
Met zijn essay “Zwarte trots, witte schaamte” voegt voormalig VRT-journalist Peter Verlinden zijn visie toe aan het dekolonisatiedebat. Het is niet het eerste boek over die materie dat ik voor Uitpers recenseer en er komen er nog. Dat is een mooi vooruitzicht, zo raakt het debat goed gevoed.
Verlinden brengt zijn thesis op de hem eigen manier aan, niet bang om tegen de haren in te strijken. Verwacht van hem geen politiek correcte stellingen, verwacht niet dat hij zich aansluit bij wat we conventional wisdom kunnen noemen en napraat wat de groep die de toon bepaalt als onomstotelijke waarheid decreteert. Verlinden huilt niet mee met de wolven, hij brengt een coherente visie, die hij met historische en sociologische argumenten onderbouwt en die geregeld afwijkt van wat we de laatste tijd te lezen en te horen krijgen als het over dekolonisatie gaat, zeker van militante stemmen uit de Afrikaanse diaspora. Er zal weer stoom afgelaten worden op de sociale media, waarop hij overigens bijzonder bedrijvig is, als een heer, zonder in scheldpartijen te vervallen wanneer weer eens iemand die zich in zijn grote gelijk aangevallen voelt bagger meent te moeten spuien.
Pas in de laatste zeventig bladzijden van “Zwarte trots, witte schaamte” behandelt Verlinden heikele thema’s als excuses, koloniale standbeelden, Zwarte Piet, de verantwoordelijkheid van de Congolese leiders en het hedendaagse racisme. In de eerste ruime helft gaat hij in op de historische context van de dekolonisatie. Met de nodige kritische zin en goed gekozen bronnen schetst hij de krachtlijnen van het pre-koloniale systeem, zoals het onder koning Leopold II vanaf 1885 in Kongo- Vrijstaat ingevoerd is, een uitgestrekt rijk, waarin hij en hij alleen het voor het zeggen had, en zoals het tot in 1908, toen België de Vrijstaat van de koning overnam als kolonie, de exploitatie van vooral rubber maar ook andere grondstoffen en mineralen organiseert. Een systeem dat, zij het geleidelijk aan in afgezwakte vorm, tot in 1960 het uitzicht van Belgisch Kongo bepaalt, en lang daarna tot op de dag van vandaag, zestig jaar na de onafhankelijkheid, de grenzen, de economische structuur, het taalgebruik e.d.m. van de Democratische Republiek Congo .
Uitwassen
Verlinden maakt van die gelegenheid gebruik om enkele puntjes op de i te zetten en hardnekkige stadsmythes te ontzenuwen. Zo kunnen we zwart op wit lezen hoe de handenkap in elkaar zat. De soldaten van de Weermacht moesten na elke operatie kunnen bewijzen dat ze geen kogels verspild hadden en om dat te bewijzen kapten ze van elk lijk een hand af. Foto’s van in leven gebleven Kongolezen geven aan dat er uitspattingen waren, veel uitspattingen, en dat de militairen het oneigenlijke gebruik van munitie, voor de jacht op broussewild b.v., rechtvaardigden door her en der een hand af te kappen. Niet elke foto vertelt het ware verhaal, waarschuwt Verlinden, pas op voor overhaaste conclusies. Gruwel bestond, betoogt hij, maar grijp liever terug naar brieven, rapporten en documenten die in uiteenlopende archieven te raadplegen zijn.
Leopold II, de ultieme schurk ?
De meeste betwistbare passage in dit deel van “Zwarte trots, witte schaamte” is zeker degene, waar Verlinden peilt naar de persoonlijke verantwoordelijkheid van Leopold voor de ontsporingen en het gebruik van geweld in Kongo-Vrijstaat. Een sleutelvraag, stelt hij zelf, maar uiteindelijk komt hij tot de slotsom dat er nog veel onzekerheden bestaan over de aard van het moorddadige karakter van het regime. Je zou kunnen zeggen dat de auteur de koning uit de wind zet, hem minstens ontziet.
In de bibliografie van het boek zien we het lijvige werkstuk van A.M. Delathuy uit 1985 staan, “E.D. Morel tegen Leopold II en de Kongostaat “. Daarin gaat de schrijver diep in op de waaier aan middelen, die Leopold aanwendt om de onophoudelijke stroom van goed gedocumenteerde artikels en verslagen van de Britse journalist E.D. Morel te ontkrachten. Jarenlang legt Morel Leopold het vuur aan de schenen door permanent de wanpraktijken in Kongo-Vrijstaat in de verf te zetten. Het kost de koning bloed, zweet en tranen om die stroom van aanklachten te proberen te weerleggen, uiteindelijk tevergeefs.
