dat 4 miljoen onbereikbaar is.
Beperkte keuze
Er is keuze tussen zes kandidaten: Ségolène Royal die in 2007 kandidaat-president was, de huidige partijleider Martine Aubry, haar voorganger François Hollande die 17 jaar lang de PS leidde, Manuel Valls die binnen de PS uitgesproken rechts staat, Arnaud Montebourg die dan weer links staat en Jean-Michel Baylet van de kleine centrumpartner PRG, Parti des Radicaux de Gauche.Om te sterke verrassingen uit te sluiten, zijn de PS en zijn satelliet PRG wel zo voorzichtig geweest de kandidatenlijst te beperken tot de eigen kring. In Italië was de Democratische Partij de voorbije jaren bij lokale voorverkiezingen niet zo voorzichtig geweest; de kiezers gaven enkele keren de voorkeur aan kandidaten links van de PD.
Tussen Valls en Montebourg zijn de meningsverschillen duidelijk. Valls zit volledig op de lijn van het neoliberalisme, Montebourg pleit voor de demondialisering, de herovering van de economie door de samenleving. Maar die twee en Baylet komen er nauwelijks aan te pas, zij hebben niet de bekendheid van de drie anderen. Nu is het voor de potentiële kiezers wel erg moeilijk om de verschillen te vinden in de profielen van deze drie. Want naargelang het gehoor en de gelegenheid passen die drie hun discours wat aan, een accentje naar links, eentje naar het centrum.
In debatten tussen de kandidaten kwamen weinig inhoudelijke verschillen naar voor. Op Montebourg enigszins na, blijven ze allemaal erg trouw aan de neoliberale aanpak van de crisis. Het begrotingstekort terugdringen door groei en dergelijke vage uitspraken, maar zeker geen enkele breuk met de neoliberale logica. Royal en Hollande vonden een grondwettelijke bepaling over een verbod op begrotingstekorten zelfs noodzakelijk.
Peilers
De campagne draaide dus vooral rond “persoonlijkheid”. En nog meer rond de vraag wie van de grote drie het best geplaatst is om volgend jaar te winnen van zittend president Nicolas Sarkozy. Natuurlijk in de hoop dat de nachtmerrie van 2002 zich niet herhaalt toen PS-kandidaat Lionel Jospin in de eerste ronde al werd uitgeschakeld. De peilingen spelen dus een zeer belangrijke rol in de keuze van de kiezers. Het feit dat de peilingen, terecht of ten onrechte, aangeven dat Hollande met groot verschil Sarkozy zou verslaan, is voor veel kiezers een reden om voor Hollande te stemmen. Niet dat ze hem de beste vinden, maar omdat er met hem meer kans is om Sarkozy weg te sturen. De afkeer van ‘la Sarkozie’ is momenteel trouwens de sterkste troef van de PS, veel sterker dan het vertrouwen in de PS zelf.
Alles hangt echter af van de opkomst. Veruit de meeste kiezers hebben niets te maken met de PS. Een deel zijn traditionele kiezers van de partij, maar veel anderen zijn vastbesloten bij de verkiezingen voor een andere linkse partij te stemmen. Kiezers van het Front de Gauche (communistische PCF en Parti de Gauche), van de groenen, van uiterst-links en zelfs van het centrum willen ook op die keuze wegen. Met allemaal uiteenlopende motivaties, wat het resultaat onvoorspelbaar maakt.
Apparaat
Met deze procedure zet de PS haar metamorfose van een partij van leden en militanten naar een professioneel apparaat verder. Het gaat hier niet om een verbreding van de democratie, maar om een poging uit een zware crisis te geraken die al negen jaar aansleept. Sinds de nederlaag van 2002 zoekt de PS hoe ze onder meer het dilemma kan oplossen tussen haar theoretische uitgangspunten en haar benadering van regeringswerk. Dat dilemma is natuurlijk veel ouder, zo ongeveer een eeuw.
Maar er is niet alleen dat. De partij heeft, zoals zoveel andere partijen, te worstelen met een crisis van de interne werking. Het militantisme is uitgehold, nu wordt de taak van de leden herleid tot het ronselen van kiezers voor de ‘primaries’. De partijkaders zijn meer en meer verbonden met lokale en regionale bestuurders. De opeenvolgende successen van de PS in lokale en regionale verkiezingen hebben dat verschijnsel nog versterkt. De partij heeft geen militanten meer, maar bestuurders en hun personeel. De banden met de (ook al zo zwakke) vakbondswereld en het ‘middenveld’ zijn verder afgesleten.
Het heeft ook tot gevolg dat gekozenen op alle vlakken zich weinig moeten gelegen laten aan de partij. Dat zou ook zo zijn als de kandidaat van de PS volgend jaar in het Elysée wordt gekozen. Niet dat François Mitterrand als president (1981-1995) onderworpen was aan partijdiscipline, maar hij bleef wel nauw betrokken bij het interne partijleven.
(Uitpers nr. 135, 13de jg., oktober 2011)