Mensentaal
In het eerste deel ‘Ongelijkheid’ laat Schuermans de cijfers spreken, maar dat gebeurt niet op een droge wetenschappelijke manier. Hij leest zich te pletter, maar weet die lectuur om te zetten in mensentaal en daarbij ook nog heel wat bedenkingen te maken, zodat dit hoofdstuk, en eigenlijk heel het boek, een persoonlijke zoektocht is naar de wortels van de maatschappelijke ongelijkheid. De focus van het boek ligt op de situatie in België, maar hij vergeet ook het mondiale plaatje niet in beeld te brengen. Daarvoor bevraagt hij academici, maar ook publicisten en mensen uit het maatschappelijk middenveld. Schuermans gaat niet alleen bij linkse denkers te rade maar spreekt ook met Paul De Grauwe, Gwendolyn Rutte en Johan Van Overtveldt.
Solidariteit
In het tweede hoofdstuk is Geert Schuermans op zijn best als ‘vertaler’ van moeilijke materie. Daarin heeft hij het over ‘indirecte solidariteit’ of, wat Luc Huyse de ‘koude solidariteit’ noemt, die door de overheid wordt georganiseerd door belastingen te heffen en gebruikt voor sociale uitgaven. Het is precies die structurele solidariteit die op het eerste gezicht een eerder abstract karakter heeft die onder druk staat van neoliberale aanvallen en waar heel wat vooroordelen rond bestaan. De auteur begint met uit te leggen hoe de sociale zekerheid, die ‘kathedraal van de arbeidersbeweging’ is ontstaan – hij legt onder meer uit hoe het Sociaal Pact van 1944 tot stand is gekomen – en het functioneren van de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid (RMZ) die de verplichte bijdragen verdeelt tussen de verschillende takken van de sociale zekerheid. Hij brengt ook de complexe structuur van het Belgische systeem op een zeer heldere manier in beeld. Wat blijkt onder meer? Het gat in de sociale zekerheid wordt vaak verklaard door mensen die zouden profiteren van de werkloosheidsuitkering terwijl dat slechts gaat over 15,7 % van het totaal van alle sociale prestaties. Schuermans noteert daarover het commentaar van Bea Cantillon: ‘Je hoort maar al te vaak hoe we de uitgaven van de sociale uitgaven gaan beperken door te besparen op de werkloosheidsuitkeringen. Maar daar valt, zeker bij de langdurig werklozen, zeer weinig te rapen.’ (p. 94) Ook rond de uitkeringsfraude van het OCMW zet de NVA een grote mond op terwijl uit recent onderzoek in opdracht van de Federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie blijkt dat het aandeel van de begunstigden dat onrechtmatig een uitkering ontvangt in de categorie ‘leefloon’ op 4,59 procent wordt geschat. (p. 100) In hoofdstuk drie ‘Directe solidariteit’ gaat Schuermans in op wat Huyse dan de ‘warme’ variant van solidariteit noemt, die direct en voortdurend aanwezig is tussen mensen onderling. Het gaat onder meer over geld dat mensen aan goede doelen schenken, maar ook over de vele kleine en vaak lokale initiatieven die ze opzetten om bijvoorbeeld hun buurt op te kalefateren.
De blik van onderuit
De auteur rondt zijn zoektocht in de wereld van de ongelijkheid af in een aantal gesprekken met politici van diverse gezindheden die in het vierde deel aan het woord komen. Meyrem Almaci, John Crombez, Koen Geens, Peter Mertens, Gwendolyn Rutten en Johan Van Overtveldt zijn zijn gesprekspartners. Ook naar hen ging Schuermans met specifieke vragen rond ongelijkheid: ‘Zijn politici niet overtuigd van het belang van de strijd tegen ongelijkheid? Vinden ze het een te complex onderwerp? Vrezen ze dat het niet sexy genoeg is om kiezers mee te overtuigen? Of is er meer aan de hand? De vragen die Schuermans zich stelt zijn gewone vragen waarmee ook de gewone man bezig is. Dat is voor mij het boeiende van dit boek. Je wordt als lezer op een heldere, maar toch problematiserende manier meegezogen in een complex verhaal, waarin de vragenstellende auteur toch goed de touwtjes in handen houdt. Schuermans is een goede ‘vertaler’ van schijnbaar moeilijke materie over ongelijkheid die ondanks het feit dat het fenomeen in het werkveld van de samenlevingsopbouw dagelijkse prik is, door die verfrissende uitstap van een jaar toch een breder kader heeft gekregen. De auteur leest en bevraagt zeer breed, maar toch voel ik aan alles dat zijn hart niet luider klopt voor de Gwendolyn Ruttens en Johan Van Overtveldten van deze wereld. Wat zou je trouwens anders kunnen verwachten van iemand die van onderuit in deze duale maatschappij met Samenlevingsopbouw bezig is?