We halen enkele verwijzingen aan, er zijn er plenty bij Delathuy. Zo voelt Leopold zich verplicht om een onderzoekscommissie op te richten, die ter plaatse afstapt om er onverbloemde getuigenissen te boek te stellen. Het duurt tot acht maanden na de terugkeer van de magistraten, tot in november 1905, acht maanden van volledig stilzwijgen, voor het eindrapport gepubliceerd raakt. De getuigenverklaringen, waarvan nu nog je haren ten berge rijzen, e.a. juridische en administratieve documenten, die het materiaal vormen dat aan de conclusies van het rapport ten grondslag ligt, zijn tachtig jaar lang onder het stof bedolven voor ze, in een ander boek van Delathuy, eindelijk voor iedereen te lezen waren.
Ondertussen - de koning en zijn Vrijstaat komen in de Verenigde Staten onder vuur te liggen -, publiceert de New Yorkse advocaat Henry Wellington Wack in maart 1905 “The story of the Congo Free State “. Wack is een geheim agent van Leopold. Een raadsman van de koning, lobbyist voor de Vrijstaat in de VS, ene Kowalsky, sluit, terwijl de commissieleden met hun onderzoek bezig zijn, een overeenkomst met de Cuvelier, secretaris-generaal voor Buitenlandse Zaken en Justitie van de Vrijstaat, waarin er te lezen staat dat Wack door moet gaan met zijn werk in de pers en dat hij zal “moeten handelen alsof hij niet in dienst van de staat is, doch slechts een onpartijdig publicist”. Het is bekend dat Leopold er niet voor terugdeinsde om het geld te laten rollen als hij journalisten op zijn hand wou krijgen.
Diezelfde Kowalsky bezorgt President Roosevelt in maart 1905 een document van 35 bladzijden, bedoeld als antwoord op het memorandum dat Morel het jaar daarvoor het Witte Huis overhandigd heeft. In de krant New York American verschijnt er later, in december 1906, een interview met Wack, waarin hij aangeeft dat de koning hem vòòr de publicatie een advocatenhonorarium betaald heeft. Hij verklaart ook dat hij Leopold aangeraden heeft om Amerikaanse zakenlui de kans te geven in Kongo-Vrijstaat te investeren, want “op die manier zal u een Amerikaans gevestigd belang in Kongo scheppen, dat het keffen van de Engelse agitatoren en van de Belgische socialisten vergeefs zal maken”.
Deze en andere demarches van Leopold geven aan dat hij weliswaar gedwongen was om op basis van het commissierapport cosmetische veranderingen aan te brengen in de manier waarop hij de Vrijstaat bestuurde, maar achter de schermen alles eraan deed om voort te kunnen gaan met zijn lucratieve praktijken. Met de verdediging van zijn aanpak hield hij niet op nadat hij de Vrijstaat aan België afgestaan had. Zeven maanden later, een half jaar voor zijn dood, woont hij op 12 juni 1909 in Antwerpen de feestelijkheden naar aanleiding van de naasting van Kongo bij. De Congozuil aan de rand van het stadspark is de overblijvende getuige van die plechtigheid. In zijn toespraak zegt hij : “De natie is rijk genoeg om de uitgaven te dragen die nodig zijn om haar welvaart te verzekeren, maar het staat haar ook vrij, nu dat zij Kongo bezit, daar bijkomende hulpbronnen te zoeken om haar voorspoed te ontwikkelen”. Neen, de koning was niet alleen onverbeterlijk, hij was de drijvende kracht achter de kolonisatie van Centraal-Afrika binnen het kader van de Vrijstaat.
Dit alles om te zeggen dat ik op basis van dezelfde bronnen minder vergoelijkend zou schrijven over de persoonlijke rol van Leopold II bij de misdaden tegen de menselijkheid die er in Kongo-Vrijstaat gepleegd zijn. Tot op het allerlaatste moment van het bestaan van zijn rijk heeft de koning alles in het werk gesteld om het winstgevende systeem draaiende te houden. Van enig respect voor mensenlevens en het welzijn van de plaatselijke bevolking heeft hij nooit blijk gegeven. Er zijn reuzewinsten gemaakt, o.m. in het uitgestrekte Kroondomein, die Leopold zonder enige vorm van controle opstreek en naar goeddunken besteedde, maar investeringen voor een betere levensstandaard waren minimaal. Het mag geen argument zijn dat de koning de opbrengsten niet in zijn eigen zak stak maar ze gebruikte om het moederland te verfraaien. Aan dat geld danken we het Jubelpark in Brussel, het AfricaMuseum in Tervuren, de Japanse toren in Laken en nog veel meer, terwijl in diezelfde periode een onbestemd maar groot aantal Kongolezen van ondervoeding, slaapziekte en de nietsontziende behandeling op de rubberplantages sterft. Nog zo’n problematiek die tot indianenverhalen over miljoenensterfte aanleiding gegeven heeft maar Verlinden gaat daarmee keurig om.
