Voorzitter Valéry Giscard d’Estaing (VGE), heeft zopas verslag uitgebracht over de werkzaamheden van de Conventie over de toekomst van Europa. Nog voor de uitbreiding van de Europese Unie een feit is, moet er een nieuwe grondwet op tafel liggen. Het ‘geraamte’ ligt er, nu nog het vlees. De manier waarop het hele constitutioneel project op gang is getrokken deed al veel vragen rijzen. En slechts na lang aandringen is er zopas een werkgroep gestart rond het sociaal Europa.
De Conventie is het troetelkind van Guy Verhofstadt die er zo zijn top van Laken meer glans wilde mee geven. Dat wil nog niet zeggen dat de hele idee achter de Conventie zinloos zou zijn. Integendeel. De Europese ministers oordeelden toen terecht dat ‘de Europese instellingen nader tot de burger’ moeten komen: minder logheid en starheid en vooral meer efficiëntie en transparantie. De verklaring van Laken stelt verder: ‘de burgers vinden dat alles veel te veel boven hun hoofd bedisseld wordt en willen een betere democratische controle’. En natuurlijk is het niet toevallig dat er klaarheid moet komen in het instituut EU op het ogenblik dat tien landen klaar staan om toe te treden tot de Europese Unie. Zoniet dreigt de EU nog logger en ondoorzichtiger te worden. Er is dus wel degelijk werk aan de winkel, wil de EU een door de burger gedragen project zijn. Het troetelkind van Verhofstadt verdiende dus terecht enige koestering.
De Conventie heeft er inmiddels acht maanden werk op zitten. De Conventieleden brachten in een eerste fase alles in kaart. Daarna moet een periode van studie en een periode van het formuleren van voorstellen komen. Belangrijkste vaststelling is alvast, hoe kan het ook anders, dat alles veel te ingewikkeld is geworden. Niemand die kop noch staart krijgt aan het ingewikkelde kluwen van verdragen, besluitvorming en bevoegdheden. Voor VGE alvast een eerste conclusie: de procedures moeten eenvoudiger, de competenties preciezer en de architectuur van de verdragen helderder.
De Conventie heeft niet stilgezeten. Van tien werkgroepen hebben er twee hun werkzaamheden al afgerond, namelijk die over de subsidiariteit (o.a. de taakverdeling tussen de EU, nationale staten en regio’s) en de juridische ‘persoonlijkheid’ van de EU. Hoewel de andere werkgroepen nog volop bezig zijn, kon VGE al een ‘geraamte’ van het toekomstige grondwettelijk Verdrag voorleggen. Het eerste deel en ook het belangrijkste handelt over de ‘beschikkingen die van een grondwettelijke natuur’ zijn, de echte grondwet van de EU, zeg maar. De ambitie van VGE is dat deze simpel, helder en leesbaar is voor iedereen. Daarin worden de waarden, de doelstellingen en de instituties van de EU gedefinieerd. Het gaat uiteraard over veel voorspelbare dingen, zoals ‘fundamentele rechten’ of ‘competenties van de EU’, maar ook minder voorspelbare zoals het idee van een Europees burgerschap, zodat voortaan een dubbel burgerschap – een nationaal en Europees – in het verschiet ligt. Het tweede stuk zal een aantal belangrijke clausules van de actuele verdragen overnemen. Het is overigens de ambitie van de conventie om het kluwen aan verdragteksten te herschrijven (‘fusie’) tot een tekst met als grote uitdaging het volledig (73 artikels) of gedeeltelijk (136 artikels) herschrijven van een groot deel van de 414 huidige artikels. Het derde deel zal finale clausules en enkele juridische bepalingen bevatten.
Dinosaurussen
Op papier oogt het allemaal mooi : een reeks van ‘grondwettelijke’ vergaderingen met vertegenwoordigers van alle betrokken landen (uit regering en parlement), ook die van de kandidaat-lidstaten, om samen het toekomstig Europa uit te tekenen en waarvoor zelfs de belangrijke maatschappelijke geledingen zijn uitgenodigd om hun visie op de zaak weer te geven.
