Het is inmiddels een bekend gegeven: de milieu-impact van de totale wereldbevolking overschrijdt sinds midden jaren 1980 de draagkracht van de aarde. Volgens het laatste officiële rapport (Hails, 2008) bedraagt die ecologische overshoot nu al minstens 30% (gemeten volgens de methode van de ecologische voetafdruk).
Daarbij komt dat de ecologische voetafdruk zeer ongelijk verdeeld is, zowel tussen als (meer en meer ook) binnen landen. Wanneer de draagkracht van de aarde systematisch overbevraagd wordt, dan heeft dit vroeg of laat grote gevolgen voor de bestaansbasis van het (menselijke) leven op deze planeet. Naast de opwarming van het klimaat worden we vandaag ook geconfronteerd met een tanende beschikbaarheid aan drinkbaar water, het versneld teloorgaan van soorten en een ontluikend structureel tekort aan voedsel. Voeg hierbij ook nog eens de naderende peak oil (voorbij de piek zal de olieprijs snel en structureel stijgen) en je weet dat ons turbulente tijden te wachten kunnen staan.
Om de gevaarlijkste klimaatwijzigingen tegen te gaan, moet volgens het VN-klimaatpanel de mondiale broeikasgasuitstoot met 50 à 85% dalen tegen 2050 (IPCC, 2007). Voor westerse landen gaat het over een daling van ongeveer 90% tegen 2040-2050, een daling met factor 10. Op die manier kan men (waarschijnlijk) de totale opwarming nog beperken tot maximum 2-2,4°C t.o.v. de pre-industriële temperatuur (de grens voor ‘gevaarlijke klimaatwijzigingen’) en bereidt men zich voor op het tijdperk-na-de-piekolie. Een daling met een factor 10 geldt niet alleen op het vlak van de broeikasgasuitstoot, maar is eigenlijk algemeen geldig. Om te komen tot een situatie van ecologische duurzaamheid en mondiale rechtvaardigheid zou het milieubeslag (grondstoffen, fossiele brandstoffen) in de westerse landen tijdens de komende decennia ook met ongeveer 90% moeten dalen.
Om dit alles te realiseren is er behoefte aan een transitie naar een nieuw (ecologisch) economisch model, dat een hoge levenskwaliteit weet te koppelen aan een lage milieu-impact. Bovendien is het ook essentieel dat die transitie op een sociaal-aanvaardbare wijze wordt georganiseerd. Met het begrip transitie verwijzen we naar een diepgaand, maatschappelijk veranderingsproces dat een periode van 20 tot 30 jaar in beslag zal nemen. Omdat de problemen waar we vandaag voor staan te complex zijn om opgelost te worden door één specifieke actor, is een transitie per definitie een multi-actor gegeven. Alle relevante stakeholders in de samenleving zullen hun steentje moeten bijdragen: overheden, bedrijven, kennisinstellingen, het maatschappelijk middenveld en burger-consumenten. Om de transitie tot stand te brengen zijn er twee complementaire pistes voorhanden. De piste van de eco-efficiëntie behelst een snelle overgang naar slimme en zuinige ecotechnologie. Daarnaast is er ook dringend behoefte aan sufficiëntie, namelijk beter, anders en op een aantal vlakken minder consumeren. Gedragswijzigingen zijn hier absoluut noodzakelijk. Daarbij zullen alle relevante consumptiesectoren – wonen, mobiliteit, reizen en voeding vertegenwoordigen bijna 80% van onze milieu-impact (Tukker et al., 2008) – een grondige facelift moeten krijgen.
Barrières voor de transitie
Het spreekt voor zich dat een transitie naar duurzame productie- en consumptiepatronen rekening moet houden met talrijke barrières. De Amerikaanse filosoof-psycholoog Ken Wilber deelt de belemmeringen op in een viertal categorieën. Belangrijk is echter dat alle barrières met elkaar verbonden zijn en elkaar versterken (Jones, De Meyere & Keytsman, 2008).
