In 1994 op het einde van de Uruguay Ronde, werden de akkoorden van Marrakesj ondertekend. Daarin werd het institutionele en wetgevende kader uitgewerkt om heel de planeet om te vormen tot een immense markt, waar alles te koop is. Eén van de akkoorden van Marrakesj richtte de Wereldhandelsorganisatie (WTO) op. Een ander akkoord, het GATS (Algemeen Akkoord inzake de Handel in Diensten) stelde het programma op voor de volledige privatisering van de dienstensector, overal in de wereld.
Het GATS vormt een uniek kader, een manier om de wereld te regeren, louter op basis van de bestaande concurrentieregels. De Europese Unie (EU) speelt op dit vlak een uiterst agressieve rol en staat mee vooraan op de barricade om "water te veranderen in petroleum". Voor de EU behoort water niet langer tot het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid. Water is een banale koopwaar, die zoals petroleum op de internationale markt moet verhandeld kunnen worden.
De ministerconferentie van de WTO, in november 2001 in Doha (Qatar), betekende een forse stimulans voor dit proces. Op voorstel van de Europese Unie werden drie belangrijke beslissingen genomen. Zij kaderen in de nieuwe onderhandelingsronde, waarvoor in Doha groen licht werd gegeven en in het globale en permanente proces om het GATS concreet gestalte te geven.
Voor het onderhandelingsprogramma, dat op 1 januari 2005 moet rond zijn, voorziet de WTO in "de beperking – en in de mate van het mogelijke zelfs de volledige opheffing – van alle handels- en tariefbarrières op het vlak van de milieudiensten en –goederen" (punt 31 (iii) van de verklaring van de ministerconferentie). De ministers kwamen tegelijk overeen dat de onderhandelingen "bijzondere aandacht" moeten besteden "aan het effect van milieumaatregelen". Dergelijke maatregelen kunnen de wereldhandel ontwrichten en onevenwichten creëren, die moeten worden "opgeheven of verminderd". De ministers kwamen tot het besluit dat de onderhandelingen over deze vraagstukken tot tastbare resultaten moeten leiden, die in overeenstemming zijn met het niet-discriminerende karakter van de handelsregels (punt 32).
Eveneens op voorstel van de Europese Unie, versnelde de ministerconferentie in Doha de onderhandelingen over het GATS. Zij vaardigden de richtlijn uit dat elke lidstaat van de WTO op 30 juni 2002 de lijst zou bekend maken van diensten, die in de andere lidstaten van de WTO moeten geprivatiseerd worden. Op 31 maart 2003 moesten de lidstaten vervolgens de lijst publiceren van diensten die in eigen land in aanmerking komen voor een doorgedreven liberalisering.
De pleitbezorgers van het GATS (en Europees Commissaris van Handel, Pascal Lamy, is op dit vlak prominent aanwezig) herhalen voortdurend dat "geen enkele staat verplicht zal worden om één van zijn dienstensectoren te liberaliseren". Deze bewering is louter theoretisch, want in Doha werd beslist dat elke staat onderworpen is aan de liberaliseringseisen van de andere WTO-lidstaten. Meer nog, elke staat is verplicht zijn openbare diensten "aan te bieden" (zo luidt de officiële term), die in aanmerking komen voor privatisering.
De Europese Unie volgt dus een dubbel spoor – het programma van Doha en het GATS – om wezenlijke vooruitgang te boeken in het proces dat van water een zelfde soort koopwaar maakt, als petroleum.
Drinkwater dreigt een banale handelswaar te worden, net zoals olie. Om dit risico correct in te schatten, is het nuttig om de ideologie, die de akkoorden van Marrakesj, de macht van de WTO en het dwingende karakter van het GATS bepaald heeft, goed voor ogen te houden.
Handel en ideologie
Met de akkoorden van Marrakesj werden de intermenselijke verhoudingen in al hun aspecten globaal veranderd. De doctrine, die via deze akkoorden wordt opgelegd, is er één van ongebreidelde vrije handel. Menselijke verhoudingen worden onderworpen aan de regels van de wereldhandel en die verbieden elke vorm van discriminatie, wat een synoniem is voor de weigering om rekening te houden met de individuele of collectieve eigenheid.