In werkelijkheid zijn er minder fraaie kantjes. VGE, een politiek fossiel dat moet zorgen voor een democratischer EU, lijkt er een zeer eigenzinnige stijl op na te houden. Danny Pieters (N-VA), plaatsvervangend Conventielid voor België, stelde in De Morgen (28 oktober) : ‘Giscard speelt het spel graag solo’. De Conventie ‘faalt in haar eerste opdracht om de burger weer dichter bij Europa te betrekken’.
Ook in eigen land krijgt hij kritiek. De Franse krant Le Figaro kopte op 30 oktober: ‘De voorzitter legt zijn stijl op’, en schrijft verder dat de samenvattingen die VGE geeft aan het eind van de plenaire zittingen meermaals de conventieleden verrassen. ‘Als een idee hem niet aanstaat, dan laat hij het ofwel in stilte passeren, ofwel ridiculiseert hij het’. Het feit dat VGE de interventies van de Conventieleden tijdens de zittingen beperkt tot maximum drie minuten vergeleek het Nederlandse onventielid Hans van Mierlo met het ‘afspelen van de 9de symfonie van Beethoven op een 78-toerenplaat’. VGE schrikt er ook niet voor terug om zijn eigen ideetjes te blijven vooruit duwen, zelfs als die in de discussies niet aan bod zijn gekomen of op veel tegenstand stuiten. Hoewel het voorstel van grondwet zowel aan staats- en regeringsleiders als aan het presidium van de conventie is voorgelegd, kon hij het niet laten het controversiële ‘Congres van de volkeren van Europa’ erin te stoppen, hoewel dat op veel kritiek kan rekenen. Dat congres zou bestaan uit de leden van het Europees Parlement en evenveel leden van de nationale parlementen en onder meer de Commissievoorzitter verkiezen. Weinigen zien zo’n nieuw instituut echter niet zitten.
Koehandels
Ook de Conventie zelf, waarvan de samenstelling in meer dan een geval het gevolg is van een politieke koehandel, zal nog inkt doen vloeien. Naast regeringsleden, zijn veel afgevaardigden ook nog eens lid van regeringspartijen of ‘heropgeviste’ politici die zich nog eemaal ‘belangrijk’ mogen voelen. Voor België werden destijds de voorzitters van de twee machtigste regeringspartijen als parlementaire afgevaardigde voorgedragen om in de Conventie te zetelen: Elio Di Ruppo en Karel De Gucht. En iedereen herinnert zich wellicht nog het weinig fraaie debat in de kamer over kandidate Fauzaya Talhaoui.
M.a.w. de Conventie is de belichaming of afkooksel van wat juist moet veranderen in Europa. Er kan moeilijk veel frisheid afstralen van een conventie die geleid wordt door enkele politieke dinosaurussen. Een echte conventie zou met overtuiging veel meer werk maken van methodes en concepten die de bevolking bij het project betrekken. De Europese burgers zouden bijvoorbeeld op voorhand kunnen geraadpleegd worden over wat belangrijk is en hoe de EU er moet uitzien. Er zouden debatten, discussies verspreid over heel Europa kunnen georganiseerd worden. Idem in de nationale parlementen. De conventie zou ook veel representatiever kunnen, als een afspiegeling van verschillende geledingen van de maatschappij.
Kortom met wat fantasie kon zo’n conventie een creatieve en bruisende dynamische club zijn met ruimte voor debat. Maar daar gaat tijd over en die is er niet. De Europese regeringsleiders, die tot de conventie hebben beslist, hebben zich vastgepind aan een strakke kalender, met daarin centraal de uitbreiding van de EU. De hele zaak moet tijdig afgerond zijn, zodat de tien nieuwe leden alsnog kunnen deelnemen aan de volgende Europese verkiezingen.
Sociaal Europa ?