Structuur. Vooreerst is er ons economische systeem, dat kosten externaliseert in plaats van internaliseert. In de huidige prijszetting zijn de minst duurzame keuzes financieel het aantrekkelijkst. Zo is vandaag een reis naar het zuiden van Frankrijk per vliegtuig vele malen goedkoper dan per trein. De doorsnee consument kiest dan vanzelfsprekend voor het milieuonvriendelijke alternatief. Daarnaast is er een politieke barrière. Een rechtvaardige en duurzame wereldeconomie veronderstelt een langetermijn- en planetaire visie. Politici worden echter vooral afgerekend op basis van hun behartiging van particuliere, lokale belangen, hier en nu. Het electorale tijdperspectief bedraagt maximum twee jaar. Een nog fundamentelere barrière schuilt in de groeinoodzaak van de huidige economie. De stabiliteit van het kapitalistische systeem – in de wetenschappelijke betekenis van het woord – is afhankelijk van een minimale BNP-groei. Nochtans stelt de gelimiteerde draagkracht van de aarde concrete grenzen aan die groei. Hoewel betere technologie een relatieve ontkoppeling kan teweegbrengen tussen BNP-groei en milieulast, stellen we in de praktijk vast dat een stijging van het BNP-inkomen vooralsnog samengaat met een groter beslag op het milieu. Van een absolute ontkoppeling waarbij de milieudruk snel genoeg daalt, is gewoonweg geen sprake.
Wereldbeeld. Op dit niveau kunnen we de problemen in drie aspecten onderverdelen: een antropocentrisch wereldbeeld, een achterhaalde (negatieve) vrijheidsvisie en een overheersend hier-en-nu-perspectief. De invloed van het antropocentrische referentiekader heeft mee geleid tot een illusoir en vooral zelfvernietigend scheidingsdenken tussen mens en natuur. De zelfbewuste mens verkeert weliswaar in een bijzondere positie, maar hij is ook deel van een groter geheel, waarvan hij bovendien sterk afhankelijk is. Ook het liberale vrijheidsdenken is voorbijgestreefd. Indien vrijheid wordt gedefinieerd als vrij zijn van inmenging vanwege overheden of van beperkingen om een groter geheel, dan leidt ze snel tot de onvrijheid van anderen. Het derde probleem is het heersende hier-en-nu-tunneldenken. Nu we volop botsen op de grenzen van de draagkracht van de aarde, hebben we juist behoefte aan een planetaire en langetermijnvisie. Duurzaam gedrag is in die zin een sociaal dilemma. Dat betekent dat er een conflict bestaat tussen het eigenbelang en het algemeen belang, of tussen de vermeende persoonlijke voordelen van onduurzaam gedrag en de maatschappelijke kosten van dat gedrag.
Attitude. Op het attitudinale vlak bepalen morele normen, waarden, denkkaders, zelfperceptie en attitudes of een persoon al dan niet openstaat voor het overschakelen naar duurzaam consumptiegedrag. Wie bijvoorbeeld solidariteit met milieuvluchtelingen, behoud van ecosystemen of de levenskansen van toekomstige generaties belangrijk acht, staat eerder open voor informatie hieromtrent en zal sneller geneigd zijn het eigen gedrag in vraag te stellen en eventueel bij te sturen. De voorwaarde hiervoor is dat deze persoon de indruk moet hebben dat hij zelf een wezenlijke bijdrage heeft aan oplossingen voor het probleem. Zoniet vervalt men vaak in weerstand, apathie of schuift men het probleem af. In deze context speelt communicatie een immens belangrijke rol. De mainstreamberichtgeving rond bijvoorbeeld de klimaatkwestie spreekt boekdelen. Diverse mediakanalen, waaronder onze kwaliteitszenders en -kranten, hebben de afgelopen tien jaar disproportioneel veel ruimte gegeven aan een handjevol klimaatsceptici, waarbij de indruk werd gewekt (bij de leek althans) dat zij een ernstig wetenschappelijk gewicht zouden hebben in het klimaatdebat (Jones & Jacobs, 2006). Het gevolg is dat het publiek uiteindelijk verward is geraakt en maar liever doof blijft voor de boodschap en adviezen van instellingen als het VN-klimaatpanel. Bovendien is het eigen aan heel wat media om zaken aan te klagen zonder ook oplossingen te presenteren. Zo overlaadt men mensen met een verlammend verhaal. In zo’n context wordt men bijna gedwongen tot ontkenning of verwerping van de boodschap; dit is dan gewoon een logisch defensiemechanisme (Jones & De Meyere, 2008).
