Nota van de ngo-coalitie ‘Landbouw 2015’ voor de FAO top van juni 2008
Boeren, landen en regio’s moeten het recht en de kansen krijgen om hun landbouw in eigen handen te nemen.
Het is een mythe dat de exportgerichte industriële landbouw nodig is om de wereld te kunnen voeden.
De hele voedselketen, van de boer tot de supermarkt, moet eerlijk en duurzaam zijn. Boeren en landarbeiders hebben recht op voldoende zeggingschap en inkomen.
Consumenten in het Noorden moeten worden aangezet tot een meer duurzaam consumptiegedrag.
Boycots en voedselonrust duiken op van Italië tot Indonesië, van Mexico tot Argentinië, van Marokko tot Egypte, van West-Afrika tot Jemen. Het protest van hongerige stedelingen tegen stijgende voedselprijzen haalt, terecht, het nieuws. Dat is minder het geval voor wie in stilte van honger crepeert op het platteland. Want honger en ondervoeding zijn nooit verdwenen van de aardbol. Maar nu worden ze opnieuw groter, op het platteland én in de stad. De mondiale samenleving heeft zich de voorbije decennia zwaar in nesten gewerkt. Wat is er aan de hand, en wat zijn de goede oplossingen?
Als we horen over stijgende voedselprijzen, gaat dat bijna uitsluitend over granen en oliehoudende gewassen zoals soja. Graangewassen zoals rijst, tarwe, maïs, gierst of sorghum vormen ook vandaag hét basisvoedsel van de mens. Vele mensen eten bijna niets anders dan granen. Vragen of we genoeg te eten hebben is vooral vragen of er genoeg graan verbouwd kan worden. Des te meer omdat ook de productie van heel wat vlees, melk, boter, kaas, eieren en ook die van vis steunt op de beschikbaarheid van granen en oliehoudende gewassen.
Even waar blijft dat genoeg te eten hebben, samenhangt met de vraag of mensen genoeg inkomen hebben.
De primaire oorzaken van de voedselcrisis zijn bekend
1. Slechte oogsten, mede door de klimaatverandering
Slechte weersomstandigheden zorgen voor misoogsten. Zo was er droogte in Australië. De overstromingen in Afrika en Azië van de voorbije jaren zorgen ook voor een lagere opbrengst, en dus ook afnemende voedselvoorraden om moeilijke periodes te overbruggen. Er wordt verwacht dat klimaatsverandering de landbouwproductie in tropische gebieden zal verkleinen, en zo nog meer druk zal leggen op de voedselzekerheid van de armste landen. In Afrikaanse landen wordt het areaal ingezet voor landbouw letterlijk kleiner. In Sub-Sahara Afrika en ook in China neemt de verwoestijning toe.
2. Hoge brandstofprijzen
Hogere brandstofprijzen maken het produceren en transporteren van voedsel duurder en dikwijls onbetaalbaar. Zowat alles wat we eten (95%) is gerelateerd aan fossiele brandstoffen. De kosten voor transport van bulkgoederen over zee zijn spectaculair gestegen, waardoor transport duurder wordt en landen ook zoeken naar leveranciers dichter bij huis
3. Stijgende vraag naar vlees, vis en zuivel
De wereldbevolking groeit nog een hele poos. En op verschillende plaatsen in de wereld breidt de middenklasse uit. Honderden miljoenen Chinezen, Indiërs, Brazilianen en Russen hebben meer koopkracht, en schakelen over op een vlees- en visrijk dieet. Vleesproductie vraagt erg veel landbouwgrond, water, graan en soja.
4. Toegenomen vraag naar energiegewassen
De productie van energiegewassen om auto’s te laten rijden eist steeds meer graan op dat niet meer kan worden gegeten. Die groeiende vraag naar energiegewassen legt extra beslag op de landbouwproductie en werkt de prijsinflatie mee in de hand. Het onderzoeksinstituut IFPRI schat dat de vraag naar energiegewassen verantwoordelijk is voor dertig procent van de recente prijsinflatie voor voedsel.