Ook over de inhoud van de Conventie wordt hier en daar aan de alarmbel getrokken. In België publiceerden de vakbonden, de twee socialistische partijen, Ecolo, Oxfam en Attac, een ‘Progressief manifest voor een solidair Europa’. Volgens dit manifest is er te weinig aandacht voor de hervorming en de verbetering van de bestaande verdragen. Meer bepaald moet er meer werk gemaakt worden van een Europees sociaal model.
Nu staat er in het ‘geraamte’ van GVE onder artikel 3 slechts wat lippendienst naar het sociale Europa met een korte verwijzing naar de bevordering van de werkgelegenheid, een ‘hogere graad van de sociale bescherming’ en de bescherming van het milieu. Maar het staat er droogweg naast de versterking van de economische en monetaire interne markt. De ondertekenaars van het manifest willen meer : namelijk dat effectief sociale en milieudoelstellingen van de Europese eenmaking mee in het toekomstig verdrag worden opgenomen en de markt daaraan ondergeschikt maken. Dat is vooral een vingerwijzing naar het feit dat op dit ogenblik de mededinging (concurrentie) primeert op het basisprincipe van de dienstverlening door openbare diensten. Daar moet een eind aankomen, aldus het manifest, door de rol van de openbare diensten en de diensten van algemeen belang (DAB) in het verdrag ‘versterkt’ moeten worden. Nog een belangrijke bekommernis is de vraag naar het opnemen van het in Nice overeengekomen ‘Handvest van de grondrechten’ in het toekomstige verdrag. Bovendien moeten ook vakbondsrechten (stakingsrecht) en het recht op huisvesting, minimumpensioen, gezondheidsrecht, etc. mee opgenomen worden. Het manifest heeft al voor interne discussie gezorgd binnen de SP.a. Vooral voormalig Commissaris Karel Van Miert, de belichaming van het Europa van de vrije concurrentie, moest even slikken toen hij dit las.
Toch staan de ondertekenaars niet alleen met hun kritiek. Uit een enquête onder nationale parlementsleden van Europese staten blijkt dat het merendeel Europa meer sociale bevoegdheden wil toekennen, omdat ze, aldus Danny Pieters (De Morgen 30 oktober) die als professor sociaal recht de studie liet uitvoeren, ‘voortdurend gedwarsboomd worden door de economische grootmacht Europa’. Pieters : ‘Als de nationale politiek de confrontatie moet aangaan met Europa, dan verliest het sociale beleid negen op de tien keren’. Europa staat hier dan voor economie, concurrentiepolitiek en vrije markt.
Nochtans had VGE eerder – voorbarig dus – gezegd dat er geen vraag naar was om Europa een sterker sociaal luik te geven. Het is duidelijk dat hij spreekbuis speelde voor de conservatieven in de EU die het sociaal beleid liever versnipperd zien in de nationale lidstaten, waardoor het geen tegenwicht kan vormen voor het economisch en monetair Europa.
Dat is exact de visie van de grote Europese bedrijven, die eveneens vinden dat het sociale beleid inderdaad best op het nationale niveau gehandhaafd blijft. De Europese Ronde Tafel (ERT), een club van een vijftigtal machtigste Europese multinationals die samen een omzet hebben die gelijk is aan het BNP van de Benelux-landen, hebben eind vorig jaar in een ‘boodschap aan de Top van Laken’, laten weten dat sociale zaken beter op het nationaal niveau kunnen behandeld worden binnen een ‘geschikte culturele context en in directe discussie tussen de sociale partners’. In een adem lieten ze verstaan dat in de discussie over de subsidiariteit, de ‘markten’ het best geschikte niveau zijn om de concurrentiepolitiek te regelen, eerder dan ‘stijve’ regelgeving op Europees niveau.