Als tegen deze tendens geen weerwerk wordt geboden, zal geen enkele staat op termijn nog het recht hebben een eigen, specifiek beleid te voeren, dat rekening houdt met eigen nationale kenmerken, noden en prioriteiten of dat de uitdrukking is van eigen samenlevingsvormen. Eigen economische of fiscale keuzen, een eigen gezondheidspolitiek, een eigen maatschappelijke beleid, milieubeheer of ethische politiek zullen worden beschouwd als "een rem op de vrije handel". En dat geldt voor de rijke landen, maar ook voor de ontwikkelingslanden. Elke staat zal moeten afzien van zijn eigen wetgeving en zal zijn burgers moeten onderwerpen aan de regels van de concurrentie, die voornamelijk gunstig zijn voor de privé belangen van de machtigsten der aarde.
Als tegen deze tendens geen weerwerk wordt geboden, zal alles wat vast of vloeibaar is, ertsen, planten, dieren, de mens en al wat de mens produceert en creëert te koop zijn. Alles zal gekocht en verkocht kunnen worden.
De WTO is op dit ogenblik de machtigste organisatie ter wereld, omdat zij over de macht beschikt om de regels te bepalen, ze uit te voeren en de landen te sanctioneren, die deze regels niet eerbiedigen. De WTO is de enige internationale instelling die over de macht beschikt om de regels te doen naleven, die ze zelf uitvaardigt. Deze regels gaan veel verder dan het strikt commerciële. Bovendien is de werking van de WTO gebaseerd op ondoorzichtigheid en op de oligarchie van de machtigste landen (Europa, de Verenigde Staten en Japan), die hun wil aan de zwakkeren opleggen.
Met de macht, waarover de WTO beschikt, overheerst het recht van de concurrentie alle andere rechten, meer bepaald de economische en sociale rechten en de milieunormen, die aan de burgers verzekerd worden via grondwettelijke bepalingen en nationale wetgevingen of via internationale akkoorden. Het GATS is het internationale instrument, waarmee de geïndustrialiseerde landen, binnen de WTO, op radicale wijze hun vrijhandelsdoctrine willen toepassen in de tertiaire sector, die alle diensten van het economische en maatschappelijke leven groepeert. Alle lidstaten van de WTO zullen verplicht zijn de bepalingen van het GATS na te leven.
GATS, een machine om water te privatiseren
Het GATS is een internationaal verdrag, dat expliciet als doel vooropstelt in te gaan tegen de "maatregelen die de handel in diensten belemmeren" (artikel 1,1 – doelstelling). De term "maatregelen" is een synoniem voor wetgevingen, reglementeringen, procedures en nationale, regionale of lokale administratieve bepalingen (artikel 28 – definities), die worden uitgevaardigd door "centrale, regionale of lokale regeringen en besturen en door niet-gouvernementele organismen als ze bevoegdheden hebben, die de overheid gedelegeerd heeft" (artikel 1,3 a).
Het GATS wil dus inwerken op nationale en lokale wetgevingen en reglementeringen en zelfs op privé instellingen, als die een opdracht van algemeen belang vervullen.
Met welk doel? Het staat zwart op wit in de overwegingen 2 en 3 van de tekst en in het artikel 19: "om geleidelijk het niveau van de liberalisering van de handel in diensten te verhogen."
En hoe moet dat dan? "Door een reeks opeenvolgende onderhandelingen, die periodiek plaats zullen grijpen." Tijdens elke reeks onderhandelingen zal elke staat worden uitgenodigd worden om over te gaan tot nieuwe liberaliseringen in de dienstensector, die tot nog toe hiervoor niet in aanmerking kwamen (artikel 19).
Over welke diensten gaat het? Ook hierover is de tekst zeer duidelijk: "alle diensten in alle sectoren, met uitzondering van de diensten, die niet op commerciële basis worden verstrekt of niet in concurrentie treden met één of meerdere dienstverleners." (artikel 1, 3 b en c). Buiten enkele onaantastbare staatsdiensten (defensie, justitie, de bestuurlijke diensten van de centrale en lokale overheid) worden alle diensten aan het GATS onderworpen. Van onderwijs via natuurparken tot de diensten voor het waterbeheer. De WTO heeft een inventaris opgemaakt van niet minder dan 160 verschillende sectoren.
