Zegt de naam Freddy De Pauw u niets? Dan bent u zeker geen regelmatige lezer van Uitpers, want hij is de man die met ruime voorsprong de grootste leverancier van artikelen is voor het “Webzine voor internationale politiek”. En als u weet dat Uitpers geboren is uit onvrede met de evolutie van de pers (zie hierover het eerste nummer in het archief van Uitpers) is het bijna vanzelfsprekend dat hij zich aan zijn pc heeft gezet om een boek over de “onthutsende evoluties in het medialandschap” (dixit de folder van het Davidsfonds) op het scherm te zetten.
Laat u niet afschrikken door het feit dat het boek dertien hoofdstukken telt. Dertien is in dit geval geen ongeluksgetal, ook al handelt het boek over een reeks ongelukkige evoluties in de wereld van de media. Niet in het minst wat betreft het huidige statuut van de journalist, die meer dan ooit wordt uitgebuit. Ondanks toenemende werkdruk, onregelmatige werkuren, vele avond- en weekend-diensten. Een startend journalist begint nu aan een loon dat 30% lager ligt dan vroeger en na tien jaar, als een toegewijd journalist echt goed begint te renderen, worden de anciënniteitsverhogingen stopgezet!
Dit alles in het geval de journalist een vast contract heeft gekregen. Wat steeds minder en minder gebeurt. Vele kranten werken immers met “valse”zelfstandigen en met freelancers, die zelf voor hun sociale zekerheid, en dikwijls ook de onkosten, moeten opdraaien terwijl de redacties geregeld eenzijdig de prijzen verlagen voor bijdragen en foto’s en geen enkele werkzekerheid garanderen. De journalist als “proletariër”, zoals de titel van hoofdstuk 9 luidt, is geen overdrijving.
Uiteraard is er een band tussen loon en kwaliteit van het werk en leiden lage lonen soms tot dubieuze bijverdiensten, zoals boekjes en brochures schrijven voor ministers, adviseurschappen bij gezagsdragers, of zelfs tot regelrechte corruptie. Iedereen neemt aan dat kwaliteitsproducten in de winkel duurder zijn. Voor kwaliteit moet worden betaald, maar in de pers gebeurt dat niet. Alhoewel sommige kranten zich “kwaliteitskranten” blijven noemen, weigeren de directies daar het gepast loon tegenover te stellen. Kwaliteit is hen geen zorg meer, zo doen enkel nog alsof. Meer zelfs, onwetendheid van de journalist wordt als een goede eigenschap beschouwd, want dan kijkt de journalist “onbevangen” aan tegenover wat hij ziet. Specialisatie en kennis is uit den boze.
Bedrukt papier
Info als koopwaar is de titel van hoofdstuk 1. Ook een zeer terechte titel. Uitgevers zijn verkopers van bedrukt papier geworden en werken op dezelfde basis als producenten van waspoeder. Met dat verschil dat waspoederproducenten moeten zorgen dat hun poeder wit wast. Maar bij de producenten van bedrukt papier steekt het niet zo nauw wat dat drukwerk inhoudt. Het niveau wordt voortdurend verlaagd om de winsten te optimaliseren. Continue verslaggeving wordt niet meer nodig gehad. Maar als er iets bijzonders gebeurd wordt de lezer overspoeld met bladzijden vol. “Focussen” heet dat, en de lezer zou dat willen.
Dat de accuraatheid van de berichtgeving een beginsel van het verleden is, is te wijten aan het feit dat de krant moet “scoren”, dit wil zeggen ongecontroleerde berichten de wereld moet insturen. Als het maar een mooi of smeuïg verhaal is. In hoofdstuk 5 (De pen, de camera en het zwaard) geeft De Pauw daar mooie voorbeelden van. Onder meer dit van Marie L. die vorig jaar beweerde op een metro het slachtoffer van antisemitische agressie te zijn geweest. Het Elysée, de hele politieke wereld en de media reageerden met de hoogste verontwaardiging. Tot bleek dat het om verzinsels van de vrouw ging…In eigen land wilden bepaalde politieke en gerechtelijke kringen huidig vice-premier Elio Di Rupo kraken met een verzonnen pedofilie schandaal. Het verhaal rammelde langs alle kanten zodat een kind kon zien dat het een manipulatie was. Toch bracht De Standaard het groot en breed uitgesmeerd. Toen ik daar de toenmalige hoofdredacteur over interpelleerde, zei die over bandopnames te beschikken van personen bij het gerecht, die het verhaal bevestigden. Een paar dagen later werd duidelijk dat de hoofdredacteur het verkeerd voor had – of in het complot had meegespeeld. In elk geval excuses konden er niet af. Integendeel, er werd nog lang beweerd dat het “wel waar” was!
De Di Rupo-story doet denken aan het verhaal, eveneens in hoofdstuk 5, over prestigieuze kranten als de New York Times en USA Today, toen bleek dat hun journalisten ophefmakende reportages uit hun duim hadden gezogen. Maar hier waren het de journalisten zelf, onder druk om te “scoren”, die aan vervalsing deden.