5. Kredietcrisis en speculatie op de grondstoffenmarkt
Het lage peil van de voedselvoorraden, de zwakke dollar en de kredietcrisis doen beleggers meer speculeren op de grondstoffenmarkten. Grondstoffen worden beschouwd als een nieuwe groeimarkt waar snel grote winsten kunnen worden geboekt. Een slechte oogst betekent voor banken en speculanten dus een in waarde stijgende portfolio.
6. Beschermende maatregelen van een aantal landen
Ook nieuw is dat grote exportlanden hun uitvoer van voedsel beperken. Ze willen dat hun eigen bevolking genoeg te eten heeft. Maar landen die voor hun voedselvoorziening vooral afhankelijk zijn van import, zijn slachtoffer van de krapte op de wereldmarkt.
Verwaarlozing van de landbouw is de grondreden
Wie dieper graaft, stoot op het echte probleem. Voedselonzekerheid wordt op de langere termijn veroorzaakt door structurele problemen zoals gebrek aan investeringen in duurzame landbouw en infrastructuur, de dominantie van grote bedrijven in de toeleveringsketens en slecht een landbouwbeleid.
De wereld heeft haar voedselproductie en haar boeren veel te lang verwaarloosd. Zowel de internationale fondsen als de investeringen van ontwikkelingslanden zelf in duurzame landbouw zijn zienderogen achteruitgegaan. Zo is de opbrengst van de Afrikaanse landbouw erg laag, zeker in vergelijking met andere regio’s in de wereld, en dat is mee het gevolg van de structurele onderinvestering. In de jaren ’60 en ’70 was er de druk van de industriële ontwikkeling, in de jaren ’80 waren er de opgelegde structurele aanpassingsprogramma’s. De essentiële steun voor onderzoek en ontwikkeling van duurzame landbouwmodellen bleef uit. De boeren waren het grote slachtoffer: een lage opbrengst, weinig middelen voor eigen verwerking, slechte infrastructuur, dure transportkosten en een markt die overspoeld werd door goedkope buitenlands import, met uiteindelijk importafhankelijkheid.
In tal van regio’s in de wereld is de welvaart op het platteland in elkaar gestuikt. Vandaar de groei van boeren die landarbeiders worden en de massale migratie van verarmde boeren richting steden. Daar wonen ze nu al met anderhalf miljard in slums, met te weinig geld om menswaardig te kunnen leven. Zo belandt de wereld in een spiraal naar beneden, in een verlies-verlies-situatie, zowel voor de boeren als voor de armen in de stad.
Ook de gestegen prijzen – voor graan en oliehoudende zaden maar lang niet voor alle producten – zijn niet van aard om de meeste boeren en landarbeiders in de wereld een fatsoenlijk inkomen te bezorgen. De fel stijgende olieprijzen maken ook zowat alles wat de landbouw nodig heeft veel duurder en dikwijls onbetaalbaar. Ze hebben geen geld om te investeren, ze zijn te weinig productief en de prijs die ze voor hun producten ontvangen is nog altijd veel minder dan enkele tientallen jaren geleden.
Van de stijgende prijzen voor de consumenten komt veel te weinig bij hen terecht. De boeren en landarbeiders hebben een te zwakke onderhandelingspositie ten opzichte van grote afnemers met veel marktmacht. De opbrengst blijft plakken bij de grote plantages, handelaars, verwerkingsbedrijven en de supermarktketens. Boeren die te weinig toegang hebben tot de nodige hulpbronnen om hun productie te verhogen, zoals grond, energie en water, kennis, (markt)informatie, technologie blijven ook in de kou staan. Grootschalige projecten, gestuurd vanuit de overheid of privé-bedrijven, beperken hun toegang tot de middelen om voedsel te produceren en schenden zo hun recht op voedsel. Of het nu gaat om stuwdammen, open mijnbouw, plantageprojecten, landbouwkolonisatie, grootschalige teelt van ggo’s (genetisch gewijzigde organismen), scampikwekerijen, de ontwikkeling van toeristische infrastructuur of van vrijhandelszones, telkens krijgen financiële belangen voorrang, zonder rekening te houden met de gevolgen voor het milieu of voor de bevolking die van dat milieu afhangt om te overleven. Resultaat, de landbouwers blijven de stiel verlaten, en de meest verarmde worden in dienst genomen door grotere bedrijven of zien zich verplicht uit te wijken naar de talrijke en uitgebreide krottenwijken van de steden in ontwikkelingslanden, sommigen migreren verder tot in de rijke landen.
