Sinds de val van de muur en de daaropvolgende implosie van het Oostblok genoten de neoliberale pleitbezorgers met volle teugen van het ‘Einde van de Geschiedenis’. Zou de ‘marktgebaseerde democratie’ immers niet resulteren in vrede en mondiale voorspoed voor iedereen? Ondertussen is dit naïeve geloof aan diggelen geslagen. Het wereldwijd opgedrongen model van de neoliberale globalisering, vergezeld van haar verpletterende Heilige Drievuldigheid (liberaliseren, privatiseren en dereguleren) en haar sociaal en ecologisch niet-duurzaam consumptiepatroon, heeft tot massaal verzet geleid.
Dat dit protest zowel progressieve, internationale als regressieve, fundamentalistische en neofascistische vormen kan aannemen, is – na de rebellie van indigene en/of boerenbewegingen zoals de Zapatisten en de Braziliaanse MST en het internationaal protest in o.a. Seattle, Praag en Genua enerzijds, na de ‘Oklahoma Bombing’ vanwege nazi-adept Timothy McVeigh en de bloedige gebeurtenissen van ’11 september’ in de VS anderzijds – inmiddels duidelijk geworden.
Hoewel het momenteel onmogelijk is om de precieze gevolgen in te schatten van ’11 september’ voor de toekomst van de wereldwijde ‘Seattle-beweging’, d.i. de beweging die strijdt voor een alternatieve, democratische globalisering van onderuit’ (1), staat het buiten kijf dat het heersende bestel handig gebruik zal trachten te maken van haar ‘War on Terrorism’ (na haar ‘War on Drugs’) om de Seattle-beweging verder te discrediteren en te criminaliseren.
Nochtans biedt de huidige wereldcrisis ook nieuwe kansen. De grote uitdaging voor de Seattle-activisten bestaat er net in om het verband tussen de wereldwijde sociaal-economische ongelijkheid en de ‘Angstige Nieuwe Wereld’ na ’11 september’ bloot te leggen. De strijd voor meer gelijkheid en rechtvaardigheid is de enige duurzame strategie tegen geweld en godsdienstfundamentalisme. Het is onze taak om een andere wereld te bouwen, een wereld die zowel het economisch fundamentalisme van ‘McWorld’ als de autocratische, vrouwonvriendelijke ‘Jihad’ verwerpt. Meer dan ooit is er daarom nood aan actuele analyses van het contemporaine wereldkapitalisme die bovendien mobiliserend kunnen werken. No Logo (2) en Empire (3) vervullen precies die functie. Hoewel qua stijl de twee boeken elkaars tegenpool vormen – No Logo een fris, concreet en journalistiek werk enerzijds, Empire een abstract, loodzwaar filosofisch tractaat over de globalisering anderzijds – zijn beide werken inmiddels uitgegroeid tot handbijbels van de Seattle-generatie.
1. NO LOGO
De 30-jarige Canadese journaliste-activiste Naomi Klein is dankzij haar spraakmakend boek No Logo ondertussen één van de coryfeeën binnen de wereldwijde protestbeweging tegen het neoliberalisme geworden. Klein beschrijft als geen ander het proces van de genese van de ‘Seattle-beweging’. Daarnaast biedt No Logo een gedocumenteerde aanklacht tegen de commercialisering van de samenleving en de praktijken van de multinationale ondernemingen (MNO’en) in het Zuiden. Klein geeft geen diepgravende theoretische analyses of complexe modellen. Wat No Logo zo intrigerend maakt, is veeleer de stijl en het verfrissend taalgebruik. Klein bestookt de vrijemarkteconomie met haar eigen wapens: slogans, reclame, taal en merknamen. Volgens Klein is het meest kernachtige symbool van deze ‘New Branded World’ net het logo: een nieuw soort esperanto, een universele taal die zelfs doeltreffender is dan het mondiaal infiltrerende Engels. Dit is natuurlijk slechts nep. Achter deze bedwelmende taal van logo’s schuilt een wereld van extreme sociaal-economische dualisering, slechte arbeidsomstandigheden, ecologische crises en wreedheid tegen mens en dier.