Als voormalig buitenland-journalist van De Standaard (evenals ondergetekende), besteedt Freddy De Pauw vele bladzijden aan de buitenland-berichtgeving, die in de loop van de jaren 1990 zowat in alle media geleidelijk werd afgebouwd. Van “de wereld ons dorp”, zoals werd gezegd toen de tv beelden vanuit de verste uithoeken van de wereld begon te brengen, werd het plots “ons dorp is de wereld”. Verslaggeving over “eigen volk eerst” zou de wens van lezers en kijkers zijn. Het is een internationaal fenomeen dat ook gestimuleerd werd door de toenemende concentratie in de media, waarvan de eigenaars hun macht gebruiken om in de eerste plaats hun eigen belangen te dienen. Zo zijn in Frankrijk enkele wapenfabrikanten eigenaar geworden van kranten. Daarin mag uiteraard niet worden bericht over hun zaakjes in het buitenland. En tijdens de laatste Golfoorlog, in 2003, werd journalist Peter Arnett – in de oorlog van 1991 tegen Irak een vedette van CNN wegens zijn verslaggeving vanuit Bagdad – ontslagen door zijn nieuwe werkgever NBC omdat hij in Bagdad enige kritische woorden over de oorlog had laten horen. Dat gebeurde op verzoek van eigenaar General Electric, die van het Pentagon te verstaan had gekregen dat enkele wapencontracten wel eens herbekeken zouden kunnen worden.
Kritiek is dus ongewenst. Men mag de machtigen van wie men subsidies en contracten in andere bedrijven krijgt niet voor het hoofd stoten. Dus schrijf en zeg maar wat “iedereen” (lees: de propagandadiensten) vertelt. De “mainstream”, de “internationale consensus” volgen heet tegenwoordig het excuus om kritiekloos alles over te nemen wat wordt voorgezegd.
Dat dit gebeurt heeft ook te maken met het feit dat de journalist uit eigenbelang – zo wordt je bv. hoofdredacteur of misschien wel barones – enthousiast meespeelt; met het feit dat vele journalisten gewoon onwetend zijn en dus maar volgen en andere journalisten, die al slecht betaald worden, op financiële gronden zwijgen. Iets wat in de loop der jaren tot een aantal schoolvoorbeelden van valse berichtgeving heeft geleid.
Freddy De Pauw wijdt er hoofdstuk 6 aan, Het syndroom van Timisoara, zo genoemd naar de stad in Roemenië, waar in 1989 een vermeende slachting werd geënsceneerd, met lijken en al. De berichten spraken van honderden, duizenden en later zelfs van tienduizenden doden. Vrijwel alle media spraken er met afgrijzen over. Maar later bleken de dode lichamen uit een lijkenhuisje te zijn gehaald. En bleek het een meesterlijk staaltje van desinformatie en manipulatie te zijn, dat de wereld moest doen geloven dat er een “revolutie” tegen dictator Ceausescu aan de gang was – met felle (maar fictieve) gevechten en al tegen de beruchte Securitate, de geheime politie van Roemenië.
Men zou denken dat dit de journalisten zou doen nadenken. Niets daarvan. Iets nuchter bekijken zat er niet in toen begin 1991 een coalitie onder Amerikaanse leiding een oorlog begon tegen Irak ter bevrijding van Koeweit. Dat ondervond ondergetekende destijds tot zijn scha – maar zeker niet tot zijn schande, die verdienen wel enkele van zijn collega’s. Inmiddels zou men ironisch kunnen zeggen dat het nu de “internationale consensus” is dat de hele wereld door de Amerikanen in 1991 werd belogen en bedrogen. Iets wat ze niettemin in 2003 nog eens mochten overdoen, al waren de Europese landen toen iets kritischer omdat de overgrote meerderheid van de bevolking tegen de oorlog was en landen als Frankrijk en Duitsland hem verwierpen.
Ook tijdens de oorlogen op de Balkan bleken manipulatie, misleiding en vervalsing schering en inslag en getuigden maar enkele journalisten van enige kritische zin. Toen de Navo in 1999 een oorlog ter verovering van Kosovo tegen Servië begon, werd door Duitse en Britse ministers gesproken over een “genocide” die de Serviërs zouden aan het aanrichten zijn. Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken gewaagde van 500.000 verdwenen Kosovaren, die vermoedelijk zouden zijn vermoord. Jamie Shea, de woordvoerder van de Navo, toonde luchtfoto’s van massagraven en werd een tijdelijke beroemdheid door zijn dagelijkse gruwelverhalen, die gretig werden neergepend door de meeste journalisten. Later bleek dat het allemaal om fictie ging. In november 1999 was het aantal geschatte doden al tot 10.000 gezakt en uiteindelijk werden er in totaal een 2.000 lijken gevonden, waaronder die van honderden vermoorde Servische politiemannen en van gesneuvelde strijders van het Kosovaars Bevrijdingsleger (UCK).
Freddy De Pauw heeft het ook over censuur en zelfcensuur, over de gehanteerde terminologie (hoofdstuk 8: Woorden zijn niet neutraal), waardoor sommige personen en groepen in een slecht of goed daglicht worden gesteld, over alternatieve media. Hij publiceert ook een interview met de Vlaamse mediaminister Geert Bourgeois evenals een “Mediaplan voor het Zuiden” dat in het Vlaamse parlement is voorgelegd met het doel meer buitenlands nieuws in de media te krijgen. Het laatste hoofdstuk, nr. 13 dus, draagt de titel “Wat een journalist maar beter kan weten“. Het geeft praktische informatie over het beroep en bevat ook een pleidooi voor onderzoeksjournalistiek, waar de mediamagnaten geen geld meer aan willen spenderen.
Kortom, het gaat hier om een boeiend, vlot geschreven boek, dat hopelijk het debat over de media zal aanzwengelen en hier en daar de ogen zal openen. En dat, voor degenen die het nog niet wisten, aantoont waarom zo weinig mensen (minder dan de helft in België) vertrouwen hebben in de media.
(Uitpers, nr. 65, 6de jg., juni 2005)
Elders in Uitpers publiceren we onder de titel “Het syndroom van Timisoara” een stuk uit het zesde hoofdstuk uit dit boek.