Nu lijkt er toch iets te bewegen. Uiteindelijk heeft het Belgisch Conventielid, Anne Van Lancker, haar zin gekregen en is er een werkgroep gestart, die de opdracht krijgt om te kijken in hoeverre Europa op sociaal vlak iets te betekenen kan hebben. Alleen laat het ontwerpmandaat van de werkgroep vermoeden dat het niet van harte is. Zo staat er de vraag in of de EU de sociale doelstellingen wel moet opnemen in de algemene doelstellingen van de EU. Een andere vraag in het ontwerpmandaat is eveneens veelbetekenend: "Welke rol kan de open coördinatiemethode spelen en welke plaats moet zij in het constitutionele verdrag innemen?" Met andere woorden, een allusie op het feit dat de nationale lidstaten hun sociale politiek ook kunnen coördineren, zonder ze in het Europees beleid in te passen.
Marie-Paule Connan, lid van de coördinatie van de ‘Europese Marsen’ tegen de werkloosheid en uitsluiting, vroeg zich eerder terecht af hoe het komt dat de conventie niet echt wakker lijkt te liggen van het sociaal Europa, hoewel op de website van de Europese Socialistische Partij te lezen staat dat met 63 conventieleden, ‘de socialistische familie de grootste groep van de conventie omvat’. Het is toch wel frappant dat er dan nog altijd zo moet gelobbyd worden om Europa een socialer gezicht te geven. Blijkbaar identificeren veel sociaal-democraten zich zeer sterk met het liberalisme en het economisch Europa.
De ‘noodzakelijke’ uitbreiding
De werkzaamheden van de Conventie zijn er uiteindelijk gekomen omdat de uitbreiding van de EU voor de deur staat. Nu de Europese top in Brussel zich heeft gebogen over de financiering van de EU-uitbreiding, is zo goed als alles klaar voor de effectieve uitbreiding. Op de top in Kopenhagen van 12 en 13 december worden de onderhandelingen met 10 kandidaatlidstaten afgesloten, gevolgd door de ondertekening van de toetredingsverdragen in het voorjaar van 2003, zodat een paar maand later het ontwerpverdrag kan voorgelegd worden aan de intergouvernementele conferentie onder Italiaans voorzitterschap.
Het gaat allemaal heel vlug. Zo vlug dat de uitbreiding de werkzaamheden van de Conventie voorbij dreigt te hollen. Als er moeilijkheden opduiken bij het uiteindelijk opstellen van de grondwet of de discussies langer blijven aanslepen, bestaat het gevaar dat het uitgebreide Europa op een gehandicapte manier start. Een van die struikelblokken zou nu net het sociaal Europa kunnen zijn. Indien er geen consensus te vinden valt, zal de uitbreiding van start gaan zonder dat het sociaal Europa op punt staat. Hoe de discussies dan met 25 lidstaten moeten gevoerd worden, laat zich raden.
Geldstromen
De bedrijven staan daar in elk geval niet bij stil. Zij omarmen alvast de 75 miljoen nieuwe consumenten. Ze zullen daarbij zeker niet treuren over het bestaan van vele goedkope Oost-Europese arbeidskrachten alsook de publieke en privébedrijven die nog wachten op hun overname. In dat opzicht vrezen critici een herhaling van de eenmaking van Duitsland (Die Zeit, 24 oktober). In de jaren negentig vloeide er 600 miljard Euro naar Oost-Duitsland. Een goed stuk daarvan was belastingsgeld. Volgens de optimistische berekeningen van de Commissie zal de uitbreiding de komende drie jaar hoogstens 8 miljard Euro netto doen vloeien van de oude lidstaten naar de nieuwe lidstaten. De Duitse minister van Financiën, Hans Eichel, spreekt echter over 40 miljard Euro.
Er is dus nog veel onzekerheid. Als we de Duitse hereniging voor ogen houden, mogen we er echter van uitgaan dat de gewone burger grotendeels de uitbreiding zal moeten helpen bekostigen (ook al is er een bovengrens van 1,27 procent van het sociaalproduct vastgelegd), terwijl de bedrijven op termijn netto vooral geld zullen ‘terugtrekken’. Tenslotte is de hele uitbreidingsoperatie begin negentig uitgetekend door de Europese Ronde Tafel, die in de uitbreiding vooral enorme ‘marktmogelijkheden’ zagen.
(Uitpers, nr.36, 4de jg., december 2002)