“We zullen blijven vechten. Dat men zich niet vergist. Want wat we willen is rechtvaardigheid, waardigheid, respect”. Het zijn de woorden die ik op een korte rondreis van drie dagen het meest heb gehoord. We waren op stap met een delegatie van een vijfentwintig mensen van de Internationale Raad van het WSF (Wereld Sociaal Forum), en uitgenodigd door de vakbond UGTT (Union Générale Tunisienne du Travail). De reis ging van Tunis naar Kasserine, Sidi Bouzid en vandaar naar de grens met Libië voor een bezoek aan de vluchtelingenkampen.
Ik kom met zeer gemengde gevoelens terug, om wat ik heb gezien en heb gehoord, en om wat ik niet heb gezien en gehoord.
Eén ding staat vast: de echte revolutie moet hier nog beginnen. De dictator is weg, de grote corruptie is stil gevallen, maar het oude systeem is nog niet verdwenen. Er zijn nog politieke gevangenen, er gebeuren nog willekeurige arrestaties, er wordt nog gemarteld, de politieke politie is nog actief. Toen we in Kasserine even stopten aan het ‘Monument voor de martelaren’ kwam een vrouw naar ons toe gelopen met de vraag of we alstublieft met haar naar het ziekenhuis wilden gaan, want daar lag haar zoon die zichzelf in brand had gestoken. Wat was er gebeurd? Nauwelijks enkele dagen voordien was een van haar zonen aangehouden en werd door de politie hardhandig ondervraagd om meer te weten te komen over wat er werd beraamd door de jeugd. Toen zijn moeder hem kwam opzoeken werd ook zij mishandeld en werd haar gezegd dat haar zoon twintig jaar gevangenis riskeerde. In wanhoop greep een andere zoon naar de benzine … Zelfverbrandingen zijn schering en inslag in Tunesië, een wanhoopsdaad die onze kranten niet haalt, maar die ene keer, in Sidi Bouzid, de lont echt aan het vuur stak.
We hebben altijd strijd gevoerd tegen de dictatuur, zo werd ons verscheidene keren gezegd, maar de eigenlijke opstand is begonnen in 2008, in het mijnbekken waar fosfaat wordt ontgonnen. Men heeft die opstand toen kunnen onderdrukken, maar echt rustig is het nooit meer geworden. Het regime was uitermate repressief, de ‘Democratische vrouwen’ in Tunis konden niet meer gewoon op café of restaurant gaan, ze waren bij de politie bekend en konden elk ogenblik worden opgepakt. Van zodra er ergens een begin van betoging of protest was, kwam de politie aanzetten met traangas. Wat de revolutie op 17 december echt deed uitbreken was de zelfverbranding van Mohamed Bouazizi, er kwamen duizenden mensen op straat en de politie begreep meteen dat er iets anders ging beginnen. Het traangas werd sterker, maar de jeugd zette door, zagen vrienden en vriendinnen neergekogeld worden door snipers op de daken van de huizen, en begrepen dat ze door moesten gaan. In stad na stad kwamen jonge mensen op straat. In Kasserine vielen begin januari niet minder dan 70 doden!
Het protest kwam in eerste instantie inderdaad van jonge mensen, studenten en werkloze afgestudeerden. In Kasserine, een stad van nog geen 100.000 inwoners zijn er 13.500 gediplomeerde werklozen. Toen we er waren was net weer een ‘sit-in’ met hongerstaking begonnen. Jongeren hadden hun diploma’s rondom uitgehangen, van leraren tot informatici en doctores. Mensen kwamen naar ons toe om te vertellen dat ze wel werk hadden maar nauwelijks werden betaald, geen contract hadden en niet eens genoeg verdienden om brood te kopen.
En ja, het was een GSM- en facebook revolutie. Van zodra de politie ergens opdook werd er gesms-d om elders een betoging te beginnen en de aandacht af te leiden. De ordewoorden werden elke avond via facebook verspreid. Het was een echt mobiele revolutie van de ene wijk naar de andere. Maar s’avonds wist je niet of je ’s ochtends nog zou leven, en ’s ochtends wist je niet of je ’s avonds nog zou thuis komen.