Voor de dienstverlening wordt het GATS met andere woorden het internationale instrument om op grote schaal nationale en lokale reglementen en wettelijke procedures te ontregelen. Onderzoek naar en bescherming van ondergronds watervoorraden, het oppompen, zuiveren en opslaan van water, de waterdistributie en de verwerking van afvalwater vallen onder de bepalingen van het GATS.
Het GATS pakt op verschillende wijzen de bestaande wetgeving, reglementering en wettelijke procédures aan. De lidstaten van de WTO en hun ondergeschikte machten krijgen via het GATS verplichtingen opgelegd in verband met vier vormen van dienstverlening (artikel 1,2).
- Eerste vorm: de dienstverlening over de grenzen heen of de (openbare, semi-openbare of privé) dienstverlener levert water in land A, maar ook in land B.
- Tweede vorm: het verbruik van diensten over de grenzen heen of een burger, een groep burgers of een bedrijf uit land A verbruiken water in land B.
- Derde vorm: een dienstverlener uit land A vestigt zich in land B. Bijvoorbeeld een gespecialiseerde firma die afvalwater zuivert komt uit land A en opent een bedrijf in land B (het gaat hier met andere woorden om een multilateraal akkoord inzake investeringen in de dienstensector).
- Vierde vorm: de mogelijkheid van een dienstverlener uit land A om een beroep te doen op personeel uit land B, voor een beperkte duur en op basis van de sociale wetgeving en loonreglementering van land B. Bijvoorbeeld een bedrijf dat afvalwater zuivert en dat afkomstig is uit een land dat een duidelijke regelgeving heeft op het vlak van lonen, arbeidsvoorwaarden, sociale bescherming, doet voor één jaar een beroep op personeel uit een land waar deze regelgeving niet bestaat of minder voordelig is.
Het GATS legt aan alle WTO-lidstaten twee algemene verplichtingen op: doorzichtigheid en de behandeling van de meest begunstigde natie. Het principe van de meest begunstigde natie verplicht elke WTO-lidstaat om alle dienstverleners uit alle lidstaten op voet van gelijkheid te behandelen. Als land A bijvoorbeeld een fiscale vrijstelling verleent aan een bedrijf uit land B, dat water oppompt, is het verplicht dezelfde belastingvoordelen toe te kennen aan de andere waterbedrijven uit andere WTO-lidstaten.
Vanuit het principe van de doorzichtigheid moet elke lidstaat aan de WTO het geheel van zijn nationale en lokale wetgevingen, reglementen en procédures in verband met de dienstensector bekend maken. De Verenigde Staten stellen zelfs voor dat alle "maatregelen" van een lidstaat moeten voorgelegd worden aan de WTO, vooraleer ze kunnen worden goedgekeurd door de eigen nationale of lokale instellingen.
Een aantal politieke actoren in Europa lijken geenszins vijandig te staan tegen deze Amerikaanse voorstellen, wat onlangs nog werd aangetoond door de voorzitter van het Brussels Gewest. In een reactie op het voorstel om in de kantines van scholen en openbare besturen producten aan te bieden van de "Eerlijke Handel"(onder meer uit de Wereldwinkels), verklaarde de Brusselse voorzitter dat hierover eerst het advies moest worden ingewonnen van de Europese Commissie en de WTO.
Het GATS wil de lidstaten ook onderwerpen aan een reeks "disciplines" op het vlak van de subsidies, zodat deze niet langer een belemmering kunnen vormen voor de handel in diensten (artikel 15). Deze "disciplines" worden stap voor stap uitgewerkt binnen de WTO.
Op het ogenblik dat een lidstaat er zich toe verbindt om een bepaalde dienstensector te liberaliseren, legt het GATS een aantal specifieke verplichtingen op: transparantie, binnenlandse wetgeving en reglementering, toegang tot de markt en nationale behandeling.
Wat betekent dat in de praktijk? Tijdens de onderhandelingsfase geeft de lidstaat een stand van zaken van de liberalisering. Dat betekent automatisch dat deze liberalisering wordt beschermd tegen elke nieuwe interventie van de overheid. Voorts moet de lidstaat zijn intenties bekend maken voor de betrokken dienstensector: wat zal er nog meer geliberaliseerd worden, welke vorm van dienstverlening en welke beperkingen wil de staat opleggen aan dit liberaliseringsproces? Deze beperkingen kunnen trouwens herzien worden tijdens de volgende fase van de onderhandelingen. Elke lidstaat is bij de liberalisering van een sector aan volgende specifieke verplichtingen onderworpen:
- Onder het hoofdstuk transparantie moeten minstens één keer per jaar alle nieuwe normen en reglementen of wijzigingen aan de bestaande wetgeving in verband met de betrokken sector aan de WTO worden gemeld.
