De tinertsmijnen in de streek van Walikale in Oost-Congo liggen onder ambtelijk vuur. Eind februari verbood minister van Mijnen Kabuelulu er alle activiteit. Een maand later, op Paasdag, vroeg Kabuelulu zijn collega van Defensie om in te grijpen. Er was toen alweer een smokkellading tinerts onderschept.
En bovendien verzekerde Kabuelulu nu dat Walikale illegaal door militairen wordt uitgebaat. Lukt het de Congolese regering om dit keer orde op zaken te stellen in Walikale? Vorige keren heeft ze gefaald. In Walikale staan grote belangen op het spel.
De mijnen van Walikale in Noord-Kivu, en bijzonder de mijn van Bisye, zijn belangrijke vindplaatsen van tinerts (cassiteriet). Maar er wordt ook diamant, coltan en bauxiet gedolven. Hun belang en hun rol in de crisis in Oost-Congo zijn goed gekend.
De Vredesinformatiedienst IPIS maakte zopas een nieuw rapport bekend waarin Walikale en Bisye worden vernoemd. ‘Mapping Conflict Motives: Eastern DRC’ (1) van de onderzoekers Steven Spittaels en Filip Hilgert analyseert de sterkte en de drijfveren van de vier voornaamste militaire bewegingen in Oost-Congo. Het gaat om FARDC (het regeringsleger), CNDP (geleid door de dissidente generaal Laurent Nkunda, en genoemd naar diens politieke beweging), de FDLR (Rwandese hutus) en de mayi-mayi (lokale zelfverdedigingsgroepen met hun onderlinge alliantie PARECO als spil).
Spittaels en Hilgert beschrijven hun activiteiten in de provincie Noord-Kivu en meer bepaald in de zones van Le Grand Nord (Lubero, Beni, Butembo) en Le Petit Nord (vlak boven de provinciehoofdplaats Goma) en in het noordelijke gedeelte van de provincie Zuid-Kivu. Belangrijk om weten: bij het geschreven rapport horen interactieve kaarten waarvan de informatie regelmatig geactualiseerd zal worden, in samenwerking met Congolese correspondenten in de twee Kivus. De ondervinding leert dat het handige instrumenten zijn om de voortdurende incidenten in Oost-Congo en hun spelers te lokaliseren. Begin 2007 heeft IPIS ook al de militaire groepen met hun motieven in de provincie Katanga in kaart gebracht.
Eind 2007 voerde de Congolese regering een offensief tegen generaal Nkunda. Het liep met een sisser af. In januari volgde dan een vredesconferentie onder Congolezen in Goma. Maar Noord-Kivu blijft onstabiel en dan vooral de nabijheid van Goma.
‘Mapping Conflict Motives: Eastern DRC’ nuanceert de verantwoordelijkheden van de militaire bewegingen voor die voortdurende crisissituatie. De FDLR heeft volgens het rapport geen offensieve militaire objectieven ten aanzien van Rwanda maar is vooral met de eigen ‘survival’ bezig, en bovendien in – grosso modo – afgelegen gebieden. De FDLR is evenmin een homogene beweging van uit Rwanda gevluchte hutu-génocidaires: de hutu-extremisten zijn er in de minderheid en de beweging als zodanig streeft vooral naar een politieke dialoog met het regime in Kigali. Voor Congo is FDLR wel een belangrijke factor van onveiligheid, omdat haar militieleden een palmares van mensenrechtenschendingen hebben en omdat haar aanwezigheid in Congo aan Rwanda een alibi voor acties in Congo verschaft.
De IPIS-onderzoekers melden wel dat FDLR in het gebied tussen Walikale, Rutshuru en Lubero uitgestrekte cannabis-velden exploiteren. Ze kunnen daar op medewerking van eenheden van het regeringsleger, de FARDC, rekenen.
De FARDC zijn geen hechte militaire beweging. De integratie van vroegere strijdende partijen in nieuwe, eengemaakte brigades kan moeilijk een succes worden genoemd. De 85-ste brigade, die de mijnen in Walikale controleert, heeft zelfs nooit aan de integratie (de zogenaamde brassage) deelgenomen.
Van de vier onderzochte militaire bewegingen lijken de mayi-mayi militair het minst sterk en het minst bij systematische mijnuitbating betrokken. De mayi-mayi lijken wel het meest gemotiveerd voor militaire actie, tegen generaal Nkunda. Nkunda’s CNDP, schrijft het rapport, zijn veel minder bij illegale mijnuitbating betrokken dan algemeen wordt gedacht. Nkunda domineert wel uitgebreide graasgebieden voor de kudden van de Congolese tutsi die hij zegt te beschermen en hij beveiligt er kennelijk ook de zakenbelangen van bondgenoten uit de tutsi-gemeenschappen van Kivu en Rwanda.
Qua methode valt ‘Mapping East Congo’ minder dan ‘Mapping Katanga’ expliciet terug op categorieën die enige tijd terug voor de analyse van conflicten werden gebruikt. Toen poneerde een bij de Wereldbank aanleunende groep van onderzoekers – zoals Paul Collier – dat conflicten, zoals deze in Congo, primordiaal rond de controle over grondstoffen (greed, grievance…) draaiden. Die thesis kreeg veel weerstand en ging voor Congo zeker tijdens de eerste fase van de oorlog (1998-2003) trouwens niet op.
Een moeilijkheid met ‘Mapping East Congo’ is de summiere profilering van het regeringsleger. De politieke voorgeschiedenis van de legereenheden blijft er een grote rol spelen, ook al zijn deze eenheden intussen in één nieuw leger opgegaan. Blijkens een voetnoot liep Laurent Nkunda al in 1998 over naar de RCD, een door Rwanda gepatroneerde collaboratiebeweging. Maar tot vandaag bezetten andere ex-RCD-officieren sleutelposities in het regeringsleger. Eén van de vroegere RCD-officieren die nu generaal van het regeringsleger is, is Gabriël ‘Tango Fort’ Amisi. Er zijn sterke aanwijzingen dat hij tijdens de campagne tegen Nkunda in december 2007 verraad gepleegd heeft, hetgeen deels tot het regeringsdebacle heeft geleid. Zulke achtergrondinformatie is relevant om bepaalde ontwikkelingen te begrijpen. Ander voorbeeld: half maart vocht de 15-de brigade van de FARDC met de mayi-mayi van Pareco in het gebied van Lubero. Zou het kunnen dat een deel van de verklaring in de politieke geschiedenis van de (commandanten van de) 15-de brigade gezocht moet worden?
Tot slot: bij de voorstelling van het rapport is opgemerkt dat de VN-troepenmacht Monuc niet als militaire beweging is onderzocht. Monuc speelt in Oost-Congo een belangrijke stabiliserende rol maar soms, zoals tijdens het offensief tegen Nkunda in december 2007, ook een dubieuze rol. Bovendien weegt de top van Monuc in Congo (de VS-diplomaat William Swing, inmiddels afgelost door de Britse diplomaat Alan Doss) zwaar op Congo’s beleid of tracht dat te doen. Die factor is extra-aandacht waard.
(Uitpers, nr 97, 9de jg., april 2008)