Bij een sit-in in Kasserine hingen werkloze, hongerstakende jongeren hun diploma’s uit (foto Francine Mestrum)
De muur van de angst doorbreken
Het schrijnendst waren de vele verhalen van de families van de slachtoffers in Kasserine. Mannen en vrouwen, heel gewone mensen, met foto’s van hun dode kinderen. Mannen die een arm of been hadden verloren, vrouwen met schotwonden. Hun enige eis: rechtvaardigheid. Dat de snipers, die gekend zijn, ook gestraft worden. Hun advocaten hebben klacht ingediend, maar er werd nog geen enkel gevolg aan gegeven. Ze gingen op bezoek bij de gouverneur van de stad, maar kregen geen enkel gehoor. Deze mensen zijn radeloos. En woedend. Aan sommigen werd een uitkering beloofd, maar deze mensen willen geen geld, wel erkenning van hun leed.
Wat me opviel was dat hier geen mensenrechtenorganisaties aan het werk zijn om de vele gevallen van mensenrechtenschendingen te inventariseren, om feitendossiers samen te stellen over de doden, de gekwetsten, de gemartelden. Er zijn wel advocaten aan het werk, maar ook zij staan redelijk machteloos. Hoe moet het verder met deze mensen?
Een moeder in Kasserine toont het autopsierapport van haar gedode zoon (foto Francine Mestrum)
Ook politiek is er een duidelijk gebrek aan organisatie. In Tunis is men momenteel volop bezig met het vormen van politieke partijen met het oog op de verkiezingen van 24 juli voor een grondwettelijke assemblee. Maar met de organisatie van de mensen in het binnenland is blijkbaar niemand bezig. Er is geen omkadering, geen begeleiding. De vakbond wordt niet door iedereen even erg op prijs gesteld. Het klopt dat de UGTT als organisatie redelijk nauw aanleunde bij het oude regime, ook al was er intern heel wat dissidentie. Maar de vakbond sprong niet als eerste op de kar van de opstanden, en sloot er zich slechts bij aan toen duidelijk werd dat er geen weg terug was. Dat weten de mensen en dat werd op verschillende vergaderingen ook duidelijk gezegd, ondanks alle zeer lovenswaardige inspanningen die de vakbond vandaag levert. Want de vakbond heeft tenminste een organisatie en een potentieel om mensen te mobiliseren.
De revolutie werd redelijk spontaan op gang getrokken door jonge mensen op zoek naar een toekomst. Zij zijn het die ook oudere generaties overtuigd hebben van het nut van facebook en twitter. Zij zijn het die andere organisaties over de streep trokken om mee te doen. Pas toen er ook stakingen uitbraken en de opstand ook de volkswijken van Tunis haalde, begreep het regime dat er geen uitweg meer was. Net zoals de sociale bewegingen begrepen dat er geen weg terug meer was. De opstand was vrij algemeen geworden en men besefte dat de represailles in geval van mislukking zeer hard zouden zijn. Men begreep dat het moment was gekomen om door te zetten, om alle angst achter zich te laten.
De “Place des Martyrs” in Kasserine (foto Francine Mestrum)
Het is met de revolutie, zo zei een jongere, dat ik de waarden van mijn volk opnieuw heb ontdekt: de solidariteit, de saamhorigheid, de bereidheid om offers te brengen. Dat kwam ook op een prachtige manier tot uiting toen de eerste vluchtelingen van over de Libische grens kwamen. De Tunesiërs kwamen aanzetten met koffie, water en brood. Ze kochten de winkels leeg om de vluchtelingen toch maar te kunnen helpen. Wat een schril contrast met de manier waarop migranten in Europa worden onthaald!
Een onzekere toekomst
En nu? Alle mensen zeiden ons dat er voorlopig niets, niets is veranderd. De dictator is weg, zijn systeem nog niet. De huidige regering wordt niet als legitiem ervaren. Er komt politieke ruimte en daar is men in Tunis wel volop mee bezig. Er worden politieke partijen opgericht waarvan niet altijd duidelijk is wie of wat er precies achter zit. Het risico op een nieuwe achteruitgang is niet denkbeeldig.
De contrarevolutie is volop bezig. Ook de fundamentalisten roeren zich. Wie vandaag met wat middelen het binnenland intrekt en de mensen organiseert en helpt kan daar enorme politieke voordelen uithalen. Het huidige gebrek aan uitzicht kan een radicalisering in de hand werken.
Sociaal-economisch is het logisch dat er op enkele maanden tijd geen reusachtige veranderingen kunnen ingevoerd worden. Maar de mensen zijn ongeduldig. Ze willen werk. Vandaar ook dat er momenteel duizenden migranten vertrekken naar Europa, op zoek naar een toekomst.