- Wetgevingen, reglementeringen en wettelijke of administratieve procedures van de centrale, regionale of lokale overheid van de staten mogen niet "strenger zijn dan noodzakelijk", zodat ze "geen nodeloze obstakels" vormen "voor de handel in diensten" (artikel 6.4). Volgens het GATS moet de WTO de "disciplines" uitwerken, waarbij deze obstakels worden gedefinieerd. En er wordt op dit ogenblik gediscussieerd over volgende voorstellen: definitiecriteria voor drinkbaar water, normen voor beroepskwalificatie, normen voor de veiligheid op het werk, preferentiële watertarieven van de overheid ten gunste van behoeftige personen, tarieven voor elektriciteit, gas, telefoon, het gewaarborgd minimumloon. In artikel 6.5 staat dat deze "disciplines" de "normen van de bevoegde internationale organisaties" zullen vervangen, eens ze door de WTO zijn goedgekeurd.
- Eens er beslissingen zijn genomen voor de toegang tot de markt in een bepaalde sector, heeft de staat niet langer het recht om beperkingen op te leggen in verband met het aantal dienstverleners, de waarde van de transacties, het aantal operaties, het aantal tewerkgestelde personeelsleden, het juridische statuut van de dienstverleners, het volume van het geïnvesteerde buitenlandse kapitaal.
- Voor elke sector, waarvoor een verbintenis is aangegaan, geldt het principe van de nationale behandeling, waardoor buitenlandse dienstverleners dezelfde behandeling moeten krijgen als de binnenlandse.
Deze specifieke verplichtingen hebben verregaande gevolgen. Als een land instemt om zonder enige beperking zijn markt te openen voor dienstverleners, betekent dit automatisch dat de openbare diensten hun monopolie in de betrokken sector verliezen. Als een land beslist zonder enige beperking het principe van de nationale behandeling toe te passen in een sector van de diensten, moet elk onderscheid tussen profit- en non-profitsector verdwijnen. Want het is verboden de non-profitsector subsidies, leningen, garanties op leningen, schenkingen of dergelijke toe te kennen, omdat dit alles de vrije concurrentie vervalst. De toepassing van het principe van de nationale behandeling leidt nagenoeg automatisch van liberalisering tot privatisering, omdat de overheid financieel gewurgd wordt als ze dit principe eerbiedigt. En tenslotte betekenen deze verplichtingen de genadeslag voor de vrije democratische keuze. De normen voor de toegang tot de markt en voor de nationale behandeling ontnemen de democratische instellingen elke macht om autonoom een beleid uit te stippelen dat rekening houdt met de specifieke noden op plaatselijk, provinciaal, gewestelijk en nationaal vlak. Bovendien is een verbintenis steeds onomkeerbaar. Volgens artikel 21 van het GATS moet elke staat die zijn verbintenissen zou willen herzien in een zin die tot minder liberalisering leidt, onderhandelingen beginnen met alle lidstaten van de WTO over financiële tegemoetkomingen, die deze staten van rechtswege kunnen eisen. In geval van onenigheid beslist het WTO-orgaan voor de regeling van geschillen. Met andere woorden de burgers zullen aan de verkiezingen kunnen blijven deelnemen, maar ze hebben niet langer de mogelijkheid om de keuze van hun regering aan te vechten als die zou ingaan tegen het algemeen belang.