Heel moeizaam proberen ze in de stad aan de kost te komen, allesbehalve makkelijk. Want veel werk is er niet. Blijft de informele economie, maar die levert niet veel op. Slotsom: als ze al een inkomen hebben, is dat allesbehalve riant. Dan beginnen de voedselprijzen omhoog te gaan, een regelrechte aanslag op hun povere inkomen, zelfs op hun leven. Want anders dan op het platteland kunnen ze in de stad weinig of niets voor zichzelf kweken. Deze mensen betalen twee keer voor het wanbeleid in de wereld, de eerste keer toen ze hun grond moesten verlaten, een tweede keer nu ze geen voedsel meer kunnen kopen wegens te duur. De hogere voedselprijzen worden extra hard gevoeld door de armsten, die vijftig tot tachtig procent van hun inkomen aan voedsel besteden.
Mondiale vrije landbouwhandel smaakt bitter
De roep naar vrijmaking van de landbouwmarkten – voer toch goedkoop voedsel in uit het buitenland – begint bitter te smaken. Zo is het niet verstandig om bijvoorbeeld in West-Afrika voorkeur te geven aan Aziatische rijst. Die import is goedkoper maar je houdt geen leefbare samenleving over. In de neoliberale markteconomie worden de spelregels bepaald door de meest competitieve producenten en door enkele machtige distributeurs. De onaangepaste monocultuur van een op de export gerichte landbouw duwt de lokale producenten van hun velden. Bij honderdduizenden verloren ze hun job zonder enig uitzicht op fatsoenlijk werk in eigen land. Hoe ga je die invoer dan betalen? En waar ga je die rijst kunnen kopen?
Wat moeten we nu doen?
De huidige situatie kan kansen bieden als overheden de nodige beleidsmaatregelen nemen en investeren in landbouw. Maar zij moeten snel handelen, en meer doen dan in het verleden. Als zij voldoende investeren in landbouw kunnen landen die voorheen afhankelijk waren van voedselhulp, evolueren tot autonome, of zelfs voedselexporterende landen. Zambia en Malawi presteerden dat de afgelopen jaren.
Hogere prijzen kunnen ook een stimulans zijn voor kleinschalige boeren om te moderniseren en hun productiviteit op te drijven. Nationale overheden zouden hen daarbij moeten ondersteunen. Als we een productieve landbouw willen die voldoende voedsel voortbrengt voor alle mensen op een duurzame wijze, zijn er dringende beslissingen op heel korte termijn te nemen.
1. De dringende voedselnoden ledigen
Arme, voedselimporterende landen moeten over genoeg geld beschikken om aan de dringende voedselnoden te voldoen. Door geld vrij te maken voor het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties (WFP) en er hierbij over te waken dat zij het nodige voedsel eerst lokaal of regionaal aankopen, bezorgt het WFP de landbouwers ter plaatse of in de ruimere regio een beter inkomen, en worden de landbouwers gestimuleerd tot een hogere productie.
2. Geen onbedachtzame vrijhandelsakkoorden
De toekomst van de landbouw mag niet gehypothekeerd worden door het onbedachtzaam afsluiten van vrijhandelsakkoorden. De Wereldhandelsorganisatie, het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank en alle landen die volledig vrije landbouwhandel voorstaan, moeten toch eens uitleggen hoe het komt dat alle rijke landen altijd hun eigen landbouw hebben beschermd – ook als dat betekent dat ze hun voedsel duurder betalen – en dat hen dat niet heeft belet om rijke landen te zijn. De rijke landen maakten hun beschermde landbouw net productiever, om daarop hun industrialisering en welvaart te bouwen.
