Een scherpe diagnose
Die stelling ontwikkelt de auteur in de twee delen waaruit zijn boek is opgebouwd. Deel een, ‘Diagnose’, stelt dat de honderdjarige stutbalken van de parlementaire democratie (de natiestaat, de ruil tussen kiezers en politici, het pact tussen staat en markten) door corrosie zijn aangetast, waardoor de parlementaire democratie zwaar inlevert op efficiëntie en legitimiteit. Hij beschrijft hoe politiek als activiteit in stukken gebroken is en hoe die versplintering nog toeneemt. Voortdurende fragmentatie is er ook in de bevolking, die teweeggebracht wordt door immigratie, demografische trends, individualisering en ontwikkelingen in de media. Deze opsomming klinkt heel wat saaier dan in de vaak zeer fraaie verwoording van de auteur. Ik pluk er een zinnetje uit: ‘In vele restaurants van het leven is de dagschotel vervangen door het eten à la carte. Elk individu is, met andere woorden, bijna zijn eigen planbureau geworden.’ (p. 39)
Nadat hij het gehad heeft over de ‘bewoners van de driehoek’ gaat hij in op ‘de ontspoorde relaties’ waarin hij het verbreken van het broze evenwicht beschrijft tussen marktmechanisme en verdelende rechtvaardigheid in wat hij het ‘democratisch kapitalisme’ noemt van de welvaartstaat na de Tweede Wereldoorlog. De oorzaak hiervan is de steeds sterker wordende rol van de markten. Hij vermeldt uitdrukkelijk het fenomeen van de commodification, het creëren van steeds nieuwe handelswaar, waardoor de kapitalistische economie steeds verder doordringt in het sociale leven. De vermarkting kent geen grenzen: ouderenzorg, maar ook forenzische centra voor geïnterneerden komen in handen van privéconsortia. Dat is volgens Huyse een zeer kwalijke evolutie. In De Morgen van 23 april 2014 zegt hij dat een staat zich niet mag laten uitkleden: ‘Een overheid moet sterk zijn om het hart van de democratie te beschermen. Om die taak te vervullen, heb je een kritische hoeveelheid ‘staat’ nodig. Die is er vandaag niet meer.’ Huyse citeert met instemming de Britse socioloog Colin Crouch die ironisch schrijft dat de mensen de welvaartsstaat mogen houden op voorwaarde dat het bedrijfsleven er een hoogst rendabel privédomein kan van maken. Voor de auteur is er een herovering van ruimte op de markten, maar ook een grondige wijziging van de rolverdeling tussen overheid en burgers nodig.
Het middenveld
Luc Huyse hecht zeer veel belang aan het maatschappelijk middenveld als schakel én als drukregelaar. Het speelt een belangrijke rol tot inburgering, tot betrokkenheid op de politiek. Waarom? ‘De verdediging van de belangen van de burger is uitermate zwak als zij vanuit de positie van louter individu of passieve consument wordt opgezet.’ (p. 49) Het middenveld moet volgens hem niet alleen optreden als bemiddelaar tussen burger en overheid maar moet ook fungeren als drukregelaar. Het gaat immers om meningsvorming, agendasetting en de bundeling van vragen aan parlement en regering. De mooiste voorbeelden hiervan zijn de Antwerpse actiegroepen stRaten-generaal en Ademloos die zich in het Oosterweeldossier hebben vastgebeten en die nu samen met Ringland de manier waarop beslissingen genomen worden in het kader van de representatieve democratie zwaar in vraag stellen. In het maatschappelijk middenveld onderscheidt Huyse drie ‘ploegen’. Er is het nog steeds verzuilde verenigingsleven (alleen in Vlaanderen zijn er ruim 50.000 verenigingen actief op het terrein van jeugdwerk, sport en cultuur) en de ledenrijke syndicaten die tot het oude middenveld worden gerekend, maar daarnaast is er een tweede groep die lange tijd van de label ‘nieuwe sociale bewegingen’ ( milieu, feminisme, mensenrechten, vrede, derde en vierde wereld zijn doorgaans hun werkingsterreinen) werd voorzien. Op de derde plaats, maar steeds sterker aanwezig, is er de bonte wereld van de kleinschalige comités in buurten, wijken en straten. Volgens Huyse zijn zij de onmisbare spelers op het middenveld. Zij vormen immers de brug tussen bevolking en politiek.
Thatcher 2.0
In het tweede deel ‘Medicatie’ onderzoekt Huyse de pogingen die ondernomen worden om de driehoeksverhoudinggestroomlijnder te laten verlopen. In het spoor van de Duitse socioloog Ulrich Beck constateert hij dat we in een maatschappelijke overgangsperiode vol contradicties leven. Het gaat om een sprong in het duister. De auteur is er wel van overtuigd dat de met veel gedruis gelanceerde hervormingen zoals de Britse Big Society en de participatiemaatschappij in Nederland niet de juiste medicatie leveren. Hij is een bijzonder koele minnaar van wat hij een handig verpakt Thatcher 2.0 noemt met dezelfde hang naar een zo slank mogelijke staat. ‘Het enige verschil met het thatcherisme is de uitbundige spinning in woord en beeld die de huidige plannen vergezeld.’ (p. 132) Met deze stelling zit hij op dezelfde lijn als die andere socioloog op emeritaat Jan Vranken in zijn ‘Thatcher aan de Schelde’. Het enige verschil is dat Vranken man en paard (Liesbeth Homans en NVA) met naam noemt, terwijl Huyse het eerder bij een à bon entendeur salut houdt.