De neo-liberale agressiviteit van Europa
Op 30 juni 2002 paste de Europese Commissie de beslissingen van Doha toe (waarvan ze zelf de grote inspirator was geweest) en vroeg, in naam van de Europese volkeren, aan 109 landen een aantal dienstensectoren open te stellen voor een verregaande liberalisering. Deze 109 documenten zijn gelukkig uitgelekt, want de Commissie had een strikte geheimhouding uitgevaardigd, met de medeplichtigheid of dank zij de onverschilligheid van de vijftien EU-lidstaten. Een grondige lectuur van deze documenten loont de moeite: Europa heeft het in eerste instantie gemunt op de milieudiensten. Op de 109 Europese aanvragen zijn er 72 gericht op de liberalisering in even veel landen van de diensten die betrekking hebben op het waterverbruik en de verwerking van afvalwater. Deze aanvragen zijn ook gericht op de niet winstgevende systemen van waterdistributie. Telkens vraagt de Europese Commissie aan deze 109 landen om het principe van de nationale behandeling toe te passen en de markt te openen voor het onderzoek en het beheer van de watervoorraden, het oppompen en het aanleggen van watervoorraden, de distributie van drinkwater en de behandeling van afvalwater. En daarbij liggen de openbare diensten onder vuur (of ze nu door de nationale of de gemeentelijke overheid worden uitgebaat).
Daarbij laat de Europese Commissie duidelijk haar misprijzen blijken voor de democratische keuze van de volkeren. Ze eist met name de liberalisering van de watersector in landen, waar de bevolking en de politieke verkozenen verzet hebben geboden en hun regeringen hebben verplicht hun liberaliseringsprogramma’s voor de watersector terug te schroeven of op te bergen: Bolivia, Egypte, Panama, Paraguay.
In de periode mei-juni 2002 was er een drukke correspondentie tussen Suez-Lyonnaise des Eaux en de diensten van Europees Commissaris Pascal Lamy (de briefwisseling werd telkens ondertekend door Ulrike Hauer). Daarin benadrukte de Europese Commissie haar vastberadenheid om volop gebruik te maken van artikel 6,4 van het GATS, om zo veel mogelijk "disciplines" door te drukken. De Commissie vroeg aan de privé firma Suez-Lyonnaise des Eaux om melding te maken van de wetgevingen en reglementeringen, die "land per land" "uw operaties in negatieve zin kunnen beïnvloeden".
De Amerikaanse juriste, Lori Wallach, heeft er in het verleden al op gewezen dat een geliberaliseerde toegang tot ondergrondse watervoorraden ook meteen de deur opent voor de privatisering van de waterbronnen. Op die manier is het proces helemaal rond en wordt water "veranderd in petroleum". En daarbij rest dan deze vaststelling: de prioriteit van de Europese Commissie (met instemming van de vijftien EU-lidstaten) gaat niet uit naar de Europeanen en nog minder naar de inwoners van de 72 landen in de Derde Wereld, waarvan een groot aantal behoort tot de allerarmste landen. De voorrang wordt gegeven aan Vivendi, Suez-Lyonnaise des Eaux, Thames Water en AquaMundo.
Het programma van Doha
Als de Europese Commissie haar gram niet haalt tijdens de huidige onderhandelingen – of liever koehandel – over het GATS, kan zij zich nog altijd beroepen op de punten 31 (iii) en 32 van de ministeriële verklaring van Doha. Daarin wordt de watervoorziening dubbel geviseerd: als "goed" en als dienst. Destijds noemde het GATT (de voorloper van de WTO) water een "goed". En dat had zo zijn gevolgen. Volgens het GATT kon een "goed" onderworpen worden aan specifieke maatregelen, die in punt 32 van de verklaring van Doha worden aangevochten. Volgens punt 32 kunnen de sociale wetgeving en de milieunormen in geen geval een belemmering vormen voor de regels van de vrije concurrentie, die in de WTO-akkoorden zijn vastgelegd.
Water- en milieudiensten kunnen in geen geval een onderhandelingsthema voor het GATS zijn en moeten aan de bevoegdheid van de WTO worden onttrokken. En dat is precies wat de Europese Unie – met haar vijftien lidstaten – niet wil. De Commissie is er op gebrand dat er binnen de WTO onderhandelingen van start gaan over de milieu- en waterdiensten. De Commissie en de vijftien lidstaten moeten hierover dringend tot de orde worden geroepen. Het GATS en de beslissingen van de WTO-top in Doha zijn geen fataliteit. Er bestaan tal van alternatieven en dit proces kan worden afgeblokt.
(Uitpers, nr. 41, 4de jg., april 2003)
Raoul Marc JENNAR is onderzoeker bij Oxfam-Solidariteit (Brussel) en URFIG (Brussel-Parijs-Genève) (www.urfig.org)