Gedrag. Op het individuele gedragsniveau is vooral gewoontegedrag van een niet te onderschatten belang. Gewoontes zijn in feite het semi-automatisch uitvoeren van een goed aangeleerd gedrag. Gewoontes houden zulk een sterke associatie in van een bepaald doel (bijvoorbeeld winkelen) met een bepaald gedrag (zich met de auto naar de winkel verplaatsen) dat alternatieven zelfs niet in overweging worden genomen. Deze spontane associaties ontwikkelen zich als gevolg van frequente en consistente herhaling van dezelfde keuze. Na de bevriezing van deze associatie wordt het gewoontegedrag automatisch geactiveerd wanneer dit specifieke doel zich opdringt. Routinematig gedrag is bijgevolg een van de belangrijkste barrières voor duurzame consumptiepatronen.
4 E’s voor verandering
Effectieve strategieën om gedragsverandering te initiëren moeten een mix van complementaire instrumenten in het gareel brengen. In het Engels spreekt men van de 4 E’s (Jackson, 2005). De eerste E, enable, wijst erop dat een overgang naar duurzaam gedrag in de eerste plaats mogelijk gemaakt moet worden. Het betekent het openstellen, aantrekkelijk maken en mainstreamen van alternatieven. Of: zorg ervoor dat het niet langer aan moedige enkelingen is om tegen de stroom in te zwemmen, maar verander de stroomrichting zelf. De tweede E, encourage, houdt in dat duurzame keuzes op verschillende manieren (zeker ook financieel) aangemoedigd moeten worden. Via prijssignalen (ecoheffingen, ecoboni) en rechtvaardige quotasystemen kan men het gedrag van consumenten (en producenten) structureel in de duurzame richting sturen.
Het derde instrument – engage – vertrekt vanuit het besef dat het absoluut cruciaal is om mensen te betrekken bij veranderingsprocessen. De mens is immers een wezen dat ingebed is in sociale relaties. Mensen individueel bombarderen met informatie heeft veel minder effect dan hen als kleine gemeenschappen te engageren. Een mooi voorbeeld zijn de klimaatwijken of de als paddenstoelen uit de grond rijzende transition towns. Even cruciaal bij engage is goede informatie en educatie, waarbij men van jongs af aan nieuwe kaders aanbiedt. Belangrijk bij sensibiliserende en educatieve instrumenten is dat men het doelpubliek ook steeds duidelijke handelingsperspectieven biedt. De vierde E, exemplify, houdt in dat (zeker) de overheid zelf het goede voorbeeld moet geven. De overheid is de grootste consument in een economie. Een groen openbaar aanbestedingsbeleid (bv. wagenpark, elektro, gebouwen) kan een wereld van verschil maken. Door massaal over te schakelen op milieuvriendelijke producten en diensten geeft de overheid bovendien een extra stimulans aan deze nieuwe sectoren in de economie (bijvoorbeeld passiefhuizen en hernieuwbare energie). Hierdoor kunnen zij competitiever worden en een groter marktaandeel halen. Daarnaast doet men via deze experimenten ook ervaring op om deze gedragswijzigingen verder te promoten naar de bevolking. Ten slotte heeft het gedrag van de overheid een enorme signaalfunctie. Onduurzame en inconsistente keuzes ondermijnen alle andere pogingen van de overheid om ecologische duurzaamheid te promoten.
