Deze maand verschijnt De ziel reist te voet, excursies over duurzaamheid van onze medewerker Walter Lotens. Dit boek gaat over duurzaamheid en continuïteit. Wederkerigheid is daarvoor het beste cement. Dat is de partiële én partijdige benadering van de ‘duurzaamheidsdriehoek’ van de auteur. ‘Duurzaamheid’ is mooi, maar gevaarlijk tegelijk: weinig uitgediept als begrip en vaak misbruikt. Enige nuchterheid blijft geboden. Concepten kun je nastreven, maar zeker niet verheerlijken.
De ziel reist te voet bevat excursies en reflecties over duurzaamheid binnen maar ook buiten de reissector. In de marge van de machtige reisindustrie ontstaan boeiende initiatieven, zowel in onderwijs als ontwikkelingssamenwerking, maar ook via stedenbanden, inleefreizen, buitenlandse stages, uitwisselingen en vrijwilligerswerk. Kunnen zij helpen om persoonlijke maar ook structurele banden te smeden tussen mensen uit Noord en Zuid? De ziel reist te voet gaat niet alleen over het Noorden – met het accent op Vlaanderen – maar ook het Zuiden komt via een hoofdstuk over Suriname in beeld. Het is tevens een ontmoeting van een zestiger met Don Quichots van een jongere generatie. Hieronder als voorsmaakje de inleiding.(1)
In de verte is de skyline van de havenstad Belém te zien. Ik sta op een winderige rotspunt van het Braziliaanse Ilha Marajó met uitzicht over een stukje van die immense Amazonewereld. De Amazone en de Para, twee van de machtigste rivieren ter wereld, hebben in hun onstuimige tocht naar de Atlantische Oceaan van Marajó het grootste riviereiland ter wereld gemaakt. Vóór mij in de tuin van het hotelletje waar ik verblijf, is een merkwaardige wegwijzer neergepoot. ‘Kaapstad, Cuzco, Kathmandu, New-York, Buenos Aires en…Brugge,” staat erop. Een pijl wijst omhoog: ook de maan werd niet vergeten. Bij Brugge is een hartje getekend. De eigenares van de pousada is Zeebrugse van origine. In 1995 vertrok de lerares lichamelijke opvoeding Oliva Van Eeghem voor het eerst naar Brazilië, in het voetspoor van zovele West-Vlaamse missionarissen, maar met heel andere bedoelingen. Olijfje werd ze in Vlaanderen genoemd, palito in Brazilië, vanwege haar lange benen. Tijdens een reis door het noordoosten van Brazilië belandt ze op het vrijwel verlaten en straatarme Marajó. In Joanes, een piepklein en armzalig visserdorpje, koopt ze een stukje kustgrond en bouwt een smaakvol hotelletje boven op een uitstekende rotspunt. Het heet Ventanía Rio-Mar, de wind van de rivierzee.
In 2007 is Oliva nog steeds op dat eiland waar meer buffels dan mensen wonen. “Het zijn nu ook mijn mensen en mijn eiland geworden,” zegt ze wanneer ik haar in België ontmoet. “Tja, hoe kwam ik in het sociaal geëngageerd management terecht? Gewoon omdat ik me niet kan afsluiten van situaties waar hulp kan baten. En Marajó is één van de armste gebieden van Brazilië. Dus…” In haar West-Vlaamse tongval zijn nu ook de typisch Braziliaanse neusklanken binnen geslopen. Ze zijn veel nadrukkelijker aanwezig dan in 2001 toen ik haar voor het eerst op Marajó ontmoette. In de loop van die vijf jaar is zij duidelijk van statuut veranderd: reiziger was zij toen al niet meer, wel beginnende uitbaatster van een hotelletje, maar nu spreekt zij meer en meer in termen van iemand die op haar manier met ontwikkelingssamenwerking bezig is.
“Ik beschouw de pousada nog steeds als mijn belangrijkste sociaal project. Rechtstreeks leven er nu vijf families van en onrechtstreeks komt de aanwezigheid van mijn hotelletje ten goede aan heel Joanes. Via de pousada heb ik ook heel wat vrienden gemaakt, van wie sommigen mij financieel wilden steunen bij mijn kleinschalige projectjes, want ik zat zelf op droog zaad. Er was traditie en bekwaamheid genoeg op het eiland. De motieven van het Marajoara aardewerk bijvoorbeeld zijn eeuwenoud. Alleen geld en organisatie ontbraken. Via de middelen van een Frans echtpaar zijn we met folkloristische dansen begonnen. Daarna volgde er ook nog een atelier voor dorpsvrouwen die, als souvenirs voor de hotelgasten, borduurwerk met Marajoara motieven leerden maken. Aan het bestuur maakte ik duidelijk hoe ze zelf hun boekhouding moesten opstellen. Beide groepen zijn nu zelfbedruipend. De borduurders hebben intussen op de traditionele manier van Marajó een eigen atelier in klei en stro kunnen bouwen.”
