De strijd voor het presidentschap in het machtigste land ter wereld is altijd van historisch belang. Wat in de VS wordt beslist heeft een impact op de hele wereld. We doen er dus goed aan deze strijd op de voet te volgen en af te wegen wat de internationale gevolgen van deze of gene keuze zullen zijn. Het adjectief ‘historisch’ moet echter gerelativeerd worden.
Een historische terugblik op de vorige verkiezingen
De presidentsverkiezingen van 2008 zijn niet belangrijker dan de voorgaande. Dat ze in de commerciële massamedia worden opgeblazen heeft meer met een verslaving aan holle superlatieven te maken. De dominantie van televisie heeft de oppervlakkigheid tot norm verheven. Wat niet werd gefilmd, heeft niet bestaan. Wat daarbij opvalt is het totaal gebrek aan historische context. Het adjectief ‘historisch’ moet dus met enig sarcasme begrepen worden.
De eerste verkiezing van Bush(1) was uiteraard controversieel. In 2004 was er een nooit geziene opkomst van de kiezers waarbij tot ieders verbazing Bush werd herverkozen. Historisch zou ik die verkiezingen echter niet noemen. Het is een feit dat met Bush een kliek aan de macht kwam die zelfs voor de gemiddelde Republikein te fanatiek is. Deze president is dan ook de minst populaire sinds WO II. Het lijdt ook geen twijfel dat een Republikein als John McCain en eender welke Democraat afstand zal nemen van de fundamentalistische retoriek die de entourage van Bush kenmerkt. Of de beleidskeuzes ten gronde zo anders waren dan die van zijn voorgangers (en of dus de keuzes van de nieuwe president dus anders zullen zijn) is maar de vraag.
Een te grote aandacht voor de retoriek van Bush is gevaarlijk. Zij leidt ons af van de nuchtere observatie dat Bush de voortzetting is van 8 jaar Clinton, 4 jaar Bush senior, 8 jaar Reagan en 4 jaar Carter. De oorlog in Irak is de logische conclusie van de doctrine achter de Rapid Deployment Force voor controle over het Midden-Oosten, opgesteld door Zbigniew Brzezinski, adviseur van de Democraat Jimmy Carter. Brzezinski is ook het brein achter de bewapening en training van fundamentalistische splintergroepjes in de strijd tegen de Russische bezetting van Afghanistan. Een beweging die toen nauwelijks bijval had en buiten enkele harde kernen in Egypte en Saoedi-Arabië nauwelijks een vuist kon maken is toen uitgegroeid tot de gruwel van al-Qaida en gelijkaardige bewegingen met de gekende gevolgen.
Wat bij een grondige analyse opvalt is niet het verschil tussen de éne president en de andere maar de continuïteit. Die continuïteit valt ook op wat het binnenlands beleid betreft. De laatste presidenten met een sociaal beleid die naam waardig waren de Democraat Johnson en de Republikein Nixon. Die namen nog betekenisvolle sociale maatregelen voor de armen, de minderheden, de ouderen … Dat deden ze NIET uit sociale overwegingen maar uit angst voor de stabiliteit van het systeem. De legerleiding was immers bevreesd dat ze het voeren van een buitenlandse oorlog (in Viëtnam) niet zou kunnen combineren met het onderdrukken van een binnenlandse opstand. Nixon wist de verworven burgerrechten voor de zwarten handig te saboteren door de ‘war on drugs’- codetaal voor de onderdrukking van minderheden en armen.