Valkuilen en uitwegen
In het afsluitende deel van dit artikel bekijken we de actuele houding van een aantal belangrijke maatschappelijke stakeholders ten aanzien van het sociaal-ecologische vraagstuk. Wat zijn de houdingen van de verschillende spelers in dit krachtenveld? Hoe gaan zij om met de sense of urgency van dit vraagstuk? Beschikken zij over een consistent metaverhaal?
Overheid. Kijken we naar de houding van overheden vandaag, dan stellen we vast dat er een zogenaamde ‘transitieparadox’ bestaat. Enerzijds staat het buiten kijf dat overheden dé sleutelrol zouden moeten spelen in het aansturen, begeleiden en verankeren van de transitie; anderzijds belemmeren zij via hun huidige werking net de kansen op doorbraken en trendbreuken. Mainstream beleid staat vandaag niet in verhouding tot de urgentie van het milieuvraagstuk, dixit ook de UNEP in zijn laatste Global Environment Outlook (UNEP, 2007). Het falende beleid heeft ons inziens voor een aanzienlijk deel te maken met de afwezigheid van een gedeelde metavisie, een enthousiasmerend toekomstbeeld (Leitbild) voor een andere wereld. Zo’n integrale langetermijnvisie is essentieel als kader voor consistente beleidsbeslissingen. Juist omwille van het gebrek aan een dergelijk Leibild zien we net die enorme inconsistentie in het huidige beleid. Enerzijds zet men schuchtere stappen naar duurzame productie- en consumptiepatronen; anderzijds bestendigt men, onder invloed van nationale belangen en de mantra van de economische groei, vele bestaande, onduurzame patronen (bv. uitbreiding wegen- en (lucht)haveninfrastructuur, promotie vleesconsumptie, ongroene fiscaliteit, kernenergie). Ondanks alle lippendienst aan modieuze concepten als duurzame ontwikkeling, blijft business as usual-politiek met de scepter zwaaien. Kortetermijndenken, nationale, sectorale en particuliere belangen overheersen. In het beste geval zien we hier en daar enkele maatregelen die zorgen voor een aantal marginale verbeteringen binnen deelcomponenten van het bestaande bestel. Die visie gaat uit van het geloof dat incrementele optimalisatie voldoende is om het tij te keren. Ondertussen is evenwel duidelijk dat er een structurele, maatschappelijke verandering (transitie) nodig is op het gebied van economie, technologie, cultuur en instituties.
Het kan nochtans anders. Dat wordt dagelijks bewezen door een heel aantal inspirerende, vooral lokale overheden. Een bekend experiment betreft het grensverleggende beleid in de Duitse stad Freiburg. In deze stad met 200.000 inwoners heeft men 30 jaar geleden radicaal de groene kaart getrokken. Belangrijke delen van de stad zijn autoluw of autovrij. Vauban is een wijk in Freiburg met 6000 gezinnen die volgebouwd is met passiefhuizen en energieluwe woningen. 70% van de verplaatsingen gebeurt er met het openbaar vervoer en slechts 1 op 10 gezinnen bezit een auto. Dit alles is het resultaat van een consistent groen stadsbeleid. Een ander klassiek voorbeeld is de Braziliaanse stad Curitiba waar de lokale overheid een uiterst performant metrobussysteem heeft uitgewerkt. Hiermee bespaarde men op de enorme infrastructuurkosten die vereist zijn voor een ondergrondse metro. Door systematisch rijbanen voor wagens om te schakelen naar exlusieve metrobuslijnen kon de doorvoersnelheid drastisch verhoogd worden. Moving people rather than cars. 60% van de verplaatsingen in de stad verloopt nu via dit metrobussysteem (Tukker et al., 2008).
