De oorlog in Irak is officieel voorbij, zo besliste de Amerikaanse opperbevelhebber Tommy Franks op 30 april. Maar wat de toekomst gaat brengen is niet direct duidelijk. Amerikanen en Britten hebben de oorlog gemakkelijker gewonnen dan verwacht. De harten daarentegen niet. En de oliebuit is nog niet binnen.
Vijfentwintig dagen, van 20 maart tot 14 april, heeft de strijd geduurd. Met de val van Tikrit, de thuishaven van president Saddam Hoessein, was de oorlog feitelijk gedaan. De verwachte stadsguerrilla in Bagdad en Tikrit is er niet gekomen. De gedemoraliseerde Iraakse troepen en milities hadden geen verhaal tegen de dodelijke overmacht in de lucht – en tegen de Amerikaanse massavernietigingswapens zoals fragmentatiebommen – en hadden geen zin meer in een ultiem gevecht.
In de Amerikaanse kantoren waar de oorlogsplannen werden gemaakt zag het er eenvoudig uit. De Iraakse bevolking zou bij het begin van de vijandelijkheden in opstand komen en de Amerikanen en Britten als bevrijders onthalen. Die zouden dan hun stroman Ahmed Chalabi van het Iraaks Nationaal Congres (INC) op de troon zetten in Bagdad en zich met diens toestemming de Iraakse olierijkdommen toe-eigenen.
Het viel dus ferm tegen dat de verwachte opstanden er niet kwamen en het Iraakse leger met zijn beperkte mogelijkheden weerwerk bood aan de invallers. Meer nog, van het moment dat de eerste stadjes veroverd en bezet waren, bleek dat de bewoners niet opgezet waren met de komst van de Amerikanen en zelfs pro-Saddam-slogans riepen voor de toegestroomde journalisten.
Toen Bagdad gevallen was, waren het Amerikaanse soldaten, geen Irakezen, die het standbeeld van Saddam Hoessein voor het Palestine Hotel, dat vorig jaar was opgericht ter gelegenheid van de 65ste verjaardag van de president, neerhaalden. Onder povere belangstelling van slechts enkele tientallen mensen.
De vijandigheid tegenover de bezetters is niet afgenomen, ten minste onder de sjiietische en de soennitische Arabieren. De eersten zijn, samen met de Koerden, zeker gelukkig met het verdwijnen van hun onderdrukker. Maar alleen de Koerden lijken vooralsnog – zolang de toekomst van Koerdistan niet ter sprake komt – geen problemen te hebben met de bezetters. De sjiieten hebben in massale religieuze manifestaties de Amerikanen ondubbelzinnig te verstaan gegeven dat ze beter kunnen ophoepelen. De Arabische soennieten vrezen dat zij, ondanks het feit dat ze een minderheid vormen in Irak, hun politiek overwicht en macht zullen kwijt raken.
Het is meer dan ironisch dat de Amerikanen nu dezelfde methoden als Saddam Hoessein gebruiken tegen betogingen en politieke dissidentie: bruut geweld. Op verschillende plaatsen in het zuiden, in Mossoel in het noorden, in Bagdad en laatst in Falluja, 50 km ten westen van Bagdad, richtten de Amerikanen bloedbaden aan onder Irakezen.
De Amerikanen hebben zich ook onpopulair gemaakt door plunderingen van overheidsgebouwen en instelling, waaronder het nationaal museum, toe te laten. Het ministerie van Olie daarentegen, werd samen met dat van Binnenlandse Zaken (omwille van de archieven daar), wel goed bewaakt. Sommigen zien daar een verwijzing in naar wat Irak nog te wachten staat: een regelrechte plundering van zijn olierijkdommen.
De eerste stappen daartoe zijn al gezet. Een gepensioneerde anti-Arabische generaal, Jay Garner, werd als bestuurder naar Bagdad gestuurd. En die heeft al 450 duur betaalde "experts" aangetrokken voor de "heropbouw" van Irak. Alleen al die "bestuurders" zullen Irak tientallen miljoenen dollar kosten. Een oud-voorzitter van de oliemaatschappij Shell, Philip Caroll, werd benoemd om de Iraakse olie-industrie "aan te pakken". De Amerikaanse firma Bechtel ten slotte, kreeg al een contract van 680 miljoen dollar voor "heropbouw".
Waarvoor dit alles nodig is, is onduidelijk. Irak telt genoeg bekwame bestuurders en ingenieurs om het land zonder buitenlanders herop te bouwen. Als er overigens moet worden heropgebouwd is dat niet de schuld van de Irakezen, maar van Amerikanen en Britten. Die hebben het land in de loop van de jaren zoveel mogelijk verwoest – ook nu nog houden ze zich bezig met het opblazen van fabrieken – en hebben het olie-voor-voedsel-programma voortdurend gesaboteerd, zodat er weinig of geen investeringen in heropbouw konden worden gedaan.