‘Branding’
Logo’s zijn tot in elke uithoek van de samenleving doorgedrongen en steeds losser komen te staan van de producten waar het eigenlijk om gaat. Openbare ruimtes worden daarbij opgevreten, geprivatiseerd, gekolonialiseerd. Deze postmoderne ‘space invaders’ zijn zelfs tot in urinoirs, schoolboeken en -cantines gepenetreerd. In het huidige tijdperk van economische globalisering concentreren MNO’en zich inderdaad alsmaar meer op ‘branding’ en marketing, terwijl ze de productie uitbesteden aan genadeloze onderaannemers in lageloonlanden zoals Mexico, China, Indonesië, Vietnam en de Filipijnen. De MNO’en profileren zich daarbij als ‘life-style’ filosofen. Zo verkoopt IBM geen computers, maar eerder ‘solutions for a small planet’; de koffieketen Starbucks biedt geen koffie aan, maar ‘community, camarederie and connection’. Deze ontkoppeling tussen het producie- en het ‘branding’-proces gaat niet alleen gepaard met een verlies aan degelijke, vaste en gesyndicaliseerde arbeidsplaatsen in de reguliere arbeidssector in het Noorden, maar tegelijkertijd met de algemene precarisering van de van het Noorden naar het Zuiden verplaatste jobs. Klein bezocht enkele van de ‘sweatshops’ in de zgn. ‘Export Processing Zones’ (‘EPZs’) in Indonesië en de Filippijnen en confronteert de lezer(es) met huiveringwekkende interviews en anecdotes. Ongeacht de locatie van deze ‘EPZs’ treft men steeds dezelfde schrijnende arbeidsvoorwaarden aan: lange werkdagen, vrouwen- en kinderabeid, militair management, onleefbare lonen, afwezigheid van vakbonden en sociale zekerheid, denigrerend kettingwerk, gedwongen en onbetaald overwerk, enz. ‘Just do it’ klinkt dan ook een beetje onfatsoenlijk wanneer je weet dat een ‘Nike-arbeidster’ in Indonesië $2 per dag verdient, de productieprijs van Nike ‘Air Jordans’ ongeveer $5 bedraagt, terwijl datzelfde paar schoenen een Amerikaanse consument tussen de $100 en de $180 dollar kost.
Coöptatie
Klein toont evenees aan hoe de marketing-wereld zich heeft gespecialiseerd in de coöptatie van alternatieve subculturen (punk, hiphop, enz.) en revolutionaire symbolen en figuren. Sterk daarmee samenhangend beschrijft ze het proces hoe MNO’en progressieve strijdbewegingen zoals het feminisme of anti-racisme trachten te absorberen en zichzelf daarbij graag als ‘politiek correct’ en ‘multicultureel’ presenteren. Hierbij worden evenwel de economische machtsverhoudingen volledig naar de achtergrond gedrongen. Zo liet Benetton in één van haar campagnes een vrouw declameren: ‘Naaldhakken zijn een samenzwering tegen vrouwen’. Hoe valt deze bekommernis echter te rijmen met de schromelijke uitbuiting van jonge vrouwen in de ‘sweatshops’ in het Zuiden door diezelfde bedrijven of hun onderaannemers? MNO’en beseffen beter dan ooit het belang van een goed imago. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zij via tal van pr-methodes dat imago proberen op te smukken. Ethische gedragscodes, ethisch ondernemen, groene labels… het klinkt allemaal mooi, maar in de praktijk blijkt dat meestal weinig soeps te zijn. In het huidige neoliberale klimaat van algemene deregulering, maken die (niet-bindende) gedragscodes het alleen maar erger, aangezien die tot een verdere privatisering (nl. die van de publieke normen) leiden.
Wie wind zaait… zal storm oogsten !
Hoewel MNO’en zich in het verleden omschreven als ‘motors van werkgelegenheid’ en daardoor allerlei voordelen vanwege overheden afdwongen, stellen zij zich nu meer en meer voor als ‘motors van economische groei’. Het lijkt een subtiel verschil, tenzij je op zoek bent naar werk. MNO’en dragen inderdaad bij tot de economische groei, maar dit verwezenlijken zij liefst via afdankingen, fusies en uitbestedingen… met jobverlies en precarisering als voornaamste gevolgen. De strijd tussen arbeid en kapitaal wordt steeds vaker in het voordeel van het internationale kapitaal beslecht. Vandaar dat, telkenmale ‘saneringen’ en ‘herstructureringen’ met luid tromgeroffel worden aangekondigd, de aandeelkoersen pijlsnel de hoogte invliegen (cfr. Renault-Vilvoorde).