3. Geen rode loper voor de agro-industriële landbouw
Het is een mythe dat een op export gerichte industriële landbouw nodig is om de wereld te kunnen voeden. In Brazilië, hét land van de agro-industrie, zijn de familiale boerenbedrijven die over voldoende middelen beschikken aanzienlijk productiever dan de industriële landbouwbedrijven. De familiale boeren van tropisch Latijns-Amerika slagen erin om twintig tot zestig procent meer van de belangrijkste voedingsgewassen maniok, maïs en bonen te produceren per hectare dan de monocultuur van de industriële landbouw. Ze creëren ook meer werk, verdelen beter het inkomen en zijn ecologisch duurzamer. Voorwaarde hiertoe is dat de organisaties van familiale boeren die namens hun leden de belangen verdedigen, worden versterkt in hun rol als gesprekspartner.
4. De vraag naar energiegewassen moet stoppen
Het kan niet dat de huidige productie van energiegewassen de productie van voedsel opeist. Overigens, ook voor het klimaat zijn energiegewassen contraproductief, het vernietigen van oerwoud brengt massa’s CO2 in de lucht, die we soms pas na meer dan 400 jaar terugverdienen.
5. Investeren met respect voor de lokale bevolking en het milieu
Er mag geen geld geïnvesteerd worden in projecten die geen rekening houden met het recht op voedsel van de lokale bevolking of met de negatieve gevolgen voor het milieu. Denk aan zovele reuzenstuwdammen of aan de oprukkende palmolieplantages in Indonesië. Er moet zorgzamer worden omgesprongen met het natuurlijk kapitaal van de ontwikkelingslanden – vruchtbare landbouwgrond, watervoorraden, biodiversiteit. Door een te groot beslag te leggen op de natuurlijke inputs, wordt ook de productiviteit van de landbouw op termijn aangetast. Vruchtbare landbouwgrond gaat verloren door niet aangepaste landbouwtechnieken, schaarse watervoorraden worden niet zorgvuldig benut, grootschalige veevoederteelt gaat vaak ten koste van lokale voedselproductie op familiale schaal, erosie en desertificatie zijn een enorme uitdaging voor veel Afrikaanse landen. Er is een groot risico dat de zogenaamde Afrikaanse Groene Revolutie deze problemen alleen maar zal doen toenemen. Een bewuste keuze voor duurzame landbouwmethodes bij kennis- en technologieoverdracht, onderzoek en ontwikkeling als criteria voor buitenlandse investeringen is meer dan ooit nodig. Altijd moeten informatie en voorafgaandelijke inspraak voor de lokale bevolking gewaarborgd zijn en moet zij klachten kunnen indienen.
Wat nog meer voor een duurzame familiale landbouw?
In de studie International Assessment of Agricultural Sciences and Technology for Development, voor de VN, de Wereldbank, Unesco en FAO over de toestand van de landbouw, concluderen 400 wetenschappers: voortdoen zoals we bezig zijn is geen optie. De ecologische nadelen en de sociale kost zijn ondraaglijk hoog. Het rapport roept op tot een paradigmaverandering in het mondiale landbouwbeleid, een nieuwe landbouwrevolutie, en houdt een pleidooi voor een landbouw die veel minder afhangt van fossiele brandstoffen, steunt op de familiale landbouw en lokaal aanwezige grondstoffen en zich richt op natuurlijke processen zoals vruchtwisseling.
