De voorbije jaren blijkt de Israëlische politieke zomer een aantal constanten te kennen. Op het voorplan van de politieke scène staan de schermutselingen tussen de ‘seculiere’ regeringsleider en zijn religieuze coalitiepartijen. Verleden jaar ging het om het openstellen van publieke wegen en het organiseren van zware transporten op de sabbat, verleden week ging het om de financiering van joods religieus onderwijs. Op de achtergrond doemt ook ieder jaar het gevaar van een grote waterschaarste, vooral wanneer er zoals nu ’s winters niet genoeg neerslag is gevallen om de natuurlijke watervoorraden aan te vullen.
Momenteel beleeft Israël zo’n situatie van acuut watertekort na een aantal droge winters en hete zomers. Een van de belangrijkste natuurlijke waterreservoirs, het Meer van Galilea, zal dit jaar zijn laagste stand sinds mensenheugenis kennen. Niet alleen zal er minder water afgetapt kunnen worden, ook het risico van vervuiling neemt toe waardoor nog meer water onbruikbaar dreigt te worden. Bovendien wordt het meer voor een belangrijk deel gevoed door water afkomstig van de door Israël bezette Syrische Golanhoogte; de inzet van vredesonderhandelingen met Syrië is voor Israël daarom zeer hoog.
Een andere belangrijke watervoorraad ligt onder de Westelijke Jordaanoever, sinds 1967 door Israël bezet. Joodse kolonisten maken er quasi-onbeperkt gebruik van grondwater om hun landbouw te irrigeren en hun zwembaden te vullen. De groene gazons van hun nederzettingen staan in schril contrast met de situatie van de Palestijnse bevolking in de omliggende dorpen, wier waterconsumptie nog steeds onderworpen is aan Israëlische controle. Voor het uitbreiden en moderniseren van waterputten en andere infrastructuur is toestemming vereist van de militaire gouverneurs – en vergunningen hiervoor worden zelden uitgeschreven. In de praktijk betekent dit dat de landbouw zich als belangrijkste Palestijnse economische sector sinds de bezetting niet verder heeft kunnen ontwikkelen. In periodes van extreme waterschaarste wordt soms wekenlang de watertoevoer naar dorpen en steden door de Israëlische watermaatschappij Mekorot onderbroken, ten gunste van de kolonisten. Het lopende vredesproces tussen Israël en de Palestijnen heeft aan deze situatie nog weinig verandering gebracht. Meer nog, water is één van de onderwerpen waarover een akkoord, omwille van de gevoelige en strategische aard, steeds is uitgesteld in de onderhandelingen over een definitieve regeling van het Israëlisch-Palestijnse conflict.
De huidige waterschaarste is niets nieuws. Al sinds het einde van de jaren ’80 circuleerden er scenario’s waarin zowel voor de Palestijnen en Jordaniërs als (in mindere mate) voor de Israëli’s grote problemen voorzien worden. Terugkijkend naar wat er de voorbije jaren is gedaan om deze doemscenario’s te vermijden, moeten we vaststellen dat de beleidsmakers dit probleem altijd voor zich uit zijn blijven schuiven. In Israël heeft een langetermijnbeleid het altijd afgelegd tegen politieke issues die op de kortere termijn veel interessanter leken; pijnlijke ingrepen in de waterconsumptie ten koste van de landbouwsector liggen electoraal bijzonder gevoelig – vooral met de hete adem van de kolonistenlobby in de nek. Dit beleid heeft er uiteindelijk toe geleid dat de Israëlische Nationale Veiligheidsraad zich eind juni over het probleem van de waterschaarste moest buigen. Wat nu al vaststaat, is dat de maatregelen te laat komen. De bouw van ontziltingsinstallaties zal ongeveer twee jaar in beslag nemen en kan, na de vereiste administratieve procedures, ten vroegste in het najaar starten. Ook de import van water uit Turkije – over zee in grote tankers – kan de schaarste nooit oplossen. Duurzame oplossingen voor de toekomst stuiten op politieke tegenstand: minister van milieu Dalia Itzik verzet zich tegen het opschorten van het besproeien van openbare parken omdat het oneerlijk zou zijn om het publiek te straffen met verdorde plantsoenen. Maar ook de landbouwsector wijst iedere verantwoordelijkheid af en wil zich niet opofferen, ondanks het feit dat ze tweederden van al het Israëlische water verbruikt en slechts een economisch aandeel van minder dan 3% oplevert.