Nochtans heeft diezelfde arrogantie van MNO’en – met hun opdringerige logo’s en hun gebrek aan respect voor minimale sociale en ecologische duurzaamheid – de voorwaarden geschapen voor de ‘backlash’ tegen hen. Dankzij Shell, McDonalds en Nike beseffen activisten wereldwijd beter dan ooit dat sociale, ecologische, culturele en ethische problemen alles met elkaar te maken hebben. Het voorbeeld van Shell’s escapades spreekt daarbij boekdelen. Zo was deze MNO verwikkeld in de fameuze ‘Brent Spar’ affaire (d.i. het afgeschreven olieplatform aan de Britse kust dat Shell in de dieperik wilde laten verdwijnen), droeg het de medeverantwoordelijkheid voor het mensenrechtendebacle van de Ogoni-bevolking in Nigeria, liet het massa’s arbeiders afvloeien ten tijde van torenhoge winsten, om haar olieproducen tegen nog grotere winst te verkopen, terwijl de almacht van Koning Auto resulteerde in de revolte van de ‘Reclaim the Streets’ (‘RTS’) beweging.
‘Carnival against capital’
Klein beschrijft nauwgezet hoe midden jaren ’90 een nieuwe generatie van activisten is opgestaan. Aangezien zij bitter weinig van de traditionele partijpolitiek verwachten, pakken zij rechtstreeks de economische wanverhoudingen aan. In No Logo besteedt Klein uitvoerig aandacht aan die eigentijdse directe actievormen. Zo hanteren de ‘culture jammers’ de ‘jijutsitechniek’. Zij maken nl. gebruik van de kracht en de inertie van de tegenstander om die te vloeren. ‘Hacktivisten’ en ‘adbusters’ parodiëren reclamecampagnes door ze met graffiti of computertechnieken een tegengestelde betekenis te geven. Klein bespreekt daarnaast de reeds vermelde ‘Reclaim The Streets’ beweging. Deze carnavaleske bijeenkomsten zijn een mengvorm van een demonstratie en een onaangekondigde straatfuif. Een nieuw besef is ontstaan dat gebroken heeft met het ritueel van de saaie politieke optocht van A naar B met aan het eindpunt de obligate speech, waarbij de partijvolgelingen slaafs hun ‘leider(s)’ aanhoren. Deze kleurrijke actievoerders hebben de taal en de taktiek van het radicale ecologisme naar de stadsomgeving verplaatst, met als bedoeling te protesteren tegen de geestdodende commercialisering en de dictatuur van het gemotoriseerde privé-vervoer, om alzo de straat opnieuw op te eisen. Aan de Amerikaanse universiteiten is er eveneens een groeiende protestbeweging tot stand gekomen. De ‘United Students against sweatshops’ eisen dat hun universiteiten alle producten die onder erbarmelijke omstandigheden tot stand zijn gekomen, boycotten. Deze beweging telt momenteel reeds een honderdtal kernen in de VS. Verder besteedt Klein nog aandacht aan de anti-McDonalds actiegroepen en aan een waaier van email-netwerken en Internetsites die een kritische waakhondfunctie aannemen t.a.v. MNO’en.
Dit alles toont zeer duidelijk aan dat de protesten in Seattle (december 1999) en nadien in Praag en Genua heus niet uit de lucht zijn komen vallen. In Seattle vond er een convergentie plaats van deze eigentijdse directe actiegroepen met zowel de ‘traditionele’ (vakvonden, boerenbewegingen, enz.) als de ‘nieuwe sociale bewegingen’ (ecologisten, (eco)feministen, derdewereldgroepen, indigene bewegingen, enz.). Precies die diversiteit vormde en vormt nog steeds de kracht van de alternatieve globaliseringsbeweging.
Kritieken
Aan het adres van Klein zijn reeds tal van de meest uiteenlopende kritieken geuit. Zo wordt gesuggereerd dat de bestseller No Logo bijna zelf een logo is geworden en dat dit slechts via de door Klein zo verguisde marketing-procedures kon gerealiseerd worden. Een andere vaak gehoorde commentaar stelt dat Klein wel zegt waar ze tégen is maar nooit waar ze voor is. Dit is exact hetzelfde verwijt waarmee de Seattle-beweging wordt geconfronteerd (4). Nochtans is Klein, evenals figuren zoals Subcomandante Marcos, wat dat betreft zeer duidelijk en weigert zij om, in navolging van de neoliberale pensée unique, daar één homogeen alternatief model tegenover te plaatsen. Veeleer stelt zij dat er, binnen een universeel kader, ruimte moet gecreëerd worden voor een verscheidenheid van alternatieven die lokaal geworteld zijn: een wereld die vele werelden omvat. Principes zoals het recht op zelfbeschikking, economische soevereiniteit, economische en participatieve democratie (5) staan daarbij centraal.