Ook is al gezegd dat Irak de 20 miljard dollar zal moeten betalen, die werd uitgegeven voor zijn "bevrijding". En om er zeker van te zijn dat er geen andere kapers op de kust zijn om oliedollars in te pikken, zou de Iraakse schuldenberg van zowat 383 miljard dollar moeten worden kwijtgescholden. Die schuldenberg is niet betaalbaar, maar daar gaat het de Amerikanen niet om: het geld dat binnenkomt moet in hun zakken verdwijnen. Het is meteen meegenomen dat een aantal landen, zoals Rusland en Frankrijk, die tegen de oorlog waren, dan miljarden dollar zullen mislopen. Maar ook "coalitieleden", zoals Koeweit, zouden met een zware financiële strop worden opgezadeld.
Om ongehinderd in de Iraakse staatskas te kunnen graaien, heeft Washington ook al voorgesteld de in 1990, omwille van zijn bezetting van Koeweit, opgelegde sancties op te heffen. Achillespees van het plan tot toe-eigening van het Iraakse oliegeld is het feit dat Irak nog altijd onder sancties gebukt gaat en onder curatele van de Veiligheidsraad staat.
Officieel kunnen de sancties maar worden opgeheven als de Veiligheidsraad officieel vaststelt dat Irak geen massavernietigingswapens (meer) heeft. In afwachting moeten de olie-opbrengsten nog altijd op een speciale rekening van de Veiligheidsraad worden gestort. Maar het probleem is nu dat Rusland, Frankrijk en ook China van hun vetorecht gebruik kunnen maken om Washington tot concessies te dwingen. Zoals bv. over de oliecontracten die deze drie landen met het regime van Saddam Hoessein afsloten. Er zal achter de schermen van de Veiligheidsraad nog veel worden gediscuteerd. Maar Washington zal weinig anders kunnen dan zijn rivalen ook een deel van de koek te gunnen. Het zal in de Veiligheidsraad, samen met Londen, ook uitleg moeten geven over de Iraakse massavernietigingswapens die officieel de reden waren voor de invasie en bezetting, maar waarvan bijna vaststaat dat de laatste in 1995 al werden vernietigd.
Ook de plannen om stroman Ahmed Chalabi tot nieuwe president te maken lukken niet al te best. Zodanig dat de man nu zelfs beweert dat hij geen enkele functie ambieert. Hij heeft weinig of geen aanhang in Irak en stuit op heel wat achterdocht en verzet. Hij mag dan wel uit een sjiitische familie stammen, die vluchtte na de revolutie van 1958, de sjiieten moeten hem niet. Zijn zwaar juridisch en financieel verleden blijft hem achtervolgen. Niet alleen werd hij in Jordanië in 1989 tot 22 jaar dwangarbeid veroordeeld voor het frauduleuze bankroet van de Petra Bank, waar 70 miljoen dollar "verdween", maar zelfs geld van de CIA voor zijn Iraaks Nationaal Congres werd aan persoonlijke uitgaven besteed.
In Zwitserland was hij betrokken bij het bankroet van de door zijn familie gecontroleerde financiële maatschappij Socofi in Genève, waarbij het passief opliep tot 93,3 miljoen euro. In 2000 werden twee van zijn broers veroordeeld wegens valsheid in geschrifte in Zwitserland. Ahmed Chalabi zelf bleef buiten schot, maar de Zwitserse krant Le Temps bracht uit dat leden van de familie Chalabi schulden onderbrachten bij niet solvabele firma’s en dat er, zonder enige garantie, kredieten werden verstrekt aan maatschappijen die eigendom waren van naaste medewerkers van Ahmed Chalabi.
Overigens lijken de Irakezen het niet te pikken dat iemand van buitenaf als nieuwe leider wordt opgedrongen. Het hardst laten de sjiieten zich horen, die zowat 55 en wellicht zelfs 60% van de bevolking uitmaken. En dus niet te negeren zijn. De islamisten onder hen willen dat Irak een islamitische staat wordt – iets wat de Amerikanen ten allen prijze willen vermijden. Vandaar dat ze het sjiitische Iran al hebben gewaarschuwd dat het zich niet mag moeien met de Iraakse aangelegenheden en niet mogen toelaten dat in Iran gevestigde Iraakse islamistische milities nog over de grens zouden trekken.
Conferenties en vergaderingen met de sterk verdeelde Iraakse oppositie hebben nog weinig of niets opgeleverd. Sommige groepen, zoals de Hoge Raad voor de Islamitische Revolutie in Irak, komen gewoonweg niet opdagen. Die willen dat de Amerikanen het land verlaten en de toekomst van Irak aan de Irakezen overlaten.
De Amerikanen zijn er alvast in geslaagd de sjiitische en soennitische Arabieren van zich te vervreemden. Men kan er op wedden dat dit snel ook het geval zal zijn met de Koerden eens het statuut van Iraaks Koerdistan en de Koerdische olie op tafel zullen komen. Washington heeft immers Turkije formeel beloofd dat er geen sprake kan zijn van een echt autonoom Iraaks Koerdistan.
Kortom, de Amerikanen dreigen een hete zomer mee te maken in Irak. Zowel letterlijk – in Bagdad loopt de temperatuur dan op tot 45° en soms meer en in Basra (en Koeweit) tot 50° en meer – als figuurlijk. Ze kunnen alvast de Britten vragen wat die meemaakten toen ze Irak bezetten tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Die kregen al snel te kampen met opstanden van Koerden, sjiieten en op kleine schaal ook van soennieten. Opstanden die ze onder meer met gifgassen bestreden.
(Uitpers, nr. 42, 4de jg., mei 2003)