Sindsdien, te beginnen met de Democraat Jimmy Carter – en dus niet zoals in de massamedia voortdurend wordt gepropageerd met de Republikein Ronald Reagan – is de combinatie binnenlandse sociale afbraak en agressieve buitenlandse politiek dé beleidslijn van alle presidenten. Het was bovendien Jimmy ‘Human Rights’ Carter die als eerste openlijk met een religieus imago uitpakte, hij was de eerste om het concept van een permanent bezettingsleger in het Midden-Oosten te ontwikkelen, hij heeft de Nicaraguaanse dictator Somoza tot op het laatste ogenblik gesteund net als de Iraanse sjah. Hij nam ook de eerste maatregelen om het sociaal project van Johnson en Nixon te ontmantelen. Een van de eerste beleidsdaden van zijn opvolger Ronald Reagan – de man die zogezegd Carter versloeg omdat die laatste een te slappe indruk maakte op militair gebied – was het goedkeuren van het defensiebudget van zijn voorganger. De stijgende lijn van het defensiebudget tijdens Reagan was volledig synchroon met de plannen van Carter.
Laten we ons dus niet al te blind staren op de ‘verschillen’ tussen presidenten die in de massamedia in de verf worden gezet. Verschillen zijn er inderdaad, of je bijvoorbeeld een land economisch wurgt door de financiering van een huurlingenleger (de contra’s in Nicaragua) of door een regelrechte invasie (Panama) is natuurlijk een verschillende keuze. Het gaat echter over een keuze tussen ‘middelen’, het ‘doel’ is hetzelfde.
Met die vaststelling in het achterhoofd kan men de verwachtingen voor de komende verkiezingen nuchter inschatten.
Mogelijkheden voor veranderingen met de huidige kandidaten
Bij de Republikeinen is de selectie van John McCain enigszins verrassend. Hij had tot voor kort een imago van eeuwige loser. McCain was al meerdere malen kandidaat en moest ook voor deze campagne bijna afhaken bij gebrek aan aanhang én (niet onbelangrijk) financiële ondersteuning. McCain wordt door de leiding van de Republikeinen niet in het hart gedragen.
Hij heeft in het verleden dikwijls afwijkende standpunten ingenomen. Uit die dissidentie valt geen ideologische lijn af te leiden. Soms stond hij over een of andere zaak op een zelfde lijn met de Democraten, soms was hij radicaler dan de rechtervleugel van zijn eigen partij. Hij presteerde het zelfs een aantal keer te stemmen tegen een voorstel dat hij zélf had ingediend. Hij werd dus vooral gemeden wegens zijn onbetrouwbaarheid. Zijn gebrek aan zelfcontrole in debatten en zijn gebrekkige kennis van buitenlandse politiek speelt hem ook nu nog parten. In recente debatten verwarde hij Colombia met Venezuela, al-Qaida met de Iraakse sjiieten en Iraakse met Iraanse sjiieten. Dat gebrek aan kennis van het Midden-Oosten heeft hij gemeen met de huidige president. McCain is Bush III met iets minder harde retoriek.
McCain’ s voorsprong in de primaries heeft echter ook veel te maken met het kiessysteem bij de Republikeinen. Alle leden van de verkiezingsconventie worden daar toegewezen volgens het ‘winner takes all’ systeem, terwijl bij de Democraten heel wat staten hun zitjes proportioneel verdelen. Na verloop van tijd kreeg hij meer stemmen met het aura van de ‘winner’ maar aanvankelijk, moest hij het hebben van nipte overwinningen (en van het feit dat de republikeinen redelijk lang met meerdere kandidaten meededen).
Zijn selectie heeft ook alles te maken met de abominabele prestaties van de andere kandidaten. Bij het republikeinse establishment is men verstandig genoeg om te begrijpen dat kandidaten die nog fanatieker overkomen dan Bush zelf een recept voor nederlaag zijn. Daarom heeft men voor McCain gekozen omdat van hem wordt verwacht dat hij de enige is die de Democraten kan verslaan. Daar gaat het uiteindelijk om. Hij is ook de enige Republikein die in heel de VS min of meer een aanhang heeft. De andere kandidaten zijn er niet in geslaagd kiezers te overtuigen buiten hun eigen regio.