Om de duurzame, productieve familiale landbouw die we allemaal zo hard nodig hebben, helemaal op de sporen te krijgen, moet de wereld zo snel mogelijk het volgende beslissen:
1. Landen en regio’s moeten het recht en de kansen hebben om hun landbouw in eigen handen te nemen
Zo vragen de Afrikaanse landen aan de WTO instrumenten te voorzien om het aanbod te beheersen. Ze willen ondersteuning om grondstoffen te verwerken in de ontwikkelingslanden zonder dat ze hierbij hogere importtaksen moeten vrezen. En ze vragen fondsen om te kunnen overschakelen naar alternatieve gewassen. Zulke voedselsoevereiniteit geeft samenlevingen de kans om voorrang te geven aan het voortbrengen van voedsel voor hun bevolking en bijvoorbeeld dumping buiten te houden. Dit is geen pleidooi voor autarkie, wel de erkenning dat voor een goede economische ontwikkeling én duurzaamheid lokale en regionale marktwerking voorrang verdient boven de wereldmarkt. Landbouw en voedselproductie kunnen niet louter door handelsregels binnen de WTO bepaald worden. Want eten is geen koopwaar zoal alle andere. Versterk daarom de slagkracht van de Wereldvoedselorganisatie FAO, bezorg hen het mandaat om te zorgen voor een duurzame landbouw en voor implementatie van het recht op voedsel in de wereld, zoals bepaald in de FAO Richtlijnen voor het recht op voedsel. Dit kan al op de eerstvolgende FAO top begin juni in Rome.
Ook andere internationale instellingen zoals WTO, IMF en Wereldbank moeten in elk geval een beleid voeren dat het recht op voedsel, en dus ook het recht op het reguleren van de landbouwmarkten, op geen enkele wijze ondermijnt.
2. Investeren in een productieve en duurzame familiale landbouw
Een productieve familiale landbouw produceert vooreerst voedsel voor de lokale bevolking. De Belgische bilaterale en multilaterale budgetten voor landbouw in de internationale samenwerking zouden moeten opgetrokken worden tot vijftien procent, inclusief beleidsondersteuning van de nationale ministeries van landbouw en directe steun aan landbouworganisaties in ontwikkelingslanden.
3. Zorgen voor prijsstabiliteit en minimum leefbare prijzen
Voor voedsel werkt de markt, en zeker de wereldmarkt, niet zo goed. Je krijgt namelijk fel schommelende en doorgaans veel te lage prijzen. Dus zijn er maatregelen of mechanismen nodig die leefbare prijzen verzekeren en die de voedselvoorraden beheren, omdat ook de landbouwopbrengsten zelf sterk kunnen wisselen van oogst tot oogst. Waarom zijn wij wel verplicht olievoorraden maar geen voedselvoorraden aan te leggen? Is eten minder belangrijk dan olie? Daarom is het verstandig om opnieuw grondstoffenakkoorden af te sluiten zoals, bijvoorbeeld het koffieakkoord een tijdlang behoorlijk functioneerde. Voor koffieboeren waren de prijzen toen veel meer voorspelbaar en ze konden er beter van leven. Overigens betaalden de consumenten toen ook niet meer, integendeel.
4. De toegang en het duurzaam beheren van land, water en zaden veilig stellen
Landbouw wordt gekenmerkt door een grote ongelijkheid in de toegang tot grond, water, zaden, krediet, infrastructuur. Deze ongelijke verdeling zorgt ervoor dat arme boeren verder gemarginaliseerd blijven en dat de beste gronden ingepalmd worden door kapitaalkrachtige producenten. Vrouwen zijn nog meer het slachtoffer van deze ongelijke verdeling. Maar eens dat je wel toegang hebt tot je land, moet je ook de kans krijgen om je land duurzaam te bewerken. De competitie tussen boeren leidt in vele streken tot een situatie waar de vruchtbaarheid van de grond of de waterreserves dalen. Toegang tot grond, landbouwkrediet, aangepaste irrigatie-infrastructuur, verbeterd zaai- en pootgoed zijn slechts enkele voorbeelden van bestaande initiatieven die vertaling kunnen vinden in een beleid dat de familiale landbouw ondersteunt.