Deze voorbeelden tonen aan dat er al heel wat geslaagde transitie-experimenten bestaan op het vlak van gedurfd overheidsbeleid. Een voldragen transitie vereist dat succesvolle transitie-experimenten worden uitgebreid, verdiept en opgeschaald. Andere stakeholders (bedrijven, maatschappelijk middenveld) moeten ten volle betrokken worden in de ontwikkeling van dergelijke alternatieven. Jammer genoeg stelt men in de praktijk evenwel vast dat er bij de andere stakeholders, net als bij overheden, veel weerstand bestaat tegen verandering. In het vervolg van deze tekst bekijken we de typische houding van de bedrijfswereld, consumenten en het maatschappelijk middenveld.
Bedrijven en consumenten. Hoewel bedrijven en consumenten uiteindelijk onmisbaar zijn in de realisatie van de duurzaamheidtransitie, delen we met Jackson (2008) en Tukker et al. (2008) de mening dat het initiatief prioritair bij de overheid (lokaal, nationaal, continentaal, mondiaal) moet liggen. Consumenten zijn voor een groot deel de speelbal van de marketingindustrie en het consumptiekapitalisme. Consumentengedrag bevindt zich al te vaak in een “lock-in” situatie, die bepaald wordt door gebrekkige infrastructuur, (a)sociale normen en onduurzame routines en gewoonten. Bedrijven worden geconfronteerd met een uiterst competitieve (kortetermijn)logica waardoor hun bewegingsvrijheid in sommige gevallen uiterst miniem is. In andere gevallen wordt onduurzaam gedrag zelfs beloond: “The competitive market system [also] rewards companies that make people dependent via the promotion of greed, fear, and addictions, that externalize costs, and draw hitherto freely available non-market goods into a market context.” (Tukker et al., 2008) Dit neemt niet weg dat meer en meer bedrijven een pioniersfunctie vervullen en, binnen bepaalde randvoorwaarden, werkelijk aan Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) proberen werken. In de Belgische context zijn dat bijvoorbeeld Umicore (productie van silicium voor zonnecellen en koplopers in het sluiten van kringlopen) en de warenhuisketen Colruyt. Verder zijn er uiteraard ook een heel aantal nieuwe bedrijven die zich voluit op de ecotech hebben gestort. Zelfs venture capitalists investeren miljoenen euro’s in zogenaamde clean tech-bedrijven. De transitie naar écht MVO vereist echter vooral een stabiel en rechtszeker, groen investeringsbeleid vanwege overheden.
Maatschappelijk middenveld. Wat de vele organisaties die deel uitmaken van het middenveld betreft, zijn ons inziens twee algemene kritieken te geven: een te eenzijdige strategie en, wellicht relevanter nog, een gebrek aan Groot Verhaal. Zowel Noord-Zuid, consumenten- als milieuorganisaties geven een te groot gewicht aan sensibilisering en lobbywerk. Ondanks enkele kleine successen blijft de grote doorbraak uit. Het probleem hierbij is namelijk dat men te vaak terugvalt op de klassieke methodologie en denkpistes om mensen over de streep te trekken om bijvoorbeeld hun ecologische voetafdruk in te perken. Men vertrouwt te sterk op het instrument “overtuiging” (persuasion theory): ecologisch verantwoorde keuzes worden voornamelijk verdedigd op basis van rationele push-argumenten. De milieusociologie heeft inmiddels evenwel aangetoond dat de kracht van dit instrument te beperkt is om werkelijk verandering op gang te brengen (Jackson, 2005). Bovendien kan een transitie niet afgedwongen worden zonder voldoende sociale tegenmacht op te bouwen. Lobbyen zonder sterke onderhandelingsmacht is dan ook futiel. Dit is vooral een probleem voor de milieubeweging die, anders dan de vakbonden, vooral gebaseerd is op een virtueel, relatief ongebonden lidmaatschap (donoren van organisaties).
