Taliban : Islam, Oil and the New Great Game in Central Asia. Ahmed Rashid.
I.B. Tauris, Londen. 12.95£ (ca. 850 fr., 21 euro).
De Taliban, de (overwegend Pathaanse) islamitische beweging die het grootste deel van Afghanistan controleert, is de voorbije jaren een belangrijke medespeler geworden in de nieuwe "Great Game" in dit deel van Azië. Ahmed Rashid heeft als correspondent van de ‘Far Eastern Economic Review’in Lahore, van zeer nabij de ontwikkelingen in Afghanistan en omgeving gevolgd en beschrijft in zijn boek hoe de Verenigde Staten jarenlang steun gaven aan de Taliban die ze nu op zwarte lijsten plaatsen wegens onder meer hun betrokkenheid bij de opiumproductie en schendingen van mensenrechten.
De auteur beklemtoont vooral de kortzichtigheid van de Amerikaanse politiek in de regio. Hij verwijt Washington dat het na de terugtrekking van de Sovjettroepen in 1989 en vooral na de inname van Kaboel door een bonte coalitie van ‘Mudjaheddin’ de vrije hand liet aan zijn bondgenoten, Pakistan en Saoedi-Arabië, die geen enkel belang hadden bij een vreedzame evolutie maar de oorlog tussen diverse krijgsheren aanwakkerden – samen met enkele gewezen Sovjetrepublieken die in 1991 plotseling nieuwe staten werden (vooral Oezbekistan en Tadzjikistan).
Vanaf 1994 vonden de Amerikaanse regeerders het opperbest dat Pakistan en Saoedi-Arabië de Pathaanse Taliban naar voor schoven. Als soennitische fundamentalisten waren zij felle tegenstanders van de sjiieten en dus ook van Iran. Washington ging ervan uit dat goede fundamentalisten pro-westers zijn, zeker als ze werden gesteund door bondgenoten van de VS. Washington had tenslotte ook de fundamentalistische Pathanen van Gulbuddin Hekmatyar en de vrijwilligers van Osama Bin Laden gefinancierd en bewapend. Die Amerikaanse steun aan de Taliban was dus gewoon een voortzetting van het traditionele beleid. Rashid onderstreept hoe Washington toen geen graten zag in de nochtans duidelijke standpunten van de Taliban over de situatie van de vrouw.
De Amerikaanse diplomaten met wie Rashid in 1994 over de Taliban sprak, waren ronduit enthousiast, want zij gingen de Iraanse invloed indijken. Sommige diplomaten vergeleken de Taliban met hun eigen ‘born-again christians’. Sommige Amerikaanse diplomaten waren ervan overtuigd dat de relaties tussen de USA en een Taliban-bewind even hartelijk zouden zijn als die tussen Washington en Saoedi-Arabië! " De Taliban zullen evolueren zoals de Saoedi’s: Amerikaanse oliemaatschappijen, pijpleidingen, een emir, geen parlement en de sharia als wet. Daar kunnen we mee leven", zei een Amerikaanse diplomaat.
Vanaf 1995 ging Washington de Taliban nog uitdrukkelijker steunen, want zij stonden sympathiek tegenover de plannen van de Amerikaanse maatschappij Unocal om in Talibangebied een pijpleiding aan te leggen langs waar olie en gas uit Turkmenistan naar Pakistan zou worden vervoerd. Het feit dat daardoor Rusland maar vooral Iran konden worden omzeild, was voor Washington doorslaggevend.
In 1997 voerden Amerikaanse vrouwengroepen een efficiënte campagne tegen de banden met de Taliban. Tegelijk liepen de Taliban minder warm voor de plannen van Unocal – dat zelf aan de haalbaarheid ervan ging twijfelen en boden ze onderdak aan Osama Bin Laden, waarmee de Amerikaanse regeerders begrepen dat dit geen ‘goede fundamentalisten’ waren. Tegelijk zagen ze ook de enorme ontwrichtende weerslag van de lange oorlog in Afghanistan op Pakistan waar fundamentalistische terreurgroepen, drugshandel en aangescherpte regionale, etnische en religieuze tegenstellingen de eenheid van die bondgenoot zwaar op de proef stellen.