Met haar hotelgasten maakt Oliva meestal een rondje door het dorp en die bezoekjes hebben al hun vruchten afgeworpen. Voor het dorpsschooltje zijn nu een watertoren en twee nieuwe sanitaire blokken gebouwd. Er werd ook educatief speelgoed en schoolmeubilair aangekocht. Een Nederlandse school voor hardhorigen, een Duitse en een Antwerpse school droegen daaraan een flink steentje bij. “Al deze activiteiten lokken de aandacht van buitenlanders, maar ook van andere eilandbewoners, die, op zoek naar betere levensomstandigheden, beginnen af te zakken naar Joanes.”
Van reiziger tot ontwikkelingswerker
In 2004 is de Antwerpenaar Han Theyssens de Mozambikaanse landencoördinator van het Fonds voor Ontwikkelingssamenwerking. Ik bezoek hem dat jaar in zijn standplaats Chimoio. Van daaruit coördineert hij de activiteiten van FOS. Deze vierde grootste stad van Mozambique, tussen de Indische Oceaan en de Zimbabwaanse grens, is niet meer dan een provinciestadje. We drinken koffie op het terras van restaurant Flor do Voga. Een stokoude ober bedient ons. Hij draagt een wit hemd met uitgerafelde boord. Daaronder heeft hij een T-shirt met corrida contra a pobreza op. De man zal hard moeten rennen, want de armoede is zeer visueel aanwezig op de stoep van de avenida, waar de informele sector zich breeduit geïnstalleerd heeft. De Derde Wereld etaleert zich voor onze ogen. Om meer dan ongemakkelijk van te worden.
Wat doe je daaraan als niet onbemiddelde westerling? Dat is de vraag die Han al twintig jaar bezighoudt, want de veertiger die voor me zit heeft intussen al heel wat watertjes doorzwommen. In de jaren tachtig trok hij met zijn vriendin naar Centraal-Amerika: Cuba, Mexico, Guatemala. Daarna kwam Peru in het vizier en vervolgens Indonesië: Sumatra, Java en Bali. Twee maanden per jaar waren zij gedreven en nieuwsgierige rugzaktoeristen.
Han constateerde bij zichzelf een niet onbelangrijke evolutie: “Oorspronkelijk wilden wij vooral weten hoe de andere kant van de wereld eruit zag, hoe de mensen er leven en overleven. Naast of na die nieuwsgierigheid groeide ook het besef dat we op onze bescheiden manier wilden meehelpen aan het creëren van betere levensvoorwaarden voor mensen uit het Zuiden.”
De stap naar ontwikkelingswerk kwam in het begin van de jaren negentig dichterbij. Han studeerde af – niet toevallig als industrieel ingenieur – en deed zijn stage in een waterproject in Nicaragua. Via de ngo Bevrijde Wereld kwamen zij in Senegal terecht. “Vijf jaar land hebben we daar gewerkt. Het werd vooral culturele voeding en opvoeding voor onszelf. Senegal werd onze uitvalsbasis. Slechts af en toe gingen we naar België. Niet langer andersom. We leerden Wolof, we smeedden er hechte vriendschapsbanden. Onze twee kinderen die daar opgroeiden, vergemakkelijkten het bruggen slaan met de lokale bevolking.”
Ik ken Han meer dan twintig jaar, van toen hij nog een rebelse scholier was en deel uitmaakte van een kleine trotskistische beweging in Antwerpen. Door zijn reizen kreeg zijn politiek engagement een verlengstuk naar het ontwikkelingswerk. Helemaal gelukkig voelt hij zich niet in dat wereldje, maar toch herken ik in hem, ondanks de strakker wordende rimpels, nog steeds de kleine Don Quichote die kan overlopen van enthousiasme voor alsnog onbereikbare doeleinden. Op mijn excursies in de wereld heb ik behoorlijk wat mensen van dat slag leren kennen. Het zijn dergelijke ontmoetingen met kleine Don Quichots van verschillende generaties die mij zijn bijgebleven.