Een tweede algemene bedenking heeft te maken met de onvoldoende aandacht voor het belang van een consistente metavisie, een nieuw Groot Verhaal voor de wereld die we wensen. Dit maakt dat het maatschappelijk middenveld zeer fragmentarisch en vaak inconsistent opereert. Enkele voorbeelden: consumentenorganisaties vertrekken al te vaak vanuit een eenzijdige visie op de prijs-kwaliteitverhouding van een product zonder daarbij rekening te houden met de ruimere ecologische en sociale context van de manier waarop dat product is afgeleverd. Men stelt zich in de positie van de consument waarbij men vergeet dat die consument uiteindelijk ook een politiek en ecologisch burgerschap zou moeten ontplooien. Milieuorganisaties zijn dan weer vaak te eenzijdig bezig met het ecologische verhaal zonder dit te plaatsen in een ruimere sociale of Noord-Zuidcontext. Op die manier worden soms asociale oplossingen voor de ecologische crisis gepropageerd. Vakbonden zijn soms in het andere bedje ziek: men verdedigt (terecht) de kansen op werkgelegenheid maar men veronachtzaamt al te gemakkelijk de ruimere ecologische en langetermijncontext. Omdat men uitgaat van een causale relatie tussen groei en werkgelegenheid, levert dat dan vaak een (te) eenzijdig pleidooi op voor economische groei. Een ecologische economie, waar er biofysische grenzen aan de groei politiek moeten worden afgesproken (Jones & Jacobs, 2006), wordt vooralsnog niet naar voren geschoven als valabel alternatief model.
Particuliere belangen en de proliferatie van one-issue-bewegingen verhinderen dat er een gewichtige respons komt vanuit een nog te ontwikkelen Global Citizens Movement (Raskin, 2008). Een conditio sine que non voor een transitie naar een ecologische economie is dan ook dat het maatschappelijk middenveld werkt aan een gedeeld Leitbild voor de toekomst. Dit vereist de convergentie van vele disparate bewegingen. Het positieve is dat dit voor een gedeelte al aan de gang is. Sommige consumentenorganisaties, zoals Netwerk Bewust Verbruiken, integreren langzaamaan ook andere aspecten (ecologie, Noord-Zuid) in hun visie en missie. Hetzelfde geldt, in mindere mate, voor een traditionele consumentenorganisatie als Testaankoop die recent nog een speciaal boek heeft uitgebracht over duurzame consumptie (Kalisj & Heyvaert, 2007). Binnen de milieubeweging zie je ook langzaamaan een groeiende interesse voor de integratie van Noord-Zuid- en sociale aspecten. Meer en meer werken milieuorganisaties samen met andere partners om juist tot een consistenter verhaal te komen (denk aan de ontluikende samenwerking tussen Bioforum, Oxfam en Vredeseilanden). En ook binnen de vakbonden stel je vandaag vast dat er een groeiende interesse bestaat om de traditionele denkbeelden bij te stellen. Vooral op het niveau van de studiediensten en de hogere kaders wordt de vereiste duurzaamheidtransitie steeds meer een aandachtspunt, getuige daarvan de aandacht voor dit thema in allerhande colloquia en interne vormingsdagen. Pioniers in deze kringen beseffen dat we behoefte hebben aan een rechtvaardig reconversiemodel van onze economie, een fair transition, zoals dat heet. Het recente rapport van het Europees Vakverbond over de gevolgen van de klimaatwijzigingen voor de werkgelegenheid heeft op dat vlak als inspiratie gediend. In dat rapport wordt aangetoond dat, tegen de karikaturen in, een stevig klimaatbeleid (40% reductie broeikasgasuitstoot tegen 2030 in de EU) kan samengaan met een heuse stijging van de werkgelegenheid (+1,5% t.o.v. een business as uual-scenario) (ETUC, 2007). Jobverlies binnen bepaalde subsectoren wordt ruimschoots gecompenseerd door jobwinst binnen andere (arbeidsintensieve) subsectoren (hernieuwbare energie, woningmarkt, ecologische renovatie, openbaar vervoer, recyclage- en herstelbedrijven etc.). Deze bevindingen werden bevestigd in een gelijkaardig rapport van de UNEP en de ILO (2008). Met deze rapporten is meteen impliciet aangetoond dat een ecologische economie een nastrevenswaardig doel kan zijn, ook voor de vakbeweging. De alliantie tussen milieu en arbeid is een noodzakelijke voorwaarde voor een echte transitie naar zo’n ecologische economie.