Steeds vaker wordt er beweerd dat water in het Midden-Oosten een bron van oorlog zal worden. Deze droge regio kent de snelst groeiende bevolking van de wereld en de toenemende vraag naar voedsel leidt iedere dag tot meer waterschaarste. Het World Watch Institute (WWI) lanceerde eind juni een bericht waarin het wees op de gevaren van deze groeiende waterarmoede. Nu kan het tekort aan water nog worden gecompenseerd door de import van ‘virtueel water’, waarbij voor iedere ton graan uit het buitenland in eigen land 1000 ton water kan worden uitgespaard. Voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika betekent deze import een jaarlijkse besparing van een hoeveelheid water zo groot als het debiet van de Nijl. Het WWI waarschuwt ervoor dat een toekomstige wateroorlog zich zal afspelen op de wereld-voedselmarkt. De voedselproductie zal de bevolkingsgroei niet kunnen bijhouden, waardoor een groeiende vraag de graanprijs de hoogte in zal jagen. Financieel zwakkere landen en regio’s zullen in dit spel van de markt het pleit verliezen. De uitdaging voor deze landen ligt in het stabiliseren van de bevolkingsgroei en het herbekijken van de manier waarop ze met hun water omgaan.
Verbeterde irrigatietechnieken, recyclage en ontzilting, of rationeel gebruik van water zijn slechts tussentijdse oplossingen, bruikbaar voor de korte termijn. Over de enige mogelijke duurzame oplossing voor het waterprobleem in het Midden-Oosten wordt voorlopig nog in alle talen gezwegen. Enkel wanneer alle landen in de regio, met inbegrip van de Golfstaten, Syrië en Turkije, samenwerken aan een grootschalige waterinfrastructuur kan een catastrofe worden vermeden. Een oplossing is een pijpleiding, vertrekkend vanuit Turkije, met vertakkingen naar de Jordaanregio en de Golf. Syrië speelt een hierin belangrijke rol als doorgangsland – een vredesproces met Israël is daarom dringend en noodzakelijk. Turkije controleert het begin van de pijp, zit dus met de hand aan de kraan, en kan zich vanuit deze positie laten gelden als een regionale macht. De Arabische landen staan hier zeer wantrouwig tegenover, en zijn zeker niet van plan om hun overlevingskansen in de handen van Turkije te leggen. Een supranationaal orgaan, een Waterautoriteit naar het voorbeeld van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, dat zelf zowel de bronnen als de pijpleiding beheert, kan dit probleem opvangen: discussies over eigendom worden vermeden of kunnen binnen de gemeenschap worden opgelost door middel van arbitrage en andere vreedzame rechtsmiddelen. De Europese Unie kan als financier fungeren als motor voor deze integratie en samenwerking.
Voorlopig zijn we lang zo ver nog niet. Het internationaal recht over het zgn. ‘niet-scheepvaartmatig gebruik van internationale rivierbekkens’ blijft vaag en onduidelijk wanneer het over rechten en verdeling aankomt, laat staan dat er over rechten en verdeling gepraat kan worden in een conflictsituatie. Maar de tijd dringt, en iedere dag dat er geen oplossing wordt gevonden voor de crisis, is een dag lang verloren water. Of met de woorden van John Friedman, adviseur van de Israëlische premier Ehud Barak, tijdens de Wereld Waterconferentie van maart ll. in Den Haag: “Een regionale oplossing van het waterprobleem moet er zo snel mogelijk komen. We moeten de komende maand vrede sluiten, anders zijn we misdadigers”. Drie maanden later valt er hier nog niet veel van te merken.
* Stefan Deconinck is licentiaat internationale betrekkingen. Als wetenschappelijk medewerker verbonden aan Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (CDO) van de Universiteit Gent, en werkzaam rond de watercrisis in het Midden-Oosten.
– – – – – – – –
Voor meer achtergrond:
Waternet: http://allserv.rug.ac.be/~sdconinc/waternet/
World Watch Institute: http://www.worldwatch.org/
World Water Forum: http://www.worldwaterforum.org/