Oosterweel
Luc Huyse heeft ook geen goed woord over voor de manier waarop de Vlaamse overheid tot nu toe is omgesprongen met het Antwerpse Oosterweeldossier. Hij noemt het een leerrijke casus, maar dan een om te begrijpen hoe men niet met dergelijke megaprojecten moet omspringen. Hij verwijst naar het fenomeen van de verkokering waarbij verscheidene instanties zich met een bepaald beleidsdomein bemoeien en daarbij naast elkaar werken zonder dwarsverbindingen (stadsbestuur, provincie, Vlaamse executieve en parlement, federale regering, de Europese Commissie, de BAM). Een tweede erfenis van het unitaire België is de neiging om agendapunten met een hoog technisch gehalte toch een sterke partijpolitieke lading te geven die meestal uitmonden in zogeheten package deals. Huyse verwijst uitdrukkelijk naar het boek van stRaten-generaal activist Manu Claeys ‘Stilstand, over machtspolitiek, betweterbestuur en achterkamerdemocratie’ en naar de studie van de Oxford hoogleraar Bent Flyvberg ‘Megaprojects and Risk. Anatomy of ambition’ die een referentiegroepsprognose (RGP) voorstelt als vaccin tegen het democratisch deficit waarmee met megaprojecten wordt omgesprongen. Hij onderscheidt drie stappen. ‘Een: identificeer een aantal vergelijkbare projecten die in binnen- en buitenland al zijn uitgevoerd. Twee: kom op basis van gegevens over de gemiddelde reële kosten en baten ervan tot het profiel van dat type van infrastructuurwerken. Drie: vergelijk het opzet van het eigen project met dat profiel om tot een geobjectiveerde prognose van budget en resultaten te komen.’ (p. 184) Huyse schrijft dat men in Nederland en in het Verenigd Koninkrijk al een tijdje met deze formule werkt. ‘Inspraak en de politieke klasse in Vlaanderen, het wil maar niet lukken,’ besluit de auteur, die volledigheidshalve toch ook het ‘voorontwerp van decreet betreffende complexe projecten’ vermeldt waarin in artikel vijf participatie van de burgers en transparantie in de besluitvorming in het vooruitzicht gesteld wordt. Wait and see en Huyse voegt er een driedubbele boodschap aan toe. De inspraakmomenten bij investeringsprojecten zijn vooral bedoeld voor individuele omwonenden, zij hebben in hun wettelijke omschrijving een negatieve gerichtheid (‘bezwaarschrift’, ‘klager’) – wat als burgers met een goed uitgewerkt voorstel voor de dag komen? – en ten derde komen die participatiemomenten meestal te laat.
De Ploeg
Om de democratie te verrijken ziet Huyse veel heil in die derde groep van het maatschappelijke middenveld waartoe groepen al stRaten-generaal, Ademloos en nu ook Ringland (waarover Huyse nog niet kon schrijven) behoren en die kunnen putten uit de juridische, planologische, mediatechnische, sociologische en politicologische deskundigheid van hun leden. Met z’n allen weten ze goed dat politiek personeel en ambtenaren niet altijd meer een kennisvoorsprong hebben. Als voorbeeld vermeldt hij de Antwerpse koepel van buurtverenigingen De Ploeg die actief is de stationswijk. In de Kievit II-fase hebben twee hoeken van de driehoek elkaar gevonden, met name economie en bevolking. Projectontwikkelaar Kairos die in opdracht van Electrabel een nieuw kantoorgebouw wilde neerzetten in de wijk, werd teruggefloten door een gefundeerd bezwaarschrift van De Ploeg en in plaats van een zoveelste juridische strijd aan te gaan zijn projectontwikkelaar en buurtbewoners, samen met architect Stéphane Beel, aan tafel gaan zitten en daaruit ontstond een leefbaar compromis voor alle betrokken partijen. Frank de Snoeck, de Kairos-man, benadrukte het positieve van dit verhaal waarin gezocht werd naar een consensus tussen de eisen van opdrachtgever Electrabel en de bekommernissen van de buurtbewoners. Architect Stéphane Beel zei zeer openhartig dat men als architect geen schrik moet hebben van goed doordachte amendementen en kritiek. Hij benadrukte dat die participatieve besluitvorming geleid heeft tot een volgens hem beter resultaat.
Manu Claeys van De Ploeg (en van stRaten-generaal) zei dat dit voorbeeld van good practice zijn weg zou mogen vinden bij de aanpak van grotere infrastructuur- en bouwprojecten. Hij vermeldde uitdrukkelijk de plannen van het Antwerpse ZNA om samen met projectontwikkelaar Kairos een nieuw ziekenhuis te bouwen in de buurt van Park Spoor Noord en ook daar de dialoog met de buurtbewoners op te starten.
Geen geleerdheid, maar wijsheid
In een ‘leeswijzer’ achteraan heeft Huyse een wijs citaat opgenomen van de Amerikaanse hoogleraar William Schutz: ‘Als ik naar boeken kijk die ik geschreven heb, herken ik in de tekst perfect wat ik toen begrepen had en wat niet. De passages over wat ik zelf nauwelijks begreep ogen wetenschappelijk en staan vol vaktaal. Waar ik wel grip op had staat in een taal die voor iedereen toegankelijk is.’ Huyse voegt er bescheiden aan toe: ‘Het is aan de lezer om te oordelen in welke categorie dit boek thuishoort.’
Ik, als lezer en recensent, wil daarop graag antwoorden: de sterke opbouw en de elegante, uitgezuiverde stijl van Luc Huyse – zonder voetnoten en amper sociologisch jargon – maken dit boek toegankelijk voor iedereen die mee wil nadenken over de verdieping van de democratie. Luc Huyse brengt geen geleerdheid, maar wijsheid bij elkaar. Hopelijk zullen de politici hiervan gebruik maken. Het zal nodig zijn, want de houdbaarheidsdatum van de parlementaire democratie waarin zij functioneren, is nabij.