In dit boek vindt nog een andere ontmoeting plaats. Het is ook een confrontatie tussen iemand met een denkkader uit een andere epoque en een jongere generatie, die eerder met begrippen als ‘duurzaam toerisme’ en ‘interculturele communicatie’ is opgegroeid dan met ‘klassenstrijd’, ‘politiek engagement’ en ‘internationale solidariteit’. Ik kies vanuit mijn betrokkenheid bij derdewereldbewegingen en onderwijsactiegroepen – en door mijn zesjarig verblijf in Suriname – bewust voor initiatieven in de marge, zowel in het Noorden als in het Zuiden.
De ziel reist te voet
Bart Heymans en Caroline Dierckx beginnen in 2004 aan hun Grand Tour. Gedurende zeven maanden trekken zij door verschillende landen van Zuidoost-Azië. Via het Indiase Darjeeling belanden zij uiteindelijk over land in de vallei van Kathmandu. Dat is op zichzelf geen speciale vermelding waard, want het langdurig reizen in derdewereldlanden neemt almaar toe. Meer dan 25 jaar geleden begon Reiswijzer met Reismarkten en andere initiatieven om het niet-commerciële reizen van Vlamingen (en ook Nederlanders) te begeleiden. Veel Belgen kom je nog steeds niet tegen, maar toch moet het beeld van de honkvaste Vlaming intussen een beetje bijgesteld, want de belangstelling voor verre en vaak langdurige reizen neemt toe.
Een ander karakter krijgt de reis van Bart en Caroline wanneer ze in de Nepalese hoofdstad een bezoek brengen aan Shangrila, een opvangtehuis voor straatkinderen. Daar krijgt hun tocht een atypische wending. Ze raken onder de indruk van een stukje levenswerk van de Antwerpse Inge Bracke en besluiten haar een handje toe te steken. Het verhaal van Inge Bracke lijkt een beetje op dat van Oliva Van Eeghem. Eerst begon ze met een hotelletje in Thamel, de toeristenbuurt van Kathmandu, waar al snel meer straatkinderen dan toeristen over de vloer kwamen. Shangrila onderging met de jaren een grondige gedaanteverwisseling en werd een ‘paradijs’ voor straatkinderen.
Vier maanden blijven Bart en Caroline in het Shangrila Home. Daardoor krijgen de twee reizigers in Kathmandu ineens een ander statuut: ze worden sedentair en vrijwilliger. Betekent dat ook dat ze ineens ‘hulpverlener’ of ‘ontwikkelingswerker’ worden? “Dat was een nieuw gebeuren voor mij. Ik die niet echt een verleden van babysitten en scoutskampen heb. Maar ik ben er iets verloren, al was het maar de naald om voetballen mee op te pompen,” schrijft Bart Heymans in een Shangrila Nieuwsbrief.(2) “Caroline is er haar hart verloren en gaat dat sindsdien om de paar maanden terug zoeken. En soms missen we elkaar ja, maar al bij al gaat tijd vlug. Het is een mooi project, wou ik maar zeggen. Ik heb niets tegen geiten maar heb het nooit erg met hun sokken gehad. Ik tref het in Shangrila Home, geen geiten te bespeuren, laat staan hun sokken.” In het spoor van Inge Bracke hebben Bart en Caroline ongetwijfeld een meerwaarde kunnen geven aan de inhoud van hun reizen. Ook de oprichter van het Shangrila home is ooit met heel andere bedoelingen naar Nepal vertrokken. In het begin van de jaren negentig verkent rugzaktoerist Bracke de Himalaya. Zij raakt verslingerd op de mensen, de natuur en… ‘haar’ straatkinderen. Die verschuiving van een eerder vrijblijvende reiziger tot volledig betrokken partij heeft zich ook bij Oliva, Han, Bart en Caroline voorgedaan. De confrontatie met het concrete gelaat van armoede en misère kan zeer ingrijpend zijn. Rondtrekken in het Zuiden is geen vrijblijvende onderneming. Een blootstelling aan de stralingskracht van de ‘andere’ kan krassen nalaten op de ziel. Meestal voelen we pas later hoe diep ze wel zijn. Dat kan leiden tot een levenslange besmetting.