5. Diversificatie bevorderen
Diversificatie is nodig om de negatieve gevolgen van specialisatie in een beperkt exportproduct te bestrijden. Als landbouwers verschillende soorten producten kweken, kunnen ze hun inkomensbasis differentiëren en lopen ze minder risico’s. Ze zijn dan ook beter in staat plaatselijk te verwerken en in te staan voor productontwikkeling, kortom om meerwaarde te creëren. Ontwikkelingssamenwerking moet voldoende middelen reserveren voor capaciteitsopbouw en kennisversterking, zodat ontwikkelingslanden duurzame, kwaliteitsvolle productie op de markt kunnen brengen. Diversificatie kan gemakkelijker gebeuren als er middelen worden vrijgemaakt voor het versterken van infrastructuur, transport, verwerking en distributie voor de lokale markt.
6. Voldoende overleg tussen overheid, bedrijven en landbouworganisaties
Schiet op met een duurzame voedselketen, van de boer tot de supermarkt, waarin boeren en landarbeiders verzekerd zijn van voldoende zeggingschap en inkomen. Zowel handelaars, verwerkende bedrijven als distributieketens zijn daar mee verantwoordelijk voor. Overleg tussen hen, overheid en landbouworganisaties kan erover waken dat landbouwers loon naar werken krijgen en in leefbare omstandigheden kunnen boeren. Boerenorganisaties moeten dan wel een volwaardige plaats krijgen aan de onderhandelingstafel. Bedrijven hebben trouwens alle belang bij een duurzame voedselketen om te kunnen rekenen op een verzekerde toevoer van kwaliteitsvolle producten door de landbouwers. De sociale normen, en in het bijzonder het recht op vereniging en collectieve onderhandeling van landarbeiders moeten gerespecteerd worden. Overheden spreken regels af over een minimale duurzaamheid in de voedselketen die alle bedrijven moeten respecteren. Zij waken er zeker over dat privébedrijven geen monopolistische macht verwerven, en er zeker geen misbruik van maken, niet ten aanzien van de boeren en evenmin ten aanzien van de consumenten.
7. Een duurzaam Europees landbouwbeleid
In de Europese Unie moet een landbouwbeleid worden uitgebouwd dat voordelig is voor de landbouwers en de samenleving in Europa, en tegelijkertijd geen schade toebrengt aan landbouwers in het Zuiden. De beste manier om dit tot stand te brengen is aanbodbeheersing en importbeperkingen, en met internalisering van alle externe ecologische en sociale kosten. Ontwikkelingslanden moeten vandaag reeds de mogelijkheid krijgen om hun lokale markten te beschermen tegen goedkope import.
8. Duurzaam consumeren
Als burgers-consumenten en als samenleving hebben we ten aanzien van landbouwers en platteland een verantwoordelijkheid. We kunnen en moeten meer doen om duurzame voedselketens te bevorderen en om de kloof te overbruggen met een familiale landbouw die vooral voor de lokale markt produceert. Wie voedsel koopt in de langere keten van winkels en supermarkten kan meer en meer kiezen voor streekproducten, bio of fair trade. Tal van labels – vermijd wel de wildgroei – helpen ook om een duurzame voedingskeuze te maken, goed voor de boer en goed voor het milieu. Zo verduurzamen we de langere keten.
Laat ook de korte keten bloeien. Als consumenten kunnen we ervoor kiezen om ons eten rechtstreeks bij de boer te halen. We kopen op de boerderij, op de boerenmarkt of in boerenwinkels. In sommige streken kunnen we opteren voor groentenabonnementen of ons aansluiten bij een voedselteam. In gemeente, school, bedrijf, organisatie kunnen we inspelen op de korte keten en op duurzame producten. Het model van fair trade gemeenten kan daartoe inspireren.
Politici, overheden, bedrijven, boeren, landarbeiders en burgers-consumenten hebben elk hun verantwoordelijkheid. Om de huidige voedselcrisis te overwinnen, moeten ze alles doen wat in hun macht ligt, en wel onmiddellijk.
Ngo-coalitie ‘Landbouw 2015’
(Uitpers, nr 99, 9de jg., juni 2008)