Bij de Democraten wordt de keuze voor Barack Obama waarschijnlijk, maar zeker is dat nog niet. De leiding van de Democraten is voorstander van Clinton(2). Zij is een gedegen lid van het Democratisch establishment. Bovendien gaat men er van uit dat zij een grotere kans maakt tegen McCain dan Obama. Iedereen houdt zijn hart vast voor de verwachte smeercampagne als Obama het haalt. Alle vooroordelen tegenover zwarten, alle codewoorden ‘misdaad’,’onveiligheid’, ‘drugs’ (zie Nixon hierboven)… zullen door de Republikeinen uitgespeeld om de latente afkeer van Republikeinse en heel wat Democratische blanken voor zwarten te voeden.
In ieder geval wordt de Democratische kandidaat een vrouw of een African-American. Dat is uiteraard een primeur voor de VS. Wie daar grote verwachtingen voor verandering aan vast knoopt is er aan voor de moeite. Clinton heeft weliswaar een imago ontwikkeld dat zij voor een andere gezondheidszorg staat. In werkelijkheid is zij voorstander van een systeem dat nauwelijks afwijkt van het bestaande. Zij wil enkel een bescheiden openbare gezondheidszorg mogelijk maken als vrijwillig, individueel alternatief zonder degelijke overheidssubsidiëring. Obama,de man van de ‘change we can believe in’, blijkt hier zelfs minder ver in te gaan dan Clinton.
De enige kandidaat die een sociaal programma verdedigde dat enigszins te vergelijken valt met wat in Europa centrumlinks zou kunnen genoemd worden was de Democraat Dennis Kucinich . Als burgemeester van Cleveland, Ohio, kon hij in de jaren ’70 de privatisering van de gemeentelijke elektriciteitsmaatschappij voorkomen. Hij wordt daar tot vandaag voor aangevallen door Republikeinen én Democraten. Dat Cleveland één van de weinige gemeentes is waar elektriciteit betaalbaar is gebleven, doet daarbij niet terzake (of is juist een reden om hem aan te vallen!). Ook zijn visie op gezondheidszorg kan je naar Europese normen gematigd sociaal-democratisch noemen. In de media werd zijn kandidatuur (net als in 2004) geboycot of geridiculiseerd. Met succes, hij moest zeer snel afhaken bij gebrek aan financiën voor zijn campagne.
John Edwards, kandidaat vice-president van John Kerry in 2004 moest eveneens snel afhaken. Zijn standpunten over economie en gezondheidszorg wijken nauwelijks af van die van Clinton en Obama. In de media-aandacht voor de éérste vrouw en de éérste African-American viel hij echter nauwelijks op.
De eeuwige derde kandidaat Ralph Nader wil blijkbaar ook weer meedingen. Net als in 2004 zal dat zonder de steun van de Amerikaanse Green Party zijn. Hem wordt nog altijd verweten de eerste verkiezing van Bush mogelijk gemaakt te hebben, hoewel die bewering ondertussen al ruim werd ontkracht (zie De invloed van derde kandidaat Ralph Nader op het uiteindelijk resultaat van de Amerikaanse presidentsverkiezingen is géén uitgemaakte zaak. (Uitpers 55 – juli-augustus 2004). Hij heeft de succesvolle samenwerking met de groenen in 1996 en 2000 echter nooit gebruikt om een alternatief voor de Democraten op te bouwen. Zijn persoonlijke verdiensten ten spijt, heeft hij heel wat van zijn geloofwaardigheid ingeboet tijdens de campagne van 2004 (als onafhankelijk kandidaat). Jammer, maar wie op hem rekent voor een politiek alternatief voor het tweepartijensysteem, is er aan voor zijn moeite.
Clinton staat voor ‘business a usual’, met weliswaar meer diplomatiek overleg met de VN en Europa dan Bush. Ten gronde wijkt zij echter niet af van het beleid sinds Carter (zie hierboven). Obama staat voor ‘verandering’.Verandering van wat? Verandering in wat? Ik zou het na al die maanden niet weten. Hij is een bevlogen spreker in de traditie van de Amerikaanse politiek en van de Afrikaans-Amerikaanse ‘preachers’. Hij weet zijn publiek te bespelen. Clinton komt routineus over. McCain is als spreker een ramp, maar dat kon van Nixon, Ford, Bush senior en Bush ook gezegd worden en die zijn allen verkozen presidenten geweest.