Ook vanuit linkse hoek zijn er tegenstrubbelingen waarneembaar. No Logo zou zich al te uitdrukkelijk op het logokapitalisme fixeren en daardoor andere aspecten van de contemporaine globalisering uit het oog verliezen. In de hoogtechnologische en kennisintensieve sectoren speelt productie inderdaad een veel prominentere rol dan marketing of ‘branding’. Klein ziet over het hoofd dat invloedrijke bedrijven zoals Microsoft en Monsanto zich via ‘Trade Related Intellectual Property Rights’ (zoals vastgelegd in de GATT/WTO akkoorden) een kwasi-monopolie op spitstechnologie hebben toegeëigend. Hierdoor wordt het voor de kleinere vissen onmogelijk gemaakt om te concurreren, aangezien zij met het mes op de keel buitensporige ‘royalties’ dienen te betalen aan wat sommigen de ‘high-tech maffia’ noemen. Daarnaast ontbreken op Klein’s schurkenlijstje nog het IMF en de Wereldbank, die via hun Structurele Aanpassingsprogramma’s en rentebeleid tal van plaatselijke Zuiderse economieën hebben ontwricht met alle sociale en ecologische gevolgen van dien (6). Tenslotte besteedt Klein evenmin aandacht aan de steeds groeiende invloed van het financiële en speculatieve kapitaal. De zgn. ‘Nieuwe economie’ of het virtuele kapitalisme – waarin toekomstige winstverwachtingen belangrijker worden dan actuele winstverwachtingen (cfr. evoluties van dot.com bedrijven) – is in essentie een luchtbel die, zoals de recente geschiedenis heeft uitgewezen, regelmatig wordt doorprikt.
Een ander bezwaar tegen No Logo is afkomstig vanuit meer orthodox-marxistische en anarchistische hoek. Klein zou te weinig de nadruk leggen op één of andere revolutionaire strategie. In een recent artikel (7) gaat ze uitvoerig op deze kritiek in en stelt ze dat het geen zin heeft zich te fixeren op die mythische ‘Grand Soir’. Activisten moeten veeleer in het hier en nu ageren: waar zij wonen, waar zij werken, waar zij studeren, waar zij het land bewerken, enz. De Seattle-activisten moeten m.a.w. niet alleen globaal opereren maar zich tegelijkertijd engageren in diverse lokale bewegingen, die op het concrete microniveau (op het werk, in de vrije tijd, in het gezin, in de woonwijk, enz.) weerstand bieden tégen de neoliberale pletwals en daar embryo’s van tegenmacht opbouwen.
2. EMPIRE
Empire, het ophefmakende boek van Toni Negri en Michael Hardt over het contemporaine wereldkapitalisme, is andere koek vergeleken met No Logo. Negri, een oude getrouwe van de Italiaanse linkerzijde (8) en Hardt, professor literatuurwetenschappen, hebben ontegensprekelijk een gevoelige snaar geraakt bij linkse academici, intelectuelen en tal van activisten tegen de huidige globalisering. Dit is op zich opmerkelijk. Na de val van de muur leek links verslagen te zijn. Aan de rechterzijde werden een resem totaliserende werken geschreven over de triomf van het vrijemarkteconomie en de VS. Hiermee verwijzen we niet alleen naar Fukuyama met zijn totalitair ‘Einde van de Geschiedenis’ maar eveneens naar auteurs zoals Huntington en Friedman. Links daarentegen likte zijn wonden. Empire vormt, net zoals No Logo, een spectaculaire breuk met dit links defaitisme. Empire is verbazingwekkend optimistisch. Negri en Hardt postuleren dat de gepostmoderniseerde globale economie helemaal niet oppermachtig is, maar integendeel de kiemen in zich draagt van haar eigen ondergang. De Sloveense filosoof Zizek noemde Empire ‘een Communistisch Manifest voor de 21e eeuw’, terwijl Frederic Jameson, één van de invloedrijkste marxisten van vandaag, Empire typeerde als ‘de eerste grote theoretische synthese van het nieuwe millennium’. In tegenstelling tot No Logo is dit geen journalistieke studie van het contemporaine kapitalisme maar een interdisciplinair werk dat poogt een totaalanalyse te leveren van het tijdperk van de neoliberale globalisering. Empire reflecteert over recht, cultuur, politiek en economie, gebruik makende van een jargon dat put uit het marxisme maar tegelijkertijd ook uit het Franse poststructuralisme en deconstructie-denken (voortbouwend op Foucault, Deleuze, Guattari, Debord).
De overgang naar het Imperium
Twee fundamentele ideeën liggen aan de basis van dit boek. De eerste stelt dat er geen geglobaliseerde markt kan bestaan zonder één of andere juridische ordening. Het neoliberale globaliseringsproces kan immers niet begrepen worden uitsluitend in termen van een verregaande deregulering van de markt. Die supranationale ordening (hetgeen Negri en Hardt het ‘Imperium’ noemen) vereist immers een aantal regulerende instrumenten die haar efficiëntie garanderen. De tweede idee poneert dat deze ‘Imperiale’ geglobaliseerde markt eigentijdse vormen van (re)producie, ongehoorzaamheid, rebellie en klassenstrijd met zich meebrengt.