(Uitpers, nr 105, 10de jg., januari 2009)
Dit artikel verscheen eerder in De Gids op maatschappelijk gebied, december 2008, 26-33.
Bibliografie
ETUC, Climate Change and Employment: Impact on employment of climate change and CO2 emissions reduction measures in the EU-25 to 2030, 2007.
ILO/UNEP, Green Jobs: Towards Decent Work in a Sustainable, Low-Carbon World, ILO/UNEP, Nairobi, 2008.
IPCC, Fourth Assessment Report (AR4), wmo/unep, Geneve, 2007 [4 delen, beschikbaar via www.ipcc.ch].
JACKSON, T., ‘The Challenge of Sustainable Lifestyles’, in: 2008 State of the World: Innovations for a Sustainable Economy, WorldWatch Institute, 2008, 45-60.
JACKSON, T., Motivating Sustainable Consumption: A review of evidence on consumer behaviour and behavioural change, sdrn, 2005.
JONES, P.T., DE MEYERE, V., ‘Klimaatsceptici in het tegenoffensief’, Streven, 75, (1), 2008, 33-47.
JONES, P.T., DE MEYERE, V., KEYTSMAN, E., ‘Terra Reversa: Bouwstenen voor een duurzaamheidtransitie’, Oikos, (44), 2008, 12-29.
JONES, P.T., JACOBS, R., Terra Incognita: Globalisering, ecologie en rechtvaardige duurzaamheid, Gent, Academia Press, 2006/2007.
KALISJ, S., HEYVAERT, J., Milieubewust consumeren: eenvoudige gebaren om de planeet te redden, Brussel, 2007.
RASKIN, P.D., ‘World lines: A framework for exploring global pathways’, Ecological Economics, 2008 [doi:10.1016/j.ecolecon.2008.01.021].
TUKKER, A., et al., ‘Fostering change to sustainable consumption and production: an evidence based view’, Journal of Cleaner Production, 2008, on-line beschikbaar [doi:10.1016/j.jclepro.2007.08.015]
UNDP, Human Development Report 2007/2008, New York, 2007.
UNEP, Global Environment Outlook: GEO-4 Environment for development, unep, Malta, 2007.
Bio
Peter Tom Jones (1973) is burgerlijk ingenieur Milieukunde, doctor in de Toegepaste Wetenschappen en werkzaam als Onderzoeksmanager (IOF) aan de KULeuven. Hij publiceerde in diverse tijdschriften omtrent thema’s als klimaat en ecologische economie. Hij is o.a. co-auteur van Terra Incognita: Globalisering, ecologie en rechtvaardige duurzaamheid (ginkgo, Academia Press, Gent, 2006/2007) en Het Klimaatboek: Pleidooi voor een ecologische omslag (epo, Berchem, 2007). Zie ook www.petertomjones.be en www.terrareversa.be, de denktank voor ecologische economie waarvan hij één van de drijvende krachten is.
Vicky De Meyere (1980) is antropologe/politicologe en werkt voor het Project ‘Cultuur en (geestelijke) Gezondheid’ aan het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg in Brussel. Zij is auteur van diverse artikels inzake ecologie, ethiek en gedragsveranderingen.