Met zijn redenaarstalent alleen zal hij het dus niet halen. Is zijn etnische afkomst een voordeel? Ja voor sommigen, nee voor anderen. Hetzelfde geldt voor Clinton. Dat zij de eerste vrouw is met een kans op het Witte Huis is mooi meegenomen voor sommigen, voor anderen is dat een reden voor ‘zeker niet’. In feite is de bijna gelijke score voor beide kandidaten een weerspiegeling van de twijfel onder Democratische kiezers, voor het eerst een vrouw of voor het eerst een zwarte president. Klinkt heel mooi en het zal wel enige symbolische waarde hebben.
Wie voor de vrouwen verandering verwacht met Clinton, slechts één antwoord: zie Margaret Thatcher. Om de kans op verandering met Obama in te schatten zijn zijn toespraken en deelname aan debatten weinig belovend. Op buitenlands vlak belooft hij ondanks de schijn van het tegendeel meer van hetzelfde (zie Democraten-Republikeinen en de oorlog in Irak – Waar zit het verschil? (Uitpers 96–maart 2005). Zijn standpunten over Israël, Colombië,de strijd tegen drugs,gezondheidszorg wijzen in één richting: more of the same . Op binnenlandsvlak is zijn programma voor economie en gezondheidszorg een voorspelbaar allegaartje van goed klinkende en niets zeggende slogans.
Samengevat: alle kandidaten zijn centrumrechtse conservatieven die minimale verschillen zwaar in de verf zetten. Die strijd is daarom niet minder bikkelhard. Het is echter een strijd tussen personen om de macht, het is geen confrontatie van ideeën.
Maken verkiezingen in de VS dan geen enkel verschil?
Toch wel. Heel wat presidenten hebben ingrijpende veranderingen in gang gezet. Roosevelt duwde de New Deal er door. Johnson heeft wetten gestemd voor de zwarten en sociale programma’s voor de armen. Zij deden dat onder druk van de publieke opinie. De rechten voor zwarten kwamen er in de jaren ’60 na tientallen jaren strijd, hetzelfde geldt voor de sociale rechten. Toen Rosa Parks weigerde haar stoel op de bus af te staan aan een blanke waren tienduizenden onbekenden haar reeds vooraf gegaan.
Hetzelfde geldt ook vandaag nog. Verandering is mogelijk in de VS (en dus in de rest van de wereld). Die verandering komt er echter slechts gedeeltelijk door deelname aan verkiezingen. Van veel groter belang is de voortdurende politieke actie van duizenden. Het verzet tegen de oorlog in Irak of de strijd voor een universele gezondheidszorg heeft wel degelijk een impact. Bush zag zich verplicht zijn plannen voor volledige privatisering van de gezondheidszorg volledig in te trekken, niet onder druk van de Democraten, maar onder druk van de Republikeinse congresleden die door hadden hoe onpopulair die maatregelen zouden zijn. Hij kon de plannen voor een oorlog tegen Iran niet uitvoeren.
McCain staat voor Bush III en Hillary Clinton is Bill Clinton III, no surprises. Obama als president staat voor desillusie. Hoop op verandering zal met hem snel tot teleurstelling lijden. Uiteraard wil ik geen van beiden. Maar als ik dan toch moet kiezen, dan liever Clinton (met de neus toegeknepen).
(Uitpers, nr 97, 9de jg., april 2008)
Lode Vanoost / 26 Maart 2008
Noten:
(1) Tenzij anders vermeld, is ‘Bush’ steeds de huidige president, niet zijn vader.
(2) ‘Clinton’ is Hillary Clinton tenzij anders vermeld.