Terecht. De bijdrage van Stanley Levison aan de strijd van de burgerrechtenbeweging was ontegensprekelijk immens. “Zonder Stanley Levison zou Martin Luther King niet ver zijn geraakt“, stelt Clarence Jones, één van de nabije medewerkers van King, onomwonden.
Op de eerste plaats financieel. Om de boycot voor de zwarte gemeenschap in Montgomery draaglijk te maken, voerde de MIA een systeem van carpooling in. Zonder financiële hulp zou dit systeem niet lang hebben stand gehouden. Het werven van fondsen was dus een must. Levison nam deze taak op zich en stelde daartoe verzendlijsten op om financiële hulp aan sympathisanten te vragen en leerde de staf van de organisatie hoe advertenties te plaatsen om potentiële donors te werven.
Daarnaast was Levison één van de schrijvers van de speeches van King en één van zijn politieke adviseurs. Levison hield King daarbij op de hoogte van het klimaat in progressieve middens in New York, hielp hem contacten in het noorden te onderhouden, en voorzag King van samenvattingen van relevante publicaties.
Maar boven alles was Levison een goede tacticus en volgens The Los Angeles Times dé strateeg van de burgerrechtenbeweging. Kamin onderschrijft die bewering en onderbouwt ze met voorbeelden van tactisch correcte beslissingen, waar het advies van Levison doorslaggevend was en ook van foutieve beslissingen na diens vertrek als adviseur. Het boek geeft tevens duiding over de houding van de gebroeders Kennedy tegenover de burgerrechtenkwestie en hoe Levison correct wist in te schatten hoe John Kennedy en Lyndon Johnson zich tegenover King en de burgerrechtenbeweging zouden opstellen. Een belangrijk gegeven, want de uiteindelijke vooruitgang in de rechten van de zwarte gemeenschap in de zuidelijke staten van de VS was het werk van president Lyndon Johnson, die volgens Kamin van alle presidenten sinds Lincoln het meest voor minderheden heeft gedaan.
Het beeld van Kennedy als voorvechter van gelijke rechten is dus onjuist. John Kennedy stelde zich immers lang heel voorzichtig op. Voor een eventuele herverkiezing had hij de steun van alle democraten nodig, ook die van de zuidelijke staten waarover de democraten toen de controle hadden. Kennedy was bang die steun te verliezen.
Aan de samenwerking tussen King en Levison kwam echter een einde. De strijd van King en zijn samenwerking met Levison waren immers niet naar de zin van Edgar Hoover, “de tirannieke directeur van de FBI” zoals Kamin hem omschrijft. Kamin heeft het hierbij over “Hoover’s persoonlijke vendetta tegen én King én Levison.” Volgens de auteur deed de FBI alles wat binnen de mogelijkheden van de organisatie lag om King te bestrijden. Hij schrijft: “Gedurende jaren probeerde de FBI King psychologisch te breken tot op het punt dat het bureau openlijk probeerde King ervan te overtuigen zelfmoord te plegen.”
Daarbij probeerde de FBI King te discrediteren en zocht een manier om banden tussen King en het communisme aan te tonen. Zo werd ook Levison een doelwit van de FBI. Levison was immers tot 1956 lid van de Amerikaanse KP. Toch bleef de FBI van Hoover beweren dat hij daarna in het geheim nog actief bleef en bovendien een agent van de Sovjets was. Echter, beweerde de FBI, kon ze hiervan geen bronnen publiek maken, zelf niet aan een beperkt aantal mensen rondom president Kennedy, omdat de informatie zo gevoelig was voor de nationale veiligheid en zo geheim dat zelfs vele leden van de KP niet op de hoogte waren van de geheime activiteiten van Levison. En hoewel de FBI de man tot aan zijn dood in 1979 bleef volgen, wist de FBI haar bewering over Levison als geheim agent nooit hard te maken.
Helaas voor King en Levison wist Hoover zich van de steun van de Amerikaanse president Kennedy te verzekeren uit vrees dat deze gevoelige informatie over diens amoureuze escapades zou lekken. “Hoover intimideerde verschillende presidenten gedurende zijn lange heerschappij over de FBI”, schrijft Kamin.
De FBI kreeg toestemming om de telefoons van Levison en van verschillende van de medewerkers van Martin Luther King af te luisteren. Bovendien werd King door de gebroeders Kennedy en zijn entourage onder druk gezet om afstand te nemen van Levison. Uiteindelijk besliste Levison zelf te vertrekken om de burgerrechtenbeweging niet te schaden. Doch probeerde King met hem nog in contact te blijven via een tussenpersoon, Clarence Jones.
Het boek “Dangerous Friendship” is vlot leesbaar en interessant. Als geen ander beheerst de auteur de kunst om stellingen helder en gevat te schrijven. Zo slaagt Kamin er goed in om een sprekend beeld van de beweegredenen van Levison en zijn rol in de burgerrechtenbeweging te schetsen.