Op de keper beschouwd gaat het om een verschil in inzicht over Leopolds verantwoordelijkheid, op basis van dezelfde gegevens. Maar ik blijf erbij : het had best wat scherper gemogen.
Dekolonisatie
Als hij in het laatste deel van zijn essay heikele thema’s aansnijdt, dan blijft Verlinden zijn eigenste zelf, d.w.z. dat hij verrassende stellingen op tafel legt. Zo is hij geen voorstander van excuses voor het onrecht dat in Kongo-Vrijstaat en Belgische Kongo de Kongolezen aangedaan is. Sorry is niet genoeg, zegt de ene auteur (Nadia Nsayi in “De dochter van de dekolonisatie”), beter geen verontschuldigingen maar wat anders, zo kunnen we Verlinden samenvatten. Alleszins voer voor debat.
Verlinden bepleit i.p.v. excuses een grondige evaluatie van het beleid om te voorkomen dat het telkens weer in dezelfde fouten vervalt. Interessant als suggestie maar hij maakt zich er wat makkelijk van af. Van iemand die woordvoerder van de minister van Ontwikkelingssamenwerking geweest is en een gedegen kennis bezit zowel van het ontwikkelingsbeleid als van de gang van zaken in Congo verwacht ik dat hij man en paard noemt. De schandalen rond de gefabriceerde uitslag van de recente presidentsverkiezingen in Congo, wat we pas dertig bladzijden later te lezen krijgen – en dan nog, hooguit enkele zinnen - hadden hier een plaats verdiend. Vooral dan het schandaal dat de internationale gemeenschap, België inbegrepen, moeiteloos evidente, ongeziene en grootschalige fraude toegedekt heeft. Ik zit met een onvoldaan gevoel.
Ook interessant is dat Verlinden herhaaldelijk erop wijst hoe we nu met andere ogen kijken naar vroegere toestanden en hoe ze over x aantal jaren ongetwijfeld anders zullen kijken naar wat er ons nu bezig houdt in het dekolonisatiedebat. Onlangs, na enkele bezoeken aan het AfricaMuseum, liep ik ook met het gevoel rond dat een dusdanige vernieuwingsoperatie een work in progress is en dat je feitelijk gedoemd bent om de hele tijd door aanpassingen, verbeteringen en vernieuwingen aan te brengen en je conclusies te trekken uit voortschrijdend wetenschappelijk en historisch inzicht i.p.v. dat om de vijftig jaar één keer te doen.
De recente opvoering van Hugo Claus’ theaterstuk “Leven en Werk van Leopold II” – Verlinden schrijft erover – is ook zo’n voorbeeld. Er kwam kritiek op de aanwezigheid van een blackface, een acteur die met een zwartgemaakt gezicht een Congolees speelt. Toen ik het stuk zag, was mijn reactie er één van ongeloof : dit kan je diep in de 21e eeuw niet meer maken. Toen ik Claus’ werk in 2002 opgevoerd zag – benieuwd als ik was, want ik had de acteurs wat duiding over de politieke situatie meegegeven -, was die blackface er ook maar dat was ik volkomen uit het oog verloren. Overigens had niemand daarin graten gezien. Meer nog, bij de première in 1970 – ik heb indertijd ook dié voorstelling gezien – werd “Leven en Werk van Leopold II” afgebroken om heel andere redenen. Voor het eerst stelde een toneelschrijver de figuur van Leopold en zijn wanpraktijken aan de kaak, een vorm van majesteitsschennis, waarvoor de goegemeente niet rijp was. Je stelt m.a.w. vast hoe in een ander tijdperk de reacties heel anders liggen en hoe je ook zelf verschillend reageert.
Afsluiter
Enkele duimpjes ter afronding. In het hoofdstuk over het geschiedenisonderricht, waarin stevige verwijzingen ontbreken naar het kolonialisme, nota bene de manier waarop België het in Kongo aangepakt heeft, zet Verlinden de evolutie mooi op een rij, van lofzang over doodzwijgen naar een voorzichtige kritische kijk. Maar alles kan beter, moet beter, zeker als je vaststelt hoe groot de onwetendheid is en hoe hardnekkig stadsmythes stand houden.
In de slotparagrafen van “Zwarte trots, witte schaamte” waarschuwt Peter Verlinden voor de toenemende tendens bij mensen van de diaspora om huidskleur te koppelen aan identiteit en hun analyse uitsluitend in zwart-wit termen te maken. Daarbij sluit ik me graag aan. Misschien had om die reden het boek een andere titel verdiend ?