De belangrijkste eisen die we van de organisaties hoorden sloegen dan ook op een ander migratiebeleid van de Europese Unie, een herziening van de schuldenlast om de illegitieme schuld niet te moeten terugbetalen, een herziening van de handelsakkoorden en vooral werk, werk en werk.
De revolutie kan beginnen
Opvallend dat we in alle ontmoetingen met vakbonden, mensenrechtenorganisaties, advocaten en slachtoffers niet één keer het woord ‘socialisme’ hoorden.
De indruk die ik en anderen met mij hadden was dat deze opstand begonnen is uit de wanhoop van mensen van wie de waardigheid werd miskend en zonder enig uitzicht op een aantrekkelijke toekomst. De jongeren gingen zonder vaste politieke overtuiging en eisen de straat op, maar ze zagen hun kameraden sterven. Ze politiseerden snel, zeker toen ook andere organisaties zich bij de opstand aansloten.
Het is een dubbele revolutie. Er zijn politieke eisen voor een recht op democratie, respect voor mensenrechten, participatie en inspraak. De kans is reëel dat dit wel zal worden gerealiseerd. Dat er een liberale democratie wordt ingesteld met een meerpartijensysteem en regelmatige verkiezingen. De sociaal-economische eisen zullen moeilijker te verwezenlijken zijn, want hiervoor moet worden afgestapt van het neoliberale systeem.
Tunesië geeft de schijn van een ontwikkeld land, men ziet er geen derdewereldtoestanden. Alles is er netjes onderhouden, in alle dorpen en steden zijn er moderne gebouwen, goede bestrating, een bloeiende kleinhandel. Maar in de krant lees je verhalen over dorpen waarvan de vrouwen nog nooit in hun leven een dokter hebben gezien …
Tunesië had in 2008 een nationaal inkomen van 3290 $ per hoofd van de bevolking, wat neerkomt op het gemiddelde van een ontwikkelingsland uit de middengroep. De inkomensarmoede is er bijzonder laag, nauwelijks 6,5 % volgens de Wereldbankgrens van 2 $ per dag en 7,5 % volgens de nationale armoedegrens. De jaarlijkse economische groei bedroeg van 1990 tot 2005 gemiddeld 3,3 %, maar de officiële werkloosheid loopt op tot 14 %. Een kwart van de bevolking is jonger dan 15 jaar. Volgens het Economisch Forum van Davos is Tunesië één van de meest competitieve landen van Afrika en het land staat goed gerangschikt volgens het ‘Doing Business’ verslag van de Wereldbank. De afgezette President Ben Ali was met een liberaliseringsprogramma begonnen, met veel corruptie en een stijgende ongelijkheid tot gevolg.
Dit is dan ook weer een typisch verhaal van een ontwikkelingsmodel dat wel degelijk ‘succes’ heeft en dat een middenklasse doet ontstaan. Jongeren kunnen studeren maar vinden geen werk. Sommige delen van het land worden niet bij de ontwikkeling betrokken terwijl een elite zich schandelijk verrijkt. Of met andere woorden, het is niet de armoede die mensen tot revoltes leidt, maar wel de sociale onrechtvaardigheid die wordt aangevoeld wanneer een deel van het land vooruit gaat en een ander deel wordt achtergelaten. Het gevoel van onrechtvaardigheid kan een lange tijd sluimeren, mensen ontwikkelen – binnenshuis – een heimelijk discours van verzet en revolte. Tot er iets gebeurt wat de geaccumuleerde woede doet uitbarsten. Maar de opstandelingen in Noord-Afrika moeten weten dat ze hun echte revolutie nog moeten beginnen, dat ze niets zullen halen als niet ook het economisch systeem grondig wordt herzien, als de ontwikkeling uitsluitend op export blijft gericht in plaats van op het binnenland, als het sociale systeem alleen de ‘armoede’ aanpakt en niet de ongelijkheid.
Het gaat hier wel degelijk om een klassenconflict dat misschien nooit die naam zal dragen maar er wel alle kenmerken zal moeten van hebben. Wat deze mensen willen is vrijheid, erkenning van hun waardigheid en sociale rechtvaardigheid. De weg daartoe is nog lang en we moeten hopen dat ze hun strijd zullen kunnen blijven voeren. Alle internationale steun van vakbonden, bewegingen en partijen die deze idealen delen is meer dan welkom. De Tunesiërs zijn een schitterend volk dat een betere toekomst verdient. ‘Onze revolutie is universeel’, zo zei ons een jongere heel trots en heel terecht.
(Uitpers nr. 131, 12de jg., mei 2011)