Negri en Hardt beschrijven hoe de soevereiniteit van het Imperium een samengestelde vorm (‘mixed constitution’) heeft aangenomen: een reeks nationale en supranationale organismes die met elkaar in een eensluidende regeringslogica verenigd zijn. Het tijdperk van het klassieke imperialisme is volgens Hardt en Negri definitief voorbij. We treden nu het Imperium binnen, het wereldrijk waar het Kapitaal regeert. Onder de term imperialisme verstaan zij de expansie van de natiestaat buiten haar grenzen en de daarmee gepaard gaande koloniale verhoudingen. Dit proces werd vaak verdoezeld als ‘modernisering’ maar ging doorgaans gepaard met militaire, economische en culturele agressie vanwege de dominante natiestaten t.a.v. de onderdrukte volkeren. In de huidige Imperiale fase van de geschiedenis wordt de macht van de natiestaat uitgehold aangezien de drie hoofdkarakteristieken van haar soevereiniteit – militaire, politieke en culturele macht – hetzij verdwenen zijn, hetzij geabsorbeerd worden door het Imperium. Het Imperium vestigt geen territoriaal machtscentrum en baseert zich niet op vastgelegde grenzen. Het is een gedecentraliseerd en gedeterritorialiseerd regeringsapparaat dat geleidelijk de hele wereld integreert binnen haar open grenzen. Zoals het Internet heeft dit immanente, hybride en mobiele Imperium geen centrum. Het is een ‘niet-plaats’. Er is niet langer een Winterpaleis dat kan bestormd worden. De auteurs verdedigen vervolgens een gewaagde stelling: hoewel de VS een belangrijke positie innemen is het Imperium niet Amerikaans, maar gewoon… kapitalistisch. Daaraan koppelen zij een even gedurfde conclusie: zich verzetten tegen het Imperium in de naam van de natiestaat getuigt van een totaal verkeerde inschatting van de realiteit. Negri en Hardt schoppen m.a.w. niet alleen tegen de schenen van het ‘Imperiale’ establishment maar provoceren eveneens menig marxist en sociaal-democraat, die eerder een ontluikende (economische) machtsstrijd tussen de EU, de VS en Japan tot stand zien komen.
Biopolitiek
De overgang van het imperialisme naar het Imperium is gepaard gegaan met een transformatie van de heersende (re)producieprocessen zelf: de industriële fabrieksarbeid nam af in het Noorden en werd grotendeels verplaatst naar het Zuiden (zoals ook in No Logo wordt beschreven), terwijl in het Noorden prioriteit werd verleend aan de immateriële, intellectuele arbeid in de dienstensector. In dit postmoderniseringproces van de wereldeconomie neigt de creatie van rijkdom meer en meer naar wat Negri en Hardt biopolitieke (re)producie noemen, een term ontleend aan Foucault. Daarmee verwijzen ze naar de (re)productie van het maatschappelijke leven zelf, waarin de economie, de politiek en de cultuur steeds meer en meer in elkaar opgaan. Negri en Hardt vragen zich vervolgens af wat de echte oorzaken zijn van deze transformatieve processen. Eens te meer reiken ze ons een bijzonder gewaagd antwoord aan. De overgang naar het Imperium en de daarmee gepaard gaande reorganisatie van de wereldeconomie (ook het technologische aspect daarvan) zijn een directe reactie tegen het verzet van de arbeidersklasse, van de proletariërs van de Derde Wereld en van tal van emancipatiebewegingen. De paradox ligt in het feit dat deze reorganisatie tot op heden nooit tot stand gekomen is onder de voorwaarden van datzelfde proletariaat. Anders gesteld: volgens Negri en Hardt vormt de Imperiale constitutie het kapitalistische antwoord op het falen van de oude (fordistische) systemen van disciplinering van de werkkracht. Het kapitalisme moest zich aanpassen om opnieuw te kunnen controleren. Negri en Hardt spreken in die context van de overgang van de ‘disciplinerende samenleving’ naar de ‘controlerende samenleving’, twee concepten die vroeger reeds door Foucault werden uitgewerkt.