Een zoektocht naar duurzaamheid
Dit boek heeft geen wetenschappelijke pretenties. Verwacht hier dus zeker geen volledigheid en wetenschappelijke afstandelijkheid. Oliva, Han, Bart en Caroline zijn voorbeelden van hoe het ook anders kan (verlopen) met reizen. Ik kies bewust voor een exemplarische aanpak en neem nu en dan verwijzingen op naar recent wetenschappelijk onderzoek. Beschouw deze tekst eerder als een verzameling van excursies op een moeilijk af te bakenen terrein, waar nog weinig onderzoek is gebeurd. Het zijn excursies in de marge van de toeristische industrie. Oliva, Han, Bart en Caroline zijn zeker niet representatief voor de reizende Vlaming. Ik probeer vooral die ‘andere’ geluiden op te vangen.
In oktober 2005 bestond Shangrila tien jaar en Bart en Carolina waren weer in Nepal. Samen met een grote groep ondersteuners van het eerste uur. De kinderen vierden het tienjarige bestaan van hun huis en daar wilden ze bij zijn. Achteraf maakten ze nog een trektocht door de Himalaya en toen had Bart een toekomstbeeld voor ogen: “De Nepalezen zijn trots op de natuur van hun land en Inge Bracke overtuigde me om mijn bewondering voor de uitgestrekte Himalaya en zijn natuur niet voor mij te houden. Ik zag vele Nepalese kinderogen schitteren toen ik vol lof over die schoonheid sprak. Ik voelde me wat ongemakkelijk want – met al mijn westerse centen – kan ik me dat best permitteren. Er zal een tijd komen dat er geen kindertehuizen meer moeten zijn, een verre toekomst weliswaar. En in die verre toekomst zie ik Nepalezen massaal Hun bergen in trekken, zoals wij naar Onze Ardennen gaan. En terecht. Ik hoop dat het geen science fiction is.” Met deze omschrijving van zijn utopie geeft Bart zeer goed aan dat hij vanuit zijn inleefvermogen zeer sterk gericht is op wederkerigheid: wat voor ons is weggelegd, moet ook voor anderen kunnen.
Continuïteit en wederkerigheid, dat zijn voor mij twee belangrijke graadmeters om de mate van duurzaamheid van een project te meten. Duurzaam toerisme is een begrip dat moeilijk uit mijn pen komt omdat het zo stroperig en bijgevolg onbruikbaar is geworden. Wie is daar, al was het maar pro forma, niet mee bezig? Ik wil ‘duurzaam toerisme’ benaderen vanuit de PPP-driehoek: People, Profit, Planet of, anders gezegd, vanuit sociaal-culturele, economische en ecologische invalshoek. Ik focus voornamelijk op de sociaal-culturele en de economische invalshoek – minder op de ecologische aspecten – van duurzaam toerisme.
In de marge van het reizen
Het grootste gedeelte van dit boek zijn excursies naar organisaties in het Noorden – met het accent op Vlaanderen – die via één of andere vorm van reizen een proces van maatschappelijke bewustwording op gang kunnen helpen brengen.
Dit is geen reisboek en ook geen boek over reizen. De focus ligt niet op het reizen an sich maar op het nadenken over duurzaamheid. Ik vertrek daarvoor van initiatieven die zich ontwikkelen op terreinen buiten de reissector. Ook onderwijs, buitenlandse stage-initiatieven, vrijwilligerswerk, internationale uitwisselingen, ontwikkelingssamenwerking, stedenbanden en jeugdwerk hangen met heel specifieke bedoelingen hun jasje op aan kapstokken die “reizen” en “duurzaam toerisme” heten. Het wordt een terreinverkenning in de marge van de bijna almachtige reisindustrie, waar zich met vallen en opstaan, een aantal ‘donquichotterieën’ aan het ontwikkelen zijn. In hoeverre kunnen deze initiatieven de interculturele communicatie of – vanuit een meer politieke invalshoek geformuleerd – de internationale solidariteit tussen vertegenwoordigers van Noord en Zuid bevorderen? Welke impact kunnen deze initiatieven hebben om de persoonlijke betrokkenheid en het inleefvermogen van mensen uit het Noorden met de Noord-Zuidproblematiek te vergroten? In het laatste hoofdstuk van deze zoektocht naar duurzaam toerisme kijk ik vanuit het Zuiden naar de economische en sociaal-culturele invalshoek van de PPP-driehoek. Daarvoor trek ik naar Suriname, dat dun bevolkte maar boeiende landje aan de Wilde Kust van Zuid-Amerika.
(Uitpers, nr 99, 9de jg., juni 2008)
(1) Walter Lotens, De ziel reist te voet, excursies over duurzaamheid, Borgerhout, 2008, 264 blz., ISBN 97890809969, 20 euro, te bestellen via walterlotens@yahoo.com
(2) Zie http://users.pandora.be/shangrila