Nieuwe kansen
Hoewel het Imperium volgens Negri en Hardt totalitair is en nóg efficiënter functioneert dan haar imperialistische voorgangers, biedt de overgang naar het Imperium (met haar globalisering enerzijds en de uitholling van de natiestaat, de nationale economie en de nationale syndicaten anderzijds) nieuwe mogelijkheden voor de bevrijdingskrachten. Het Imperium creëert immers een groter potentieel voor verregaande internationale samenwerking en intermenselijke relaties. Tezelfdertijd veroorzaakt het massale migratiestromen die het steeds moeizamer kan controleren. De politieke opdracht bestaat er volgens Hardt en Negri niet louter in om weerstand te bieden tegen deze ontwikkelingen, maar om hen te reorganiseren naar nieuwe doeleinden. De creatieve krachten van de multitude (het postmoderne proletariaat) die het Imperium ondersteunen zijn evenzeer in staat om op autonome wijze een Contra-Imperium uit te bouwen, d.w.z. een alternatieve politieke organisatie voor de wereldhandel en de wereldstromen. Deze strijd zal zich ook afspelen op het Imperiale terrein zelf. De multitude staat voor de taak om eigentijdse democratische vormen en een constituerende macht uit te vinden die ons op een goeie dag doorheen het Imperium zal leiden, en nog veel verder… De globalisering moet van binnenuit over de kop worden gejaagd, door het proces zoveel mogelijk te versnellen, aldus Negri en Hardt. Let op de parallel met Naomi Klein’s jijutsitechniek. Daarom bestaat de taak van de progressieve krachten er niet in om de natiestaat te verdedigen in haar oppositie tegen nog meer uitholling, maar eerder in het uitbouwen van een tegenmacht die in de schoot zelf van het Imperium ontstaat. Globalisering moet met tegen-globalisering bestreden worden. Negri en Hardt zien een grootse rol weggelegd voor die multitude. Hiermee verwijzen ze naar het netwerk van organisaties en individuen aan de basis, net het spiegelbeeld van de macromacht van de Imperiale supranationale instellingen wiens beslissingen het leven van miljarden mensen determineren, in wiens wereldorde de markt Koning is. De multitude daarentegen strijdt voor de vrijwaring van al datgene wat niet reduceerbaar zou mogen zijn tot koopwaar: mensenwezens, natuur, cultuur, diversiteit, enz. Tegenover de neoliberale monocultuur, belichaamt de multitude tal van diverse alternatieven, waarin het principe ‘People before profit’ heilig is.
Profetisch
Aangezien Empire geschreven werd vóór de ‘Battle of Seattle’, kan men stellen dat dit boek profetische eigenschappen bezit. De activisten voor een alternatieve globalisering hebben deze conclusie goed begrepen en passen die konsekwent toe: d.w.z. zij opereren gedecentraliseerd, internationaal en maken handig gebruik van de (post)moderne communicatiemiddelen. In hun verzet viseren zij niet zo zeer de individuele westerse natiestaten maar eerder de Imperiale supranationale instellingen zoals de G7, de Wereldbank, het IMF, de WTO en allerhande MNO’en. Negri en Hardt beschrijven eveneens het fundamenteel nieuwe van strijdbewegingen zoals de Palestijnse Intifada of de Zapatistische rebellie. Alhoewel deze vormen van verzet diep geworteld zijn in de lokale tradities, slaan zij onmiddellijk over naar het mondiale niveau en viseren zij de constitutie van het Imperium in haar algemeenheid. Al deze strijdbewegingen heffen het onderscheid tussen economische en politieke conflicten op. Ze zijn zowel van economische, van politieke als van culturele aard, bijgevolg zijn het biopolitieke strijdbwegingen.
Conclusies en bezwaren
Net zoals het Communistisch Manifest van Marx en Engels spiegelt Empire ons de hoop op een utopische toekomst voor. Los van enkele meer concrete eisen zoals een mondiaal burgerschap, open grenzen en een basisinkomen voor iedereen, onderstrepen de auteurs dat ze geen blauwdruk kunnen leveren aangezien alleen de praktijk vanwege de multitude kan uitwijzen hoe dat Contra-Imperium concreet tot stand moet komen. Dit brengt ons meteen bij de voornaamste kritiek op dit werk. Empire wordt verweten bijzonder vaag te zijn. Het lijkt er soms op dat, telkenmale Negri en Hardt met een meer conreet probleem worden geconfronteerd, zij hun heil moeten zoeken in een kwasi-religieus, abstract en overdreven complex taalgebruik, waarbij zij zich regelmatig in allerlei bochten schijnen te wringen. Vooral de rol van de VS en de (resterende) macht van de voornaamste westerse natiestaten wordt vanwege ideologische redenen te sterk onderschat. Zelfs de Verenigde Naties krijgen een flinke veeg uit de pan. In tegenstelling tot figuren zoals Ignacio Ramonet en Ricardo Petrella van Le Monde Diplomatique, die in de huidige context ook een progressieve rol zien weggelegd voor een gedemocratiseerde VN in het bijzonder en overheden in het algemeen, kunnen Negri en Hardt hun absoluut misprijzen voor de natiestaat niet onder stoelen of banken steken. Zou men in dit geval niet voorzichtig kunnen stellen dat zij het kind met het badwater weggooien? Hoe moeten arme Zuiderse landen hun lokale economie en cultuur dan verdedigen tegen de neoliberale pletwals? Hoewel er zeker geen simpele antwoorden op deze vragen bestaan, dwingt de werkelijkheid ons om over deze kwesties genuanceerder na te denken. Daarnaast schrikken Hardt en Negri er niet voor terug om eveneens grote NGO’s zoals Oxfam, Amnesty International of Artsen Zonder Grenzen frontaal aan te vallen. Zij zouden zich schuldig maken aan het verstrekken van democratische legitimiteit aan het Imperium.
Empire roept nog tal van andere vragen en problemen op die we hier niet kunnen behandelen (9). Dat kan trouwens niet de bedoeling zijn. Feit is dat dit boek de grote verdienste heeft om, na de periode van een algemeen links defaitisme, de aanzet te geven tot een kritische manier van discussiëren over het fenomeen ‘globalisering’. Net zoals No Logo levert dit boek bovendien nieuwe hoop, inspiratie, creativiteit en energie aan al diegenen die geloven dat een andere wereld mogelijk is. Het is ditzelfde hernieuwd enthousiasme dat zich tevens heeft meester gemaakt van de Seattle-beweging.
3. TER BESLUIT
No Logo en Empire tonen ons hoe het globale en het lokale op een complexe manier met elkaar interageren. In de contradictorische wereldrealiteit van vandaag stelt zich dan de vraag waar de nadruk moet komen te liggen van (bio)politieke strijd tégen de neoliberale monocultuur. Sommige (moderne) auteurs beklemtonen dat globale en nationale problemen macrostructurele oplossingen vereisen, terwijl andere (postmoderne) theoretici het belang benadrukken van het lokale en het persoonlijke. Postmoderne analyses van het fenomeen ‘macht’ hebben aangetoond hoe dat macht zich manifesteert op het microniveau, eerder dan in ‘de staat’ of ‘de economie’. Postmoderne politiek ijvert daarom voor lokale en specifieke acties daar waar die machtsrelaties zich manifesteren (in de school, gevangenis of slaapkamer, op de werkvloer, enz.). Nochtans zijn zowel de ‘moderne’ als de ‘postmoderne’ oplossingen éénzijdig. Macht manifesteert zich tegelijkertijd op het micro- als op het macroniveau met steeds complexere mengvormen van het globale, het nationale en het lokale (10). Daarom is er nood aan multidimensionale strategieën: van het macro- tot het microniveau, van het globale tot het nationale en het lokale. Eerder dan het klassiek leninistisch objectief van ‘de macht te grijpen’, moeten we in het hier en nu op al die niveaus tegenmachten opbouwen, in en tegen het neoliberalisme. Concrete voorbeeelden zijn er reeds genoeg, zowel op het macro- en globale niveau (bv. tegenmedia zoals Indymedia en Le Monde Diplomatique (11), Eerlijke handel i.p.v. vrijhandel, de participatieve democratie (5), het Wereld Sociaal Forum i.p.v. het Wereld Economisch Forum (12), tegentops tijdens conferenties van de G7, de Wereldbank en de WTO) als op het micro- en lokale niveau (bv. coöperatieven, gemeenschapshuizen, plaatselijke actiegroepen, zelfhulpgroepen en basiseducatie). Daarbij zouden we de reeds verouderde slogan ‘Think global, act local’ moeten vervangen door ‘Think global and local, act local and global’. Precies wat zowel de Zapatistische rebellen als de Seattle-beweging in hun dagelijkse realiteit tot uiting brengen.
* Peter Tom Jones is ‘Genua-getuige’ en post-doctoraal onderzoeker, Universiteit van Aveiro, Portugal, pjones@mec.ua.pt)
(Uitpers, december 2001)
Noten
- Dit artikel is opgevat als een vervolg op ‘Een andere wereld is mogelijk… voor een alternatieve globalisering‘ (Peter Tom JONES, Samenleving en politiek, Jg. 8, Nr. 7, 2001 of zie ook ons Archief van Uitpers – September 2001)
- Naomi KLEIN, No Logo, Flamingo, UK, 2001. Ondertussen is er ook een Nederlandse vertaling beschikbaar. Verder kan men nog verwijzen naar Klein’s site: www.nologo.org.
- Michael HARDT en Antonio NEGRI, Empire, Harvard University Press, US, 2000. Momenteel is eveneens een paperbackeditie beschikbaar, evenals een Franstalige versie.
- Dirk BARREZ, De antwoorden van het antiglobalisme, van Seattle tot Porto Allegre, Globe, België, 2001.
- Participatieve democratie is een experiment dat momenteel succesvol verloopt in de Braziliaanse deelstaat Rio Grande do Sul. De bevolking wordt hierbij actief betrokken bij het opstellen en uitvoeren van het budget en het beleid. Participatieve democratie poogt een alternatief te bieden voor klassieke representatieve democratie.
- Zie o.a. Eric TOUSSAINT, Your money or your life!, Pluto Press, Londen, UK, 1999.
- Naomi KLEIN, ‘Reclaiming the Commons’, New Left Review, Nr. 9, 2001 (Dit artikel is beschikbaar op het net: www.newleftreview.net/NLR24305.shtml). Zie ook Johny LENAERTS, ‘Naar een libertair alternatief’ in de brochure: ‘Het ei van Durruti’, bijlage bij De Nar, Nr 169, 15 oktober 2001.
- Negri (°1933) was professor politieke theorie aan de Universiteit van Padoua, en één van de theoretici van het Italiaanse ‘operaismo’ in de jaren ’60 en van de ‘arbeidersautonomie’ in de jaren ’70. In 1979 werd hij gearresteerd op beschuldiging van betrokkenheid bij het terrorisme. Na vier-en-een-half jaar voorlopige hechtenis werd hij door de Partito Radicale als verkiezingskandidaat voorgesteld, en dank zij zijn parlementaire onschendbaarheid mocht hij de gevangenis verlaten. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om naar Frankrijk uit te wijken. In die periode vond in Italië zijn proces plaats. Hij werd van verschillende aanklachten vrijgesproken, m.n. als zou hij de leider van de Rode Brigades geweest zijn en betrokken bij de ontvoering van Aldo Moro. Uiteindelijk werd hij veroordeeld tot 17 jaar gevangenisstraf voor ‘gewapende opstand tegen de staat’ en tot drie-en-een-half jaar wegens ‘morele verantwoordelijkheid’ voor de botsingen tussen militanten en politie in Milaan tussen 1973 en 1977. Op 1 juli 1997 heeft Negri zichzelf overgeleverd aan de Italiaanse justitie, in de hoop daarmee een discussie over amnestie voor politieke gevangenen op gang te brengen. Hij zit momenteel zijn straf uit in de gevangenis van Rebibbia in Rome. Tijdens zijn ballingschap in Parijs, dat 14 jaren geduurd heeft, heeft hij les gegeven aan de Ecole normale supérieure van de rue d’Ulm, aan de Université Paris-VIII, alsook aan het Collège internatonale de philosophie. Hij publiceerde een dertigtal boeken over politiek en filosofie.
- Enkele andere voorbeelden waar Negri en Hardt uitdagende theses verdedigen: niet-dialectisch karakter van de geschiedenis, bekritiseerbare voorstelling van de ideeën van Descartes, Kant, Rousseau en Edward Said om er slechts enkele te noemen, bedenkelijke glorificatie van de post-humane hybriede mens/cyborg, contradictorische voorstelling wat betreft de Imperiale machtspyramide en de positie van de VS daarin, enz.
- Een uitstekend artikel dat deze problematiek behandelt, is beschikbaar op het net (Douglas KELLNER, ‘Globalization and the postmodern turn’, www.gseis.ucla.edu/courses/ed253a/dk/GLOBPM.htm)
- Een nieuw fenomeen van groeiende tegenmacht is het tegenmedium Indymedia, een instrument dat van bijzonder belang is voor de Seattle-beweging. Het motto is: ‘Don’t hate the media, be the media’ (zie www.indymedia.org of belgium.indymedia.org). Een ouder fenomeen van tegenmedia is het in Frankrijk gevestigde internationale maandelijkse oerdegelijke analyseblad Le Monde Diplomatique (zie www.monde-diplomatique.fr(/en)).
- Eind januari 2001 verzamelden 15000 activisten, intelligentsia, parlementairen en vertegenwoordigers van de ‘Seattle-beweging’ zich in het Braziliaanse Porto Alegre voor het eerste Wereld Sociaal Forum onder het motto ‘Een andere wereld is mogelijk’. Dit nieuwe Forum, dat symbolisch gezien op hetzelfde moment doorgaat als het Wereld Economisch Forum van Davos, wil een economie in dienst van de mens met respect voor het ecologische draagvlak. Het WSF 2002 zal eveneens